voedselbonnen

Overval 133.450 bonkaarten op drukkerij Hoitsema

Overval 133.450 bonkaarten

Op 17 mei 1944 kraakten de Groningse K.P.-ers de drukkerij van Hoitsema aan de Eendrachtskade waar 133.500 bonkaarten in hun handen vielen. De Geschiedenis van de kraak en de omzwervingen, welke enkele partijen bonkaarten maakten, zullen wij beschrijven in een serie artikelen, waarvan wij heden de eerste plaatsen. De namen in dit verhaal, voor zover het nog levende personen betreft, zijn gefingeerd. Het verhaal is volkomen authentiek. De betrokkenen zijn zoveel mogelijk gehoord of in de gelegenheid gesteld door op- of aanmerkingen het verhaal zo waarheidsgetrouw te doen zijn.

De K.P. zal de kaarten ‘bij de bron’ halen

Door A.D. Goede

‘Räder rollen für den Sieg’

Dag en nacht moesten de wielen wentelen langs de glimmende spoorstaven. ‘Alles für den Sieg’, zeggen de schreeuwende affiches met haar snorkende taal, En de wielen draaien. Ze draaien om jonge Nederlanders te brengen naar Duitse arbeidskampen; ze draaien om ‘terroristen’ te voeren naar hun massagraven; ze draaien om ‘das steinreiche Holland ganz kaput’ te maken. En er zijn nog veel meer wielen, die draaien moeten. Immer sneller, want de tijd kort in. De raderen van de Wehrmachtsindustrie, ze moeten nog sneller, nog onverpoosder snorren; de raderen van de drukpersen, die vooral, moeten in wielende vaart elkander voortsleuren, opdat hun geluid alles overstemmen zal, opdat niemand zal horen, dat er wel eens een raadje hapert. Want het hort en hapert overal. Er zijn wielen die in tegengestelde richting draaien, soms wordt er pardoes een spaak in een of ander belangrijk wiel gestoken. Maar wie alleen maar luistert naar het dreunend geweld van de rotatiepersen, die de gelijkgeschakelde nieuwsbladen bij duizenden uitspuwt, hoort er niets van.

Er zijn nog andere persen, die draaien voor het ene grote, machtige ideaal van de ‘Führer’. Dat zijn de persen die maandelijks de bonkaarten leveren, waarmee het ‘Holländische Brüdervolk’ zich juist zoveel levensmiddelen ziet toebedeeld. Dat er nog wat kan overschieten voor de mannen in het Feldgrau, die, onbaatzuchtig als ze zijn, voor ons de overwinning bevechten. Alleen voor de ‘dumme Holländer’, die niet mee willen zingen in het grote koor, die doof zijn voor het ritme van de wentelende wielen, die de overwinning naderbij rollen, die weigeren te gaan, waarheen de Führer hen zendt, daarvoor draaien de machines die iedere het zijne moeten geven van de voedselvoorraad, niet.

En dat zijn er tienduizenden, honderdduizenden straks.

Maar, o wonder, elke maand zijn er toch kaarten voor de onderduikers, de werkschuwe elementen. Ze worden met koevoet en breekijzer aan de kluizen ontwrongen. Maar het kan ook zonder krakend geweld. Er zijn ook kluizen, die rustig opendraaien op het vertrouwd geluid van de sleutel, die bij het slot behoort. Dan tasten grage handen naar de kostbare buit. En andere handen, gulle handen, gaan door het land en brengen ze waar ze behoren. De kluizen beven. Van Langweer in Friesland tot Amby in Limburg, van Kloosterzande in Zeeland tot Broek op Langerdijk in de kop van Noord-Holland. Overal in het land neuzen K.P.-ers en L.O.-ers of er zich weer ergens een gelegenheid voordoet. Elke maand vertoont het lijstje van benodigde bonkaarten, dat de L.O. van de K.P.-top ontvangt weer een aanzienlijke stijging. En dan gaat elk van de Top-mensen in zijn rayon een kraak-schema afwerken. En de K.P.-ers kraken, kraken, net zo lang tot het vereiste aantal er is. Soms komt het er op het nippertje… maar het komt er.

En dan speuren ze weer…. Speuren naar een nieuwe buit. Duizend, tienduizend, twintigduizend, dertig-, veertig-, zestig-, tachtigduizend. Stop we zijn er weer deze maand. Maar dat moet toch anders kunnen. Eenvoudiger, met minder risico’s. Waarom gewacht tot het C.D.K. z’n bonkaarten over de verschillende Distributiekringen verspreid heeft? Waarom tien-, twintigmaal gegrepen als het in één greep kan? Waar komen die kaarten vandaan? De firma Enschede in Haarlem drukt ze. En Hoitsema in Groningen drukt ze. Dat is heel verstandig, die decentralisatie. Stel je eens voor dat de verbindingen een verbroken raken. Het is natuurlijk een dwaze veronderstelling – even dwaas als de gedachte dat de Tommy’s en de Yankees ooit op de Atlantic-wall zouden landen – maar een veldheer moet met alles rekening houden. En daar…. Is het goed, dat het Noorden zijn eigen kaarten drukt. Daarom draaien oo… in Groningen de persen rusteloos en secuur de veelkleurige kaarten, waarvan ’t leven van Neerlands volk afhangt. En nauwgezet wordt vastgesteld wie men ‘om niet’ een maand het leven zal schenken en wie men het zal onthouden.

Maar een pers draait niet vanzelf. Er zijn drukkers, die de machines bedienen, en er zijn bewakers, die het waardemateriaal moeten beschermen, er zijn postmensen, die voor de verzending zorgdragen. En…. Er zijn goede vaderlanders, die er voor zorgen dat het bekend wordt, dat de bonkaarten ‘bij Hoitsema weg komen’.

Piet Surrogaat, een KP-er uit het Noorden, die aan de bonnenkraak van Langweer deelnam, hoort er van bij een illegale relatie in Haren. En hij spreekt erover met Reint, een der Groningse K.P.-leiders. Dat is in de eerste maanden van 1944. Er worden besprekingen gehouden, plannen gesmeed en weer verworpen, nieuwe relaties gemaakt en weer verbroken. Men polst de postmensen, die de kaarten naar de trein moeten brengen, ontwerpt een plan om een K.P.-er in het postrijtuig te laten meerijden. Hij zal onderweg de bewaker moeten overmeesteren en de zakken uit de trein werpen. Men geeft het plan weer op omdat het toch eenvoudiger moet kunnen. Als men zich des nachts toegang tot de drukkerij verschaft zal alles gemakkelijker en met meer kan op succes kunnen geschieden. De keuze valt op de nacht van de 30e mei. Dat zal een onplezierige nacht worden voor de bewakers van Hoitsema. Dan gaat de K.P. van Reint de bonkaarten halen, rechtstreeks bij de drukker.

