Gré Medema
Verslag over de laatste oorlogsdagen in 1945 in paviljoen Bethesda
Wat is oorlog? Hier beschrijft Gré Medema haar aangrijpende belevenissen tijdens de laatste oorlogsdagen, de dagen waarin Wagenborgen na moeizame gevechten werd bevrijd. Als verpleegster maakte ze mee wat de strijd betekende voor patiënten en verpleegsters.
Op 12 en 13 april trokken veel vluchtende Duitse soldaten door Wagenborgen op weg naar Delfzijl. Wij, de verpleegsters, dachten nu ook spoedig bevrijd te zullen zijn. Maar dat ging echter niet zo gemakkelijk als we gehoopt hadden. In de week van 15 – 22 april werd hier in de omstreken van Wagenborgen nog hevig gevochten. We zagen huizen en boerderijen in vlammen opgaan of door granaten ineen storten. Vanuit Bethesda werd nog hulp verleend voor het afleggen van een door een granaat dodelijk getroffen echtpaar.
Het leslokaal richtten we in als lazaret, als hospitaal, voor de burgerbevolking. Reeds ’s avonds werd de eerste patiënt gebracht. Die overleed de volgende nacht aan de verwondingen. Het was mooi warm weer, maar we moesten onze patiënten binnen houden. Het was buiten te gevaarlijk, de granaten suisden door de lucht.
Er werden maatregelen getroffen om alles zo snel mogelijk onder de vloer te kunnen brengen. Luiken werden vergroot en glijplanken aangebracht. Het gedeelte onder de gangen was het meest veilig. Hier waren banken en stoelen geplaatst en een paar olielampjes opgehangen voor de verlichting. Ook werden aan weerszijden van het huis nooduitgangen in de muur gemaakt. Ondanks al deze goede maatregelen, lokte het verblijf onder de vloer ons niet erg aan; hier huisden ook ratten en muizen. We besloten het zo lang mogelijk boven de vloer vol te houden.
Op zaterdagmiddag 21 april kwam echter de opdracht dat we allen in de kelders moesten, omdat de Engelse tanks in aantocht waren. De patiënten die juist aan tafel zaten, verhuisden we in allerijl naar beneden, al waar de maaltijd zo goed dit ging werd voortgezet. ’s Avonds hebben we ook nog zo goed als mogelijk de invaliden en de zieken die in de gangen waren geplaatst, naar beneden gebracht. Het was voor de zusters een heel werk maar om 22.00 uur was alles zover klaar dat de helft van de zusters tot 2 uur naar bed mochten om daarna de andere zusters af te lossen. De patiënten hielden zich goed op een enkele onrustige na; die moest verwijderd worden. Om de slaap te weren zongen we versjes en lazen voor uit een boek. De patiënten kregen een boterham tegen de honger en werden op een pepermunt getrakteerd. Buiten hoorden we soms dat er werd geschoten, verder was het rustig. Tegen de morgen werden de patiënten erg lastig en besloten wij hen naar bed te brengen. Ze werden eerst gewassen (velen hadden een bad nodig), kregen hun ontbijt en sliepen weldra als rozen. Om 12 uur werden ze gewekt voor het middagmaal en gingen daarna weer slapen. Wij hadden niet het idee dat het zondag was. Door het hele huis was het een chaos, er lag een laag zand die vanuit de kelder was meegenomen. Er werd de hele dag hard gewerkt. De uren die de zusters anders kregen om naar de kerk te gaan, werden nu gegeven om wat te rusten. Er was een zeer goede verhouding en eensgezindheid. ’s Avonds tussen 7 en 8 hebben zij bij het orgel in de vestibule voor de patiënten gezongen, om hen toch nog wat Zondag te geven. Om half negen kwam er weer een bericht dat we onder de vloer moesten. Sommige zieken werden in de gang gezet, daar het ondoenlijk was om hen allen een plaatsje te geven in de ruimtes onder de vloer. Buiten werd heftig geschoten. Eén granaat kwam terecht op het tuinpad, enige meters naast de jongenszaal. De zusters brachten hun bedden ook naar beneden, maar van slapen kwam die nacht niet veel. Later in de nacht sloeg er een granaat in vlak voor het raam van de zusterziekenkamer. De zieke zusters hadden net op tijd hun kamer verlaten. De bedden lagen vol glasscherven, houtsplinters en steengruis.
