prof. L. Lindeboom

  • Geboren op 17 januari 1845 te Zwollerkerspel
  • 1866 – 1873 – Christelijk Gereformeerd predikant te ‘s-Hertogenbosch
  • 1873 – 1882 – Predikant Zaandam
  • 1883 – 1917 – Hoogleeraar aan de Theologische School van Gereformeerde Kerken te Kampen
  • 1884 – 1933 – Voorzitter van de Vereeniging tot Christelijke verzorging van Krankzinnigen in Nederland
  • Overleden op 4 januari 1933 te Kampen

Getuigen was heel zijn leven. Zonder wervende traktaten ging Lucas Lindeboom niet op pad; onderweg deelde hij ze zonder enige schroom aan medereizigers uit. Ook in Den Bosch, waar hij in 1866 als predikant werd bevestigd, en in Zaandam, waarnaar hij in 1873 werd beroepen, schuwde Lindeboom de schuilkelder. Het roomse Brabantse land schilderde hij als een geestelijke woestenij die hoog nodig met het verkwikkende water van het calvinisme moest worden bevloeid. In Zaandam, waar Lindeboom als afgescheiden predikant evenzeer in een overweldigend andersgezinde omgeving werkte, scheurde hij door socialisten verspreide pamfletten publiekelijk in stukken. Scherpslijpers zijn niet zelden organisatorische brokkenmakers, te stellig om met vrucht te kunnen samenwerken. Op deze regel vormde Lindeboom een uitzondering.

Zowel in Den Bosch als Zaandam liet hij een florerend kerkelijk verenigingsleven achter. Ook de Vereniging voor de christelijke verzorging van krankzinnigen, die hij in 1884 oprichtte en bijna een halve eeuw voorzat, bracht Lindeboom tot bloei. Zijn grote kracht was dat hij zijn geloofszekerheid paarde aan een ontwapende eenvoud, een ‘bijna-naïeve oprechtheid’.

Lucas Lindeboom was een telg uit een tien kinderen tellend gezin dat tot de afgescheidenen behoorde. Later situeerde Lindeboom het gezin in de klasse der gesmade ‘kleine luyden’, maar daarbij was de kroontjespen vermoedelijk wat te diep in de inkt der romantiek gedoopt. Als bakker en graanhandelaar verdiende Lindeboom senior namelijk een modale kost die hem verhief boven de ‘kleine luyden’ en in staat stelde zoon Luc naar de voorname latijnse school in Zwolle te sturen. Daar onderscheidde Luc zich in de klassieke talen, maar voor de vervolgstudie viel de keuze toch op de theologie. Hiertoe meldde Lindeboom zich in 1862 bij de Kamper Theologische School aan, om vier jaar later als predikant te worden bevestigd in de christelijk-gereformeerde kerk van Den Bosch.

In Brabants hoofdstad wachtte Lindeboom het nodige achterstallige werk. De gemeente was veertien jaar vacant geweest, telde nog geen honderd leden en slechts drie ambtsdragers: twee diakenen en een kerkvoogd. Lindeboom liet zich niet afschrikken. Onder zijn energieke leiding verdrievoudigde het aantal lidmaten en zagen een jongelingsvereniging, een kinderzendingsvereniging en een zondagsschool het licht. Ook profileerde Lindeboom zich ten opzichte van de katholieke buitenwacht. Op roomse feestdagen colporteerde hij met traktaten, de Bossche kermis veroordeelde hij als goddeloos vermaak; hij daagde de clerus uit, maar waakte voor rabiate geloofsdrijverij. Dit bleek toen de stad door cholera werd overvallen: zij-aan-zij met de paters trok Lindeboom tegen de epidemie ten strijde.

In 1873, na zeven vruchtbare jaren, vertrok hij naar Zaandam waar modernisme en socialisme een stevige voet aan de grond hadden. Met dezelfde inzet als in Den Bosch toog Lindeboom aan het werk, organiserend en evangeliserend. Ook betrad hij het politieke toneel. Uit onvrede met Kuypers ARP, die volgens Lindeboom de kerk onvoldoende in het middelpunt plaatste, richtte hij in 1881 met enkele geestverwanten de Christelijk-historische kiezersbond ‘Marnix’ op. De bond kon echter geen potten breken en zou in 1888 worden opgeheven. Toen had Lindeboom het predikantschap inmiddels verruild voor een docentschap aan de Kamper Theologische School, in de nieuwtestamentische vakken, inclusief grieks en latijn. Ook in Kampen verloochende de activist Lindeboom zich niet. Hij gaf college alsof hij evangeliseerde, wat kritiek opriep bij collega’s die zijn onderwijs wetenschappelijk benedenmaats vonden.

Dat Lindeboom meer een man van de praktijk was, bleek eens te meer uit zijn inzet voor de Vereniging voor de christelijke verzorging van krankzinnigen die hij in 1884, een jaar na zijn benoeming in Kampen, oprichtte. Een voetreis naar Duitsland, twee decennia eerder, had Lindeboom naar een krankzinnigengesticht in Wezel gevoerd. ‘Bijzonder groote indruk maakte dat op mij,’ herinnerde hij zich naderhand, ‘en ik dacht: waarom hebben wij dat niet?’ Behalve door evangelische barmhartigheid werd zijn vraag ook ingegeven door de overtuiging dat de christelijke levensbeschouwing de gangbare psychiatrie zou kunnen aanvullen en verdiepen. Gezondheidszorg en geloofsleven waren volgens Lindeboom onlosmakelijk verbonden. In 1886, twee jaar na de oprichting van de vereniging, opende het Ermelose gesticht ‘Veldwijk’ de deuren, gevolgd door tehuizen in Loosduinen, Zuidlaren, Wolfheze en Bennebroek.

Lindeboom was ook betrokken bij de oprichting, in 1888, van de Vereniging tot christelijk onderwijs en verzorging van doofstomme en blinde kinderen en jongelieden. Hieruit kwam het Voorburgse instituut ‘Effatha’ voort. In 1907 stond Lindeboom aan de basis van de stichting van een medische leerstoel aan de Vrije Universiteit. Ook was hij nauw betrokken bij de oprichting van de psychiatrisch-neurologische Valeriuskliniek, drie jaar later. Kleinzoon Gerrit trad later in deze Amsterdamse voetsporen, maar bezat helaas niet de naïeve oprechtheid die zijn grootvader zo gezien maakte.

(Bron: Christelijke Encyclopedie Protestant nu) 

 

Lucas Lindeboom, hoogleraar te Kampen, toonde zich een onbevreesd criticus van Abraham Kuyper. Hij nam geen blad voor de mond. In een brochure schreef hij dat ‘God ons en onze kinderen genadig mocht zijn en dr. Kuyper terug zou brengen tot de eenvoudigheid, die in Christus is’. Zijn kritiek betrof vooral de speculatieve manier waarop Kuyper theologiseerde en hoe hij van daaruit dacht over verbond, wedergeboorte en doop. Lindeboom had moeite met de sterke geneigdheid van Kuyper om al deze zaken vanuit het perspectief van Gods eeuwige raad en predestinatie te beschouwen. Kuypers zoon, A. Kuyper jr., dreef de leer van de sluimerende wedergeboorte zo op de spits dat hij stelde dat Paulus al wedergeboren zou zijn toen hij de gemeente Gods nog vervolgde! Hij werd hierom aangeklaagd door Lindeboom.

(Bron: De Gereformeerden)

Lentis Erfgoed is onderdeel van Lentis.