001. Reint Dijkema, was gedurende WOII actief in het Studentenverzet, bij het illegale blad De Geus, bij Trouw en de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO). Het zwaartepunt kwam te liggen bij het werk in de Knokploegen (KP).

Er is echter nog een andere man, die het oog op Hoitsema heeft geslagen. Dat is Trijnco, een onderwijzer, een werker voor ‘Trouw’, die echter nog op andere dingen het oog heeft dan op illegale lectuur. Hij woont in de Wassenaerstraat. Zijn bovenbuurman, een echte Grönneger, is bij de politie. En Trijnco hoort al spoedig, dat Miedema, zo heet de politieman, dienst doet bij…. Drukkerij Hoitsema en dat hij daar op de bonkaarten moet passen. Trijnco ziet een prachtgelegenheid in om daar een goede slag te slaan. Maar hij kent niet de mensen die daarvoor kunnen zorgdragen. Hij moet er over spreken met iemand, die betere relaties heeft dan hij. En het kan niet anders of hij denkt aan een collega uit de onderwijswereld met wie hij goed bevriend is en van wie hij weet, dat hij tot de kopstukken van ‘Trouw’ behoort. En Huib ziet er wat in.

002. Systeemkaart van Huibert Ottevanger (Huib), na de oorlog Burgemeester en Nederlands onderwijzer, was tijdens WOII actief bij het illegale blad Trouw en het blad Doorgeven. Tevens was Huib vanaf januari 1944 leider van het verzet in Groningen.

Natuurlijk. Hij zal er op de eerstvolgende landelijke bijeenkomst van ‘Trouw’ in Amsterdam over spreken. Hij heeft veel gehoord van Johannes (Post), die behalve ‘Trouw’ man ook K.P. leider is, mee hij kent hem niet persoonlijk.

003. Johannes Post (Leendert M. Valstar), Landbouwer van beroep, tijdens WOII betrokken bij diverse overvallen op distributiekantoren, gewapend verzet, KP-Meppel en lid van de top van de Landelijke Knokploegen.

Als hij met Wim Speelman over de plannen spreekt is het contact met Johannes spoedig gelegd. Het kan niet mooier. Johannes heeft juist opdracht van de K.P.-topvergadering gekregen naar Groningen te trekken om als K.P. leider voor het Noorden op te treden. Zijn voornaamste werk zal daar zijn de verschillende K.P.’s. Die ieder op eigen houtje opereren en waartussen nog al eens de nodige rivaliteit heerst, tot groter eenheid te brengen. Het plan van Trijnco en Huib is koren op zijn molen. Als Johannes naar het Noorden komt zal zijn eerste werk zijn contact met Trijnco op te nemen. Johannes maakt een afspraak, dat Huib hem op vrijdagmorgen van het station Groningen zal afhalen. Dan gaan ze samen naar Trijnco.

004. Wim Speelman (Wim van Aalst), Student economie a/d vrije Universiteit van Amsterdam. In WOII medeoprichter van het illegale blad Trouw.

Zo geschiedt. Johannes komt op de vastgestelde tijd aan, vergezeld van De Raad uit Hoogeveen, een man met wie Johannes veel samenwerkt. Bij Trijnco thuis worden de zaken besproken. Het eerste contact met Miedema wordt gelegd en voorzichtig polst Johannes hem over de mogelijkheden bij Hoitsema. Het blijft niet bij de ene bespreking. Johannes komt vaker in Groningen. Hij is een vogelvrije. Zijn gezin is her en der verspreid. Er is geen huis meer, dat hij het zijne mag noemen. Maar in elke plaats waar hij komt – en dat zijn er nog al wat – vindt hij toch een bed om op te slapen, een tafel, die voor hem wordt gedekt. Als hij in Groningen komt, dikwijls vergezeld van zijn nieuwe vriend Huib, weet hij, dat er bij Trijnco in de Wassenaerstraat altijd een bed voor hem over is, een bete broods voor hem gereed staat en een warm hapje hem wacht. Men houdt de opkamer voor hem gereed en daar slaapt hij met Huib de slaap des oprechten. Als is zijn hoofd ook duizenden guldens waard, het werd er niet zwaarder van. Hij weet zich onder Gods hoede en welbewaard. Als hij naar zijn opkamertje gaat spreekt hij dikwijls met Miedema. Johannes heeft altijd bijzonder veel belangstelling voor politiemensen. En als hij voor henzelf geen belangstelling heeft, dan toch zeker voor het blaffertje, dat die knapen bij zich dragen. Maar Huib heeft dat ook. Hij is wel allereerst ‘krantenman’, maar hij grasduint graag wat in het gewapend verzet. Als die kraak bij Hoitsema doorgaat dan moet Johannes hem beloven, dat hij mee mag doen en dat blaffertje moet Huibs eigendom worden. Johannes belooft het grif. Johannes belooft graag en veel. Hij weet, dat je er zonder dat niet komt. En als het aan hem ligt, zal hij z’n beloften houden ook. Maar ja, het komt wel eens anders uit.

Langzamerhand maakt Johannes, de diplomaat, Miedema rijp voor zijn plan. Miedema heeft een zoon, die onderduiker is. Zo zijn er meer, Miedema. Duizenden. En het kost moeite om al die jongens op tijd van kaarten te voorzien. Miedema kan daarbij helpen. Liggen die kaarten niet bij duizenden bij drukkerij Hoitsema? – ‘Bij honderdduizenden’, zegt Miedema. Juist. En hij kan helpen, dat in één klap tienduizenden jongens voor enkele maanden gered zijn. Ze spreken er een volgend maal weer over. En nog eens.

Er zijn bezwaren. Natuurlijk. Zou Johannes daaraan niet gedacht hebben. Miedema en z’n gezin zullen moeten duiken. Johannes heeft wel een adres voor hem. En er zal goed voor ze gezorgd worden. Miedema is al vijfentwintig jaar bij de politie. Hij viert juist in deze maand met vele collega’s zijn jubileum en wordt dik in de bloemetjes gezet. Hij is bij de Politiemuziek ook. Dat zal een mooie gelegenheid worden om ‘met de muziek’ mee te gaan, al zal het dan ook ‘met stille trom’ moeten gebeuren. Maak van je jubileum een afscheid met ere. – Hangt het je niet mijlenver de keel uit, het werk bij de politie in bezettingstijd? – Allicht – Het is beter nu te verdwijnen. Dat zal straks na de bevrijding niet onbeloond blijven. Hij kan zijn volk een grote dienst bewijzen.