Het was een angstige nacht. Vanuit het dorp drongen allerlei geluiden tot ons door. We begrepen dat daar hevig werd gevochten. Op verscheidene plaatsen zagen we grote branden. Tegen de morgen kwam het oorlogsgeweld steeds nader, maar toen wij meenden dat het aan de Stichting toe was, begon het af te nemen. Bij het schemerlicht van de vroege morgen, zagen wij de Duitsers op de vlucht slaan. Welk een verhoring van ons gebed! Grote vreugde vervulde ons hart. Tegen 9 uur kwam hier nog een Duitse militair de weg naar Delfzijl vragen. Wij hebben hem aangeraden zich als krijgsgevangene over te geven. We lieten hem zijn wapens afleggen en brachten hem in een isoleerkamer om hem aan de Tommy’s over te leveren. Ook gingen we de loods achter Bethesda, waar de Duitsers alles hadden achtergelaten, afsluiten. Maar hadden we ons te vroeg verheugd?
Wij hier in Bethesda hadden nog geen Canadees gezien en plotseling tegen 11 uur zagen we weer de hele Stichting bezet door de Duitsers. Reeds drongen er een 30 soldaten bij ons in de vestibule binnen en liepen aan weerskanten de gangen in, waar onze zieken lagen. Dit is voor ons wel het spannendste moment geweest. Immers in de isoleerkamer zat onze krijgsgevangene! Als zij die daar zouden vinden, wat voor gevolgen zou dit hebben? Ook verwachtten we elk ogenblik dat de Canadezen op Bethesda zouden gaan vuren. Er werd reeds hevig geschoten en een granaat sloeg in, vlakbij de uitgang van de vrouwenzaal. Wij konden met veel moeite de soldaten zover terug dringen, zodat één van de zusters ongemerkt onze krijgsgevangene aan de achterzijde van het huis eruit kon laten. Hij had niet veel zin om weer te gaan vechten, maar moest van nood zijn wapens wel weer opnemen.De zusters zaten bij de patiënten onder de vloer, in angstige spanning over wat er verder zou gaan gebeuren. Wat we van het dorp gezien en gehoord hadden benam ons alle moed. Wij zaten maar in afwachting van wat er boven ons hoofd zou gebeuren. We haalden al onze EHBO-artikelen naar beneden omdat we meenden die wel nodig te zullen hebben. Enkele Duitse gewonden werden naar binnen gedragen en op matrassen in de gang gelegd. Het was erg deze jonge mannen zo te zien lijden. We zagen niet meer de vijand in hen, maar hebben ze zo goed mogelijk geholpen. Een Rode Kruis-vlag werd nog uitgehangen. We hoopten dat de Canadezen ons huis daardoor zouden ontzien.Heel de middag werd er hevig geschoten en liepen de Duitse soldaten om ons huis. Ze probeerden nog de gaten binnen te dringen die we in de muur hadden aangebracht en die voor de patiënten als nooduitgang dienst moesten doen. Ook hier hebben we hen na veel smeken weer uitgekregen. Van eten kwam die dag weinig. Toch moesten onze patiënten (die zich van geen gevaar bewust waren) wel iets hebben. Zij zaten daar nu al zo lang en werden ongeduldig. Gelukkig waren er enkele zusters die wat erwten op de kamer hadden. Hiervan werd soep gekookt voor zusters en patiënten. ’s Middags kwamen hier mensen uit het dorp heen vluchten. Zij wilden graag een plaatsje in onze kelder hebben. Hierbij was ook de Moeder van zuster Mien Kok. We schrokken erg toen we hoorden dat de heer Kok was gedood. De zusters waren tot nu steeds erg flink en kalm geweest, maar nu gingen ze ook aan hun familie denken. Sommigen raakten geheel van streek en kregen erge huilbuien. Ze kregen een kalmerend middel en werden op een rustig plekje gelegd om wat te slapen. Ze waren oververmoeid. Ook de zieke zusters wisten niet waar ze het moesten zoeken. Onder de vloer de onfrisse lucht van ongeveer 70 idioten en de rare geluiden die deze uitstootten. Kwamen zij echter naar boven, dan het gedreun der kanonnen. Ze waren koortsig, misselijk en nerveus. Deze toestand werkte niet gunstig op hun ziekte.