Johannes speelt het spel met vuur en overgave. Maar bovenal met tact. Hij weet precies, waar hij de gevoelige snaar kan treffen. Zijn overtuiging en overredingskracht winnen het op den duur. Alle bezwaren vallen weg. Als Johannes z’n plan ontwikkelt, is er geen speld meer tussen te krijgen. Zo baart deze kant van de zaak geen zorgen meer. Maar wie zullen de kraak nu op moeten knappen? Johannes voelt er het meeste voor zijn eigen ‘Trouw’-ploeg uit het Westen te laten komen om de kraak te plegen. Hij weet stuk voor stuk, wat hij aan die jongens heeft. De Groningers kent hij nog te kort om dat te kunnen beoordelen. En Huib zal ook van de partij zijn. Dat heeft hij beloofd. Dat zal zeker moeilijkheden met het Noorden opleveren. En zulks wil Johannes tot elke prijs voorkomen. Met moeite heeft hij de draden in Groningen in handen gekregen. Vanavond zal hij de kerels bijeen hebben in het huis van Reint’s moeder. Daar zal hij van zijn plannen vertellen. Behalve Reint, die een eigen groep heeft, zal Wim er zijn, die met z’n K.P.-groep opereert. Piet uit Slochteren zal komen en de man van de Nulgroep. Als het eens mogelijk is die groepen gezamenlijk de overval te laten plegen, is de band meteen gelegd. Het vertrouwen in elkaar wordt nooit hechter dan na een gemeenschappelijke operatie.

005. Systeemkaart van Pieter Cnossen (Schuilnamen: Piet van Slochteren, D. Hooghiemstra, J. Eringa, Jan E. Venema, Dolf A. Zuidhof), in dienst van de Koninklijke Marechaussee. In WOII verzetsleider Slochteren en Drachten.

En het gaat zoals Johannes verwacht. Ze willen er niet van horen, de Groningse knapen, dat Johannes z’n eigen ploeg laat komen. Reint heeft trouwens zelf al plannen klaar om Hoitsema te kraken. Johannes stemt toe, maar hij wil graag, dat Huib ook van de partij zal zijn. Dat heeft hij beloofd. Reint voelt daar niks voor. Hij kent Huib en heeft hem al eens gezegd, dat hij geen twee dingen tegelijk moet doen. Huib moest naar zijn mening kiezen tussen het ‘Trouw’ en K.P.-werk, maar niet aan beide doen. Maar Huib dacht daar anders over en wilde het één niet om het ander laten.

De Groningse ploegen zullen het gezamenlijk opknappen, maar niet op 30 mei, zoals Reint van plan was, doch op de dag, welke Miedema het meest geschikt acht met het oog op de aanwezige bonkaarten. Johannes slaat twee vliegen in één klap. De Groningse K.P.’s zullen samenwerken en Hoitsema wordt gekraakt.

Een politieman heeft ‘buikpijn’

Amsterdam moet nog 20.000 bonkaarten van de lopende periode hebben. Ze liggen bij Hoitsema. En ze moeten eruit. Maar er ligt meer. De kaarten van beide volgende perioden zijn ook reeds gedrukt en bijna klaar voor verzending. Zo deelt Miedema aan Johannes Post mee. Maar het geluk is niet met hen, want juist deze week heeft Miedema geen dienst in de drukkerij. Dinsdags loopt Miedema er nog eens aan om wat te praten met de mensen van de P.T.T. die alles keurig in orde maken voor de verzending. Op woensdag 17 mei, de dag voor Hemelvaartsdag, zullen van elk der drie perioden er 80.000 gereed liggen.

Er moet iets op gevonden worden, want als Miedema geen dienst heeft kan de zaak niet doorgaan. Commissaris Wolf wordt in de arm genomen. Hij kan er wel voor zorgen, dat Miedema de dienst bij Hoitsema waarneemt, doch er moet een geldige reden zijn. Nu, die is er wel te vinden. Miedema zal een briefje schrijven, dat het met z’n ingewanden n iet helemaal in orde is. Dat is lastig nietwaar, als je straatdienst hebt. Een politieman kan toch maar niet elk ogenblik ergens binnen stappen om te vertellen dat hij zo erg nodig naar een bepaalde plaats moet. Daarom schrijft Miedema een briefje, waarin hij vanwege de veelvuldigheid van deze innerlijke drang vraagt of hij niet de dienst bij Hoitsema mag waarnemen. Waarom zou men zulk een verzoek, dat van de nodige dienstijver getuigt, niet inwilligen? De man had zich evengoed voor ziekenrapport kunnen melden. Het verzoek van wachtmeester Miedema wordt ingewilligd.

Er moeten twee auto’s zijn om de bonkaarten te vervoeren. Sep Hahn uit Zuidlaren en Piet Weideman zullen er elk voor één zorgen. Wim Vereikeren zal de leiding van de operatie hebben en Johannes heeft op de Stichting Dennenoord in Zuidlaren alles in gereedheid gebracht om de buit te kunnen ontvangen.

006. Gepko Hahn (Sepp), Pianobouwer. In WOII actief bij Knokploeg Wim, LO

Waar zou men het mooier en beter kunnen verstoppen dan juist daar. Het is een gemeenschap op zichzelf, waar weinig kans op ontdekking is. Johannes kent er één van de doctoren. Spelberg zullen we hem noemen. Eén van Johannes eigen kinderen geniet eveneens gastvrijheid op de Stichting. De zaak is snel voor elkaar.

007. Dokter Speelman (Schuilnaam: Dokter Spelberg) in dienst van Dennenoord en broer van Wim Speelman

Dr. Spelberg en van Apeldoorn, één van de technische mensen van de Stichting, zullen als ontvangstcomité optreden. Maar Johannes zal zelf niet bij de uitvoering van de operatie aanwezig kunnen zijn. Op maandag 15 mei wordt de K.P.-leider van het Westen, Bertus Valstar te Delft gearresteerd. En Johannes krijgt kort daarop bericht of hij onmiddellijk naar het Westen wil komen. Alles moet in het werk gesteld om Bertus te bevrijden. Hij vertrekt onmiddellijk naar Den Haag waar vrienden hem in contact brengen met oud-minister Donner. Met hem trekt hij naar Rotterdam om de directeur van de gevangenis te bewegen zijn medewerking te verlenen bij de bevrijding van Bertus. Dat heeft helaas niet mogen baten.

008. Arnold van Weringh (Schuilnaam: van Apeldoorn), Technische medewerker in dienst van Dennenoord. Lid van de Binnenlandse Strijdkrachten (regio Anloo; Gieten, Vries en Zuidlaren), LO

Maar de kraak in Groningen gaat ook zonder Johannes door. Zo’n dag voor het aanbreken van een feestdag is er altijd een waarop het personeel in goede stemming is. Bij Hoitsema gaat het al niet anders. Als de klok de arbeidsuren heeft afgeteld, schakelen de mannen opgewekt de stroom voor hun machines uit, gooien de overall uit, boenen zich de drukinkt van de vingers in het blij vooruitzicht, dat ze morgen geen vinger vuil behoeven te maken. En dan stromen ze de poort uit, de Tuinbouwstraat in. Want de drukkerij ligt achter de huizen van de Tuinbouwstraat en men komt er via een poort, welke onder de huizen doorloopt.