Tegen de avond werd het weer wat rustiger buiten en hebben we een groot aantal van de zusters naar bed laten gaan om eens flink te slapen. De volgende morgen konden zij gewekt worden met het verheugende bericht dat ze bevrijd waren. Welk een reactie hierop volgde laat zich niet beschrijven. Maar we hebben allereerst God gedankt voor deze wonderbare uitredding. Wij allen, patiënten en personeel waren nog gespaard. Er was ons nog geen létsel overkomen, terwijl het gevaar toch heel dichtbij was geweest. Ook als wij keken naar het terrein van T.C.L. zagen we de gebouwen nog staan en het park met zijn weelde aan bloemen lag te baden in het zonlicht. De zusters popelden om het dorp in te gaan om onze bevrijders te begroeten, maar het werk riep. Er heerste een opgewekte stemming. Al gauw was ieder met oranje getooid en klonk het Wilhelmus en andere Nederlandse liederen door het gebouw. Graag hadden we direct de patiënten onder de vloer vandaan gehaald, doch dit was niet vertrouwd daar de Duitsers nu vanuit Delfzijl wel op Wagenborgen konden gaan vuren. Onze voorzichtigheid bleek niet overbodig te zijn. Er kwamen in die week nog verschillende granaten in de onmiddellijke nabijheid van Bethesda terecht en één sloeg in het huis waardoor een behoorlijke ravage ontstond. Verder waren er hier heel veel ruiten stuk en werden in de tuin vruchtbomen vernield. Er zijn nog 20 van onze beste patiënten met een paar zusters naar een wat veiliger streek gebracht, maar om al onze patiënten te evacueren was bijna niet te doen. Ook vertrokken de vrouwelijke patiënten van “Dennenoord” weer naar Zuidlaren, behalve Grietje Buma die hier
opgenomen is.
Dinsdag 1 mei hebben we onze patiënten, die in 10 dagen geen daglicht hadden gezien, weer boven de grond gehaald. Het was een kolossaal werk om alles weer in orde te krijgen. We hadden ons langzamerhand beneden steeds beter ingericht. Het was er koud en vochtig, zodat we al de matrassen van de patiënten naar beneden hadden gehaald. We hebben ze deze dagen in bed verpleegd. De patiënten hebben er over het algemeen erg van geleden. Ze zien bleek, hoesten of hebben diarree. Velen hebben temperatuurverhoging. Nu met deze koude en natte dagen houden we hen nog maar in bed omdat de dagzalen nog zoveel ruiten missen. Ook de zusters zijn allen hard aan vakantie toe. Het viel niet mee hele dagen in gebogen houding bij zwakke
oliepitjes of kaarslicht onzindelijke patiënten te moeten helpen. Daarbij kwam dat niemand behoorlijke nachtrust kreeg en dan de spanning en emoties. Vrije dagen konden in deze tijd niet worden gegeven. Ook de dames van de naaikamer moesten in de verzorging bijspringen. De was werd dikwijls door de zusters zelf gedaan daar de wasserij stil stond en wij toch linnengoed nodig hadden. Na de bevrijding van Delfzijl, zijn onze Hollandse evacuees weer vertrokken. Dit geeft weer meer ruimte in huis. Onze isoleerkamers doen nu nog dienst als verblijfplaats voor de NSB-ers. De vrouwen helpen hier mee in het huishoudelijk werk. Soms moeten ze eerst geheel gereinigd worden, want onder de luizen. Eerst zou nog een deel van ons huis als hospitaal voor de Canadezen ingericht worden, maar zij verkozen liever een leeg paviljoen. Zodoende is hier alles weer aardig tot het normale teruggekeerd.
Was getekend : A. M. Medema (Gré)
overgetypt door haar dochter, Ellen Groeneveld in 2019