009. Tuinbouwstraat Groningen

Maar niet iedereen is zo fortuinlijk, dat hij de zaak de rug toe kan keren. Daar heb je de bedrijfspolitie. Die moet op z’n post blijven. Feestdag of niet. En de politieman Miedema heeft ook niet geboft. Vanwege z’n ingewanden en z’n dienstijver mag hij nu ook op wacht blijven. En dat alles, omdat er in dat glazen hokje ginds keurig verpakte bonkaarten liggen, die netjes opgepast moeten worden. Om vier uur heeft bewaker Roosman z’n taak overgedragen aan zijn collega Straatsma. Maar hij heeft nog niet veel zin om naar huis te gaan. Hij woont dicht naast de poort in de Tuinbouwstraat, maar vrouw en dochter zijn uit en er hangt een papiertje aan de deur met de woorden ‘Niet thuis’. Hij hangt nog wat rond in de drukkerij, neemt een windbuks, die hij er heeft staan en paft het ene pluimpje na het andere uit de glimmende loop. Hij moet er zelf wat om lachen. Bewaker is hij, maar een vuurwapen mag hij niet hebben. Stel je voor, dat vinden de moffen veel te gevaarlijk…. Ai, dat was niet slecht gemikt…. Maar ’t kan nog beter. Volgend pluimpje…. Verachtelijk denkt hij aan de gummiknuppel, die ze als speelgoed hebben mogen houden. Hij zal eens aan eten moeten denken. Bah, niets aan zo alleen in een leeg huis wat koude aardappelen opbakken. Die vrouwen trekken er maar op uit. Zes uur. Hij smeert em. ‘Goeie wacht, Miedema, Straatsma’. De groene deur valt achter hem in ’t slot. Staatsma belt de politiepost in het distributiekantoor aan de Kruitlaan. ‘Hier Hoitsema’, meldt hij. En de andere post vertelt dan dat alles oké is. Zo doen ze elk half uur. Ze bellen om de beurten. Om half zeven zal de Kruitlaan hem weer bellen. En dan zal Straatsma zeggen, dat alles oké is. En zo maar elke dag en elk half uur. En het is altijd oké. Wat een saaie rotbaan toch. Soms zou je wel in die hoorn willen gillen, dat het helemaal niet oké is. Met niks niet oké. Is me dat een tijd. Elke dag moet je wurmen om de eindjes aan elkaar te knopen. Met het eten, de kleren, de rokerij. En dan elk half uur zeggen, dat het oké is. Afijn, vandaag valt het wat mee. Miedema heeft hem een goeie sigaar gegeven, mits hij straks de deur even openmaakt, wanneer z’n vrouw of dochter hem z’n boterhammen komt brengen. Waarom zou ie z’n boterhammen zelf niet meegenomen hebben? Wat kan het hem ook schelen. Voor een goeie sigaar mogen ze wat hem betreft z’n warm hapje ook nog na brengen. Miedema voelt zich vanavond heel niet op z’n gemak. Niet omdat hij ’n goeie sigaar weggeeft, die zou hem nu toch niet smaken. En ook niet omdat hij geen boterhammen heeft meegebracht. Maar aan dat pakje brood, dat ze straks zullen brengen, zit veel vast. Vanwege dat pakje brood heeft hij z’n halve woning ontruimd. Je kunt het aan de buitenkant niet zien, want de bloemetjes van het jubileum staan nog voor het raam. En dat z’n vrouw en dochter naar Amsterdam zijn afgereisd houdt ook al verband met dat pakje brood. Toen hij dat briefje schreef over z’n lastige ingewanden voelde hij zich kiplekker. Maar ’t lijkt wel of ze nu wraak willen nemen en z’n schrijven nog willen rechtvaardigen. En alles vanwege dat pakje brood met alles wat eraan vast zit. Om vijf voor half zeven zal het komen.

Hij kijkt op de klok. Kwart over zes – En meteen gaat de bel. – Z’n hart klopt wat feller; er zijn kleine zweetpareltjes op z’n voorhoofd. Straatsma kijkt door het luikje. Het is een collega van de bedrijfspolitie in Haarlem. Hij reikt hem z’n legitimatie aan en Straatsma controleert die nauwkeurig. Collega Konijnenburg is aan het foerageren in het Noorden en komt z’n collega even opzoeken. Dat kan. De deur gaat open en Konijnenburg stapt binnen. Maar ze hebben nog maar even samen gebabbeld of de bel gaat alweer. Dat zullen de boterhammen voor Miedema wel zijn….

Vijf minuten van tevoren zijn er nog twee bellen gegaan. Dat was de bel van de woning van de bedrijfsleider, die boven de drukkerij woont en het was de bel van de woning van bewaker Roosman in de Tuinbouwstraat, waar het papiertje ‘Niet thuis’ op staat. Maar daar weet bewaker Straatsma niets van. En dat is maar goed ook. Want de bedrijfsleider zit nu op de trap van z’n eigen huis en voor hem staat Reint Dijkema met een schietklaar pistool op hem gericht. En bewaker Roosman bakt aardappeltjes op in z’n keuken en babbelt met mijnheer de Bruyn, die van de recherche is. Maar meneer de Bruyn is niet van de recherche, al heeft hij dan ook een revolver in de zak; het kleine Jan van de K.P. Hij had al op het punt gestaan er weer vandoor te gaan, toen hij gebeld had en er niet onmiddellijk opengedaan werd. Als er niemand thuis was behoefde hij daarboven ook niets te zoeken, want het ging er alleen maar om te voorkomen dat Roosman gealarmeerd zou worden. Het alarmsignaal van de drukkerij loopt immers naar zijn woning. Maar juist als kleine Jan weer op de fiets wil springen doet Roosman de deur open. Kleine Jan, die nu mijnheer de Bruyn is, keert op z’n schreden terug en stelt zich voor. Bewaker Roosman kijkt naar z’n fiets. Het is een politiefiets. Hij vraagt of hij mijnheer de Bruyn van de recherche is. Ja, dat klopt. En hij zal maar meteen vertellen, wat de bedoeling is. Hij moet een woning aan de overkant van de straat in het oog houden en dacht, dat hij uit de voorkamer van Roosman er mooi het gezicht op had. Ze praten wat in de voorkamer bij Roosman. De gast is niet erg op z’n gemak. Hij vraagt: ‘is toch van de goeie kant?’ Roosman is voorzichtig. ‘Och’, zegt hij, ‘dat moet ieder voor zich weten’. Kleine Jan heeft wel reden om zich niet prettig te voelen. Hij heeft onlangs een pols gebroken en mocht eigenlijk niet meedoen aan de expeditie, maar hij wilde zo graag en nu hebben ze hem dit klusje in z’n maag gefrommeld. De hand is loodzwaar en hij houdt deze krampachtig in de zak, dan doet het minder pijn. En met de andere hand voelt hij telkens of zijn pistool er nog zit. Roosman moet naar z’n aardappeltjes in de keuken en mijnheer de Bruyn denkt, dat het niet verantwoord is Roosman alleen in de keuken te laten scharrelen. Misschien kan hij vandaar wel zien wat er bij de drukkerij gebeurt. En dat mag hij niet riskeren. Rechercheur de Bruyn gaat ook even naar de keuken, vraagt om wat water, snuift de heerlijke geur van de gebakken aardappels een op en zegt, dat het niet kwaad ruikt. Hij presenteert Roosman een sigaret, steekt er ook zelf één op en schijnt het huis aan de overkant helemaal vergeten. En dat vindt bewaker Roosman toch wel wat vreemd. Maar, hij moet op z’n aardappelen letten. Niet te bruin laten worden. Met een lichtbruin korstje zijn ze het lekkerst.

En terwijl bewaker Roosman zich bezighoudt met de vraag wanneer z’n aardappeltjes bruin genoeg zullen zijn, komt z’n collega Straatsma in de drukkerij tot de ontdekking dat de boterhammen van agent Miedema wel een heel ongewoon belegsel hebben….

Hier alles oké!’

In een huis aan de Grachtstraat zijn ze bijeen gekomen de drie K.P.-ers, die de drukkerij van Hoitsema zullen overmeesteren. Het zijn Wim Vereikeren, Piet Surrogaat, die in ’t Zandt is ondergedoken en naar Groningen komt. Rooie Henkie, die volgens de wet Rijks Duitser is, maar volgens zijn hart goed Nederlander. Hij had een Duitse vader en een Nederlandse moeder, werd opgeroepen voor de Duitse weermacht, ontsnapte na enkele weken, werd gegrepen en wegens desertie in de cel gestopt. Toen simuleerde hij een ziekte, kwam in het hospitaal en ontsnapte opnieuw. Hij sloot zich aan bij de K.P. van Zwarte Kees in de Achterhoek en voegde zich, nadat deze door het verraad van Willie Markus was opgerold bij de ploeg van Wim Vereikeren in Groningen. Piet Surrogaat is één van de knapen, die met de gebroeders Gootjes een jaar van tevoren het Distributiekantoor van Langweer kraakten. En Wim Vereikeren heeft in de provincie Groningen ook al het één en ander op z’n naam staan. De S.D. heeft voor alle drie een meer dan gewone belangstelling.

010. Systeemkaart van Willem te Lindert (Wim Vereikeren), politieman. In WOII actief in Knokploeg I, K-groep en LO

Kort na zes uur stappen ze op de fiets. Op weg naar de Tuinbouwstraat voegen de koerierster Gré, die de boterhammen voor Miedema bij zich heeft, en Klaas Wigboldus (die bij de bevrijding van de stad Groningen om het leven is gekomen) zich bij hen. In de Tuinbouwstraat staat Klaas Simon op wacht. Klaas Wigboldus voegt zich bij hem. De fiets van kleine Jan staat voor het huis van bewaker Roosman en Reint Dijkema houdt de bedrijfsleider op de trap van z’n eigen huis gevangen. Alles klopt. Straks komen Sep Hahn en Piet Weideveld met de auto’s om de buit in ontvangst te nemen. De poort moet vrij blijven voor de auto’s. De fietsen worden achter de poort neergezet, dat de bewaker ze, als hij door het luikje kijkt, niet kan zien. Wim, Piet Surrogaat en Rooie Henkie stellen zich geruisloos op achter de linkerhelft van de dubbele groene deur en Gré, met de boterhammen gewapend, belt aan. ‘Dat zullen mijn boterhammen wel zijn’, zegt Miedema tegen bewaker Straatsma. ‘Dat zal dan wel’, zegt Straatsma en kijkt weer door z’n spionnetje en vraagt aan het meisje wat ze wil. ‘Ik kom het brood van Miedema brengen’. De deur gaat op een kier, groot genoeg om de boterhammen door te laten. In z’n ene hand heeft Straatsma de deurknop en z’n hand blijft leeg. Er schiet een voet tussen de deur en wild bonkt een jongeman de deur open. En achter hem is er nog één en nog één. De eerste is al langs hem heen en vloert de politieman, die doet of hij z’n pistool wil trekken en de volgende dringt Straatsma opzij, die de deur nog vast heeft en zich verweren wil. Als hij in de loop van een revolver kijkt beseft hij, dat het brood voor Miedema met veel gist is klaargemaakt. Hij steekt z’n handen omhoog. Hij kijkt naar Miedema, die overeind krabbelt en ook de handen in de lucht heft. Op de bezoeker in de portiersloge is niet gerekend. Maar nu hij er toch is, mag hij ook meespelen. Rooie Henkie dirigeert het drietal naar een hoek en houdt ze daar in bedwang. De groene deuren draaien weer dicht en Gré gaat weer weg, het pakje brood voor Miedema nog onder de arm.

011. Systeemkaart Henrich Michael (Rooie Henkie). In WOII actief in Knokploeg (1e categorie Bedum).

Het is half zeven nu. Op het Distributiekantoor Kruitlaan draait agent Blok plichtmatig het nummer van Hoitsema…. De telefoon rinkelt. Even schrikken de K.P.-ers. Maar Wim is ervan op de hoogte, dat elk half uur een melding moet plaats vinden. Hij vraagt bewaker Straatsma, wat dit kan zijn. Het is de post Kruitlaan, zegt deze. Wim vraagt hem wat hij moet zeggen en Straatsma licht hem in. ‘Hier post Kruitlaan’, zegt agent Blok plichtmatig, als hij verbinding heeft. ‘Hier alles oké’, zegt de stem in drukkerij Hoitsema. – Natuurlijk, alles oké, hoe zou het ook anders, denkt agent Blok en hij belt af. Het is inderdaad oké bij drukkerij Hoitsema. Het is nog nooit zo helemaal oké geweest!

Nu moeten de bonkaarten op de proppen komen. Agent Miedema moet maar even helpen. Die weet de weg. Dan komt er weer een stoornis. Achter een glazen deur is een vrouw verschenen, die wenkt, dat men de deur moet open maken. Je kan niet zien, dat in een hoekje de bewakers met een pistool in bedwang worden gehouden. Ze weet alleen, dat haar man (de bedrijfsleider) op de trap zit en dat er een vent met een pistool hem bedreigt. Ze is weggeglipt en zal de politieman in de drukkerij, waar ze binnendoor kan komen, om hulp vragen. Maar als de deur eindelijk wordt open gemaakt en ze zenuwachtig haar relaas wil doen, trekt alle kleur uit haar gezicht weg, sperren haar ogen zich wijdopen, want ook hier staan kerels met pistolen en één wijst er naar haar en een stem beveelt, dat ze in de hoek bij de bewakers moet gaan staan, die ook met zo’n ding in bedwang worden gehouden.

012 Fragment uit de film ‘Het Gronings verzet 1940 – 1945’ uit 1946, waar de overval op drukkerij Hoitsema in beeld is gebracht.

Er gaat een ruitje aan diggelen van het afgesloten gedeelte, waar de bonkaarten voor Enschede klaar staan. Dan kan men de deur openen en wijst Miedema de pakketten bonkaarten aan, die in geel pakpapier keurig verpakt klaar staan. Ze trekken er wat open, om te zien welke periode het is en dan sjouwen ze de pakken naar de uitgang, waar de auto’s zullen voorrijden. Want Sep Hahn en Piet Weideveld zullen nu spoedig met hun wagens komen.

Sepp is naar de verhuizer Jagersveld gegaan, waar de auto staat, waarmee hij zal rijden. De auto start niet direct. Dat is niets bijzonders in deze dagen. Hij heeft erop gerekend, dat het wel wat moeite zal kosten. De wagens zijn niet dikwijls meer bij de weg en stilstaan doet ze nooit goed. Hij morrelt aan de choke, kijkt of de accu nog wel goed is, giet wat benzine in de carburator, maar de motor slaat niet aan. Hij zwengelt met de starter tot het zweet hem bij straaltjes langs het gezicht loopt. Maar er is geen beweging in te krijgen. Al draait de motor niet, de tijd draait wel. Hij kan niet langer meer wachten. Hij moet de jongens gaan zeggen, dat de auto het vertikt. Op de fiets peddelt hij naar de Tuinbouwstraat.

Piet Weideveld heeft meer geluk. Zijn wagen staat op een boerderij in Slochteren. En hij gaat er op de motor heen. Onderweg houdt Piet van de Ploeg uit Slochteren hem nog aan en vraagt hoe het staat met de plannen voor de kraak bij Hoitsema. Hij is briesend als hij hoort, dat het vandaag zal gebeuren en zijn ploeg er niet bij nodig is. Maar ja, wat je met tien man kunt doen doe je bij voorkeur niet met vijftien. De donkerrode Chevrolet’38 uit Slochteren doet beter z’n best dan z’n collega uit Groningen. Hij loopt gesmeerd. Hij loopt zo goed, dat hij zelfs niet stopt voor landwachters, die bij de bunker aan het Winschoterdiep de hand opsteken. De heren noteren dan natuurlijk het nummer. Die krijgen ze nog wel aan z’n jasje. Maar tussen de bunker en de stad stapt Piet even uit en zet fluks andere nummerborden op de wagen. Hij heeft een hele collectie; aan A-nummer, één met GZ er op, en zelfs één met Politie en een hele mooie met RK, hetgeen Reichs Kommissar betekent. Nu mogen ze hem zoeken, dat Janhagel. Van de Noorderstationsweg zwenkt hij de Tuinbouwstraat in, rijdt de poort voorbij en draait de wagen dan netjes achteruit het binnenplaatsje op tot voor de deuren van de drukkerij. Daar is Sep ook. Wat een pechvogel. Zonder auto. Klaas Wigboldus komt ook toelopen om te helpen met laden. En binnen hebben ze de auto al horen komen. De deuren gaan open. De pakken staan klaar.

013 Hilko Berrelkamp (Schuilnaam: Klaas Wigboldus), Landarbeider. IN WOII lid van Knokploeg I, OD en BS.

Één auto maar? Het is jammer. Enfin, ze zullen er zoveel mogelijk instoppen. Eerst die kaarten van de lopende periode voor Amsterdam maar. En dan zoveel als mogelijk is van de beide andere periodes. Ze stapelen maar. Het ene pak op het andere. Zoveel als er maar even in kan. De vloer vol en de achter zitting vol. De stapels rijzen op langs de portierraampjes, liggen voor de achterruit. Stop. De wagen is volkomen afgeladen. Ze weten niet precies hoeveel er nu inzit, maar het moet wel 600Kg zijn. Later blijkt, dat het 133.450 kaarten zijn.

De buit van een half uur: 133.450 bonkaarten

Piet kruipt achter het stuur, wachtmeester Miedema komt naast hem te zitten en Sepp Hahn wringt zich er als derde man naast. De auto is zwaar beladen en knikt bij elke oneffenheid in de weg door de veren. Ze kunnen niet te hard rijden, maar weten, dat de politie, zodra deze gewaarschuwd zal worden, op last van Commissaris Wolf eerst de uitgangen van de stad aan de Noorzijde zal afzetten. En zij zullen er aan de Zuidzijde uitgaan.

In de drukkerij wordt nu de telefoon die men intact had gelaten om geen argwaan te wekken wanneer er zou worden opgebeld, afgesneden. De bewakers wordt op het hart gebonden zolang mogelijk te wachten met waarschuwen en geen juiste signalementen te verstrekken. Bewaker Straatsma vraagt of hij niet, evenals wachtmeester Miedema, mee mag, maar men vertelt hem, dat dit niet gaat. Bovendien heeft hij niets te vrezen, omdat hij niet gewapend was, dus geen weerstand heeft kunnen bieden. Dan vertrekken de K.P.’ers. Rooie Henkie heeft de fles met ether en de kapjes met verdovende middelen, welke men uit veiligheidsoverwegingen had meegenomen, nog in de zak. Ze hebben gelukkig geen dienst hoeven te doen. Reint krijgt een tip, dat hij de bewaking van de bedrijfsleider kan beëindigen en Klaas Wigboldus loopt naar de woning van bewaker Roosman om kleine Jan hetzelfde te vertellen.

Jan zit weer voor het raam in de voorkamer bij Roosman, als hij zijn vriend ziet komen. Hij heeft het niet gemakkelijk gehad. Z’n gebroken pols doet hem pijn en hij voelt dat Roosman hem niet helemaal vertrouwt. Roosman vraagt of hij z’n fiets niet binnen wil zetten. Och nee, dat is niet nodig, vindt Jan. Hij is kennelijk opgelucht als hij Klaas ziet. ‘Daar is een collega van me’, zegt hij. ‘Ik ga nu maar’. Dan zien ze de auto uit de poort komen. ‘Ik ben hier niet voor mijn lol geweest’, zegt Jan nu tot z’n gastheer. ‘De drukkerij hierachter is gekraakt’.

Roosman kan het niet geloven. ‘Het bestaat niet. Ik ben er straks nog geweest. En het alarmsignaal is niet afgegaan’. Maar hij heeft nauwelijks gezegd of het signaal gaat. ‘Ga nu maar kijken’, zegt de vreemde bezoeker, ‘maar denk eraan, niet te snel waarschuwen en geen kloppende signalementen geven’.

Binnen een half uur is de hele operatie verlopen. En de Tuinbouwstraat ligt weer rustig in het late zonlicht van de Mei-avond, wachtend op de feestdag van morgen. Want morgen is het Hemelvaartsdag.

ɤ

De melding van Drukkerij Hoitsema aan de post Kruitlaan is wat laat deze avond en agent Bol is stomverbaasd te horen, dat het ditmaal niet oké is. Hij geeft de melding door: Overval op drukkerij Hoitsema. Telefoon- en telex-toestellen ratelen.

Overval op drukkerij Hoitsema!

Overval op drukkerij Hoitsema!

Politie-auto’s razen door de stad. Eerst naar het Noorden, om de uitgangen van de stad te bezetten. Later ook naar het Zuiden, als Commissaris Wolf de zekerheid heeft, dat de auto met de buit de stad al uit is.

De S.D. zal geen reden tot klagen hebben. De politie is één en al activiteit. ’t Is alleen erg gemakkelijk als je weet waar je moet zoeken om de daders niet te vatten.

S.D.’ers snuffelen alles af in de drukkerij, fouilleren de bewakers, zoeken naar illegale papieren, vragen signalementen en houden hen foto’s voor van mensen, die ze van de kraak verdenken. Ook de foto van Wim is erbij, maar niemand schijnt hem te herkennen. Omwonenden worden ondervraagd naar de auto. Maar die ‘dumme Holländer’ hebben slechte ogen in hun hoofd, want men wordt niet veel wijzer.

De politie moet de zaak maar verder uitzoeken. Rechercheur Rooie Martena verhoort de bewakers. ‘Je zet maar een grote bek op als de S.D. je weer verhoort’, zegt hij. ‘Ze kunnen je niks maken’.

Rooie Henkie heeft een nieuw kosthuis gekregen. Maar het is er niet te harden van de stank, want de fles met ether is half leeg gelopen in z’n zak. Ieder die in z’n buurt komt, neemt haastig de benen om niet flauw te vallen. Melkboer en bakker informeren belangstellend wat er gebeurd is als ze die ziekenhuislucht ruiken. Maar ze hebben er geen idee van, dat het iets te maken heeft met de kraak bij Hoitsema, waarvan ze overigens alles haarfijn menen te weten.

Alleen die Huib is niet in z’n nopjes. Hij heeft die dag met de auto 10.000 nummers van ‘Trouw’ over de provincie verspreid en zich gehaast om op tijd weer in Groningen te zijn voor de ‘expeditie’. Johannes had hem al gezegd om zeven uur bij Hoitsema te komen. En toen was alles al in kannen en kruiken. Hij verwijt dat later Johannes en vraagt naar het pistool van de politieman, dat Johannes hem had beloofd. Dat heeft Johannes niet. Maar hij heeft een ander mooi ‘pietje’ voor Huib. Het is niet zo mooi als het wapen van Miedema. Huib krijgt een klein Waltertje in de hand gedrukt. Het is beter dan niets, maar Huib is echt boos op Johannes. Maar de vriendschap lijdt er toch niet onder. Dat wist de slimme Johannes ook wel. Hij had die Groningse K.P.’ers te vriend moeten houden. Met z’n vriend Huib klaarde hij het wel weer. En het kwam, zoals hij voorzien had.

014. Illegale krant Trouw. Trouw verscheen voor het eerst op 18 februari 1943, het eerste nummer heette Oranje-Bode omdat ze de geboorte van prinses Margriet wilden vieren. De krant was een illegale krant die op initiatief van een groep orthodox-protestantse verzetsmensen werd opgericht.

Nu denkt ge natuurlijk dat ge alles van de kraak bij Hoitsema afweet, maar dan hebt ge het mis. Want wat er met al die kaarten allemaal gebeurd is, zou een boekwerk kunnen vullen. En het zal nog een spannend verhaal zijn ook.

Om er iets meer van te weten te komen, zullen we het afgeladen Chevroletje met de drie man voorin en de gele pakken voor de portierramen moeten volgen. Ze rijden langs de Paterswoldseweg de stad uit. Ook nu staan er weer zwarte mannen met jachtgeweren bij de bunker. En ook deze lieden steken hun handen in de hoogte. Dat doen ze nu eenmaal te pas en te onpas. Piet voelt echter niets voor een nadere kennismaking en waagt het er maar weer op om door te rijden. Woedend kijken de kerels de wagen na en ze schrijven het nummer op. Maar als ze door Eelde zijn, kiest Piet weer zorgvuldig een ander nummerbord uit z’n uitgebreide collectie. En dan rijden ze via Donderen en Vries naar Zuidlaren. De wagen steunt en kreunt, want het is helemaal niet volgens zijn stand om als vrachtwagen dienst te doen. Dr. Spelberg en van Apeldoorn hebben op de Stichting alles voor de ontvangst in gereedheid gebracht. Ze verwachten de wagen omstreeks 8 uur des avonds en de dokter gaat nog even op de fiets zijn zuster van de trein halen. Als ze op de terugweg zijn, passeert een zwaar-afgeladen personenauto met de drie man voorin hen. De dokter ziet de politie-uniform voorin en de gele pakken voor de ramen en begrijpt. Als een haas gaat hij er achteraan. De auto rijdt de Zeegserweg in, die juist langs het terrein van de Stichting loopt en zal langs een achteringang binnenrijden. Nogmaals wordt het nummerbord gewijzigd en dan rijdt de wagen de schilderwerkplaats binnen. Er ligt een burgerpak klaar voor de politieman, die voorlopig bij de chef van de schilderwerkplaats zijn duikadres krijgt.

015. Zeegserweg, straat naar de achteringang van Dennenoord. (foto: www.oudzuidlaren.nl)

Op ‘Dennenoord’ wordt de buit gesorteerd

De kaarten worden uitgeladen en verdwijnen onder een luik in de vloer. En als ze wat gegeten hebben, gaan Piet en Sepp met de wagen weer weg. Ze brengen hem op een boerderij tussen Vries en De Punt en slapen die nacht bij de ouders van Sepp in Vries. Later brengt Sepp de wagen naar een adres in Haren, waar de Duitsers de wagen later vonden en inrekenden.

Op de Stichting is men die avond en nacht druk in de weer. Zorgvuldig wordt ieder pak van z’n gele jasje van pakpapier ontdaan en dat verdwijnt in de kachel van de familie van Apeldoorn. Het gaat mevr. Van Apeldoorn wel aan het hart om al dat mooie papier te verbranden. Je zit soms te springen om een stukje behoorlijk papier. Maar ja, ze begrijpt ook wel, dat het zo beter is. Maar de kachel kan de overvloed niet verwerken en dan worden de ovens in het ketelhuis op de Stichting te hulp geroepen.

Als de donkere mantel van de voorjaarsnacht tussen de paviljoens en het hoge geboomte van de Stichting hangt en mag aannemen, dat iedereen, behalve het personeel, dat de wacht in het paviljoen heeft betrokken, slaapt, lopen er twee mannen met een lorrie over het terrein. Twee uitgebroken patiënten? Neen, een dokter en een lood- en zinkwerker. Ze rijden naar de schilders werkplaats, laden de bonkaarten op gaan dan door de duistere lanen naar de garage, die verscholen achter hoge coniferen in de kromming van de oprijlaan ligt. In de garage is een werkkuil en daarin verdwijnen de kaarten van Hoitsema.

016. Als iedereen slaapt, lopen een dokter en een lood- en zinkwerker van de schilders werkplaats naar de garage. In de garage is een werkkuil en daarin verdwijnen de kaarten van Hoitsema.

De onderduikers kunnen gerust zijn. Het wachten is op de mannen van het illegale C.D.K. die zullen zorgen, dat ieder zijn deel krijgt.

Enkele dagen later komen ze. De dikke blozende Oom Peters, eens een Friese boer, nu reiziger in bonkaarten. De medische student Reinout, die voorlopig dit werk belangrijker voor de volksgezondheid acht dan zijn medische studie en de journalist Gerrit, die van alle bedrukt papier bonkaarten verreweg het mooist vindt.

Eerst moeten de kaarten van de lopende periode voor Amsterdam weg. Ze maken er keurige roggebroodjes van. Maar het zijn roggebroden met een hoog vitamine-gehalte, want elk roggebrood bevat 500 bonkaarten. Vijfhonderd mensen kunnen een maand leven van zo’n roggebroodje. De kaarten liggen in pakken met het gezicht naar elkaar toe, zodat ze aan de buitenzijden rondom blank zijn.

De kaarten worden zorgvuldig gesorteerd en dan blijkt, dat de K.P.-ers jammer genoeg teveel kaarten van de reeds lopende periode hebben meegenomen en te weinig van de volgende termijn. Van de lopende periode, geldig van 14 mei tot 10 juni, zijn er 45.300, waarvan 14500 A en 30800 E-kaarten. En daarvan waren er maar 20000 nodig voor Amsterdam. Voor de periode van 11 juni tot 8 juli zijn er helaas slechts 35.150, n.l. 21800 A-kaarten en 13350 D-kaarten. Van de derde periode, die op 9 Juli moet ingaan en tot 5 Augustus loopt, zijn er 53000 A-kaarten. ’t Is spijtig, maar wie bij zo’n overvloed van kaarten nog ontevreden is, moet wel een Nurks zijn, En dat zijn de illegale C.D.K.-mannen niet.

Het werk in de garage is niet eenvoudig, want telkens moeten de C.D.K.-mannen in de kuil duiken. Er is niet veel ruimte voor die duik, want er staat een auto op blokken boven de kuil. Maar ze zijn tevreden en welgemoed, want nog nooit hebben ze mogen uitdelen van zo’n overvloed.

Drie grote koffers worden volgestouwd met de kaarten die voor Amsterdam bestemd zijn. Dan komen de C.C.D. tangen en loodjes tevoorschijn en alles wordt keurig verzegeld. Van Apeldoorn brengt de koffers naar het station Vries-Zuidlaren en daar vangen de koffers hun reis naar het westen aan.

017. Station Vries-Zuidlaren

Het illegale C.D.K. werk voor de verzending per trein werkt samen met de O.V.N.-groep uit Utrecht, waarvan De Jong de leiding heeft. Mensen van de afdeling Luchtbescherming en Treinrecherche van de Ned. Spoorwegen, verlenen daarbij hun medewerking. Toon uit Utrecht is naar Zuidlaren gekomen en heeft opdracht de zending naar Amsterdam over te dragen.

Treinrechercheur Welling loopt bijna in de val

Treinrechercheur Welling zit in zijn kantoortje op het vijfde perron van het Centraal Station in Amsterdam. Welling? Welling? Die man is al 22 jaar dood. En die was geen treinrechercheur.

Ja, dat is ook zo. Maar een ander leeft voorlopig op zijn naam, omdat de Duitsers erg veel belangstelling voor ’s mans eigen naam aan de dag legden. Treinrechercheur Welling is eigenlijk postbode in Nunspeet, maar het is hem daar te heet onder de voeten geworden. En daarom heeft hij, levend onder de naam van Welling, die al 22 jaar dood is, gesolliciteerd als treinrechercheur. En hij is het geworden ook.

Arie van Dijk, de man van de Top K.P. uit Kampen, die ook al in Amsterdam is ondergedoken, is één van de trouwste bezoekers in het kantoortje op het vijfde perron. Vandaag is hij er weer. En hij vertelt Welling, dat er twee koffers met 30.000 bonkaarten voor Amsterdam uit Vries-Zuidlaren zijn afgezonden. Of Welling ze even in ontvangst kan nemen en naar de van Breestraat brengen. Natuurlijk kan Welling dat. Hij moet maar een ponny-taks nemen, want ze zullen wel te zwaar zijn om er mee te gaan sjouwen. Dat werkje kun je aan Welling overlaten. Het komt dik in orde. Arie heeft Welling verteld, wat hij tegen de man van de bagagewagen moet zeggen, dan zal deze hem de koffers overhandigen. Maar de man vertrouwt het niet, houdt zich van de domme en eerst als Arie er zelf bijkomt kunnen de koffers van de C.C.D. naar het kantoortje op het vijfde perron verhuizen. En Welling waakt er over of er edelgesteenten in zaten.

018. Arie van Dijk

Om tien uur gaat de spertijd in. Maar Welling wil toch niet te vroeg op stap. Dan kan hij gedeeltelijk nog van de duisternis profiteren. Als hij geweten had, wat er in de van Breestraat zich had afgespeeld zou hij nog wat langer gewacht hebben. Maar dat wist hij niet. En Arie had er ook geen vermoeden van.

De vorige dag heeft de S.D. een onverwacht bezoek gebracht in het kantoor van de Vereniging tot Heil des Volks, welke vereniging in de volksbuurten van Amsterdam zo ontzaglijk veel mooi werk verricht heeft. Die Vereniging heeft ook in de bezettingstijd haar taak verstaan. Het is een centrum geworden, waar tal van illegale draden samenkomen en honderden arbeiders kregen via ‘het Heil’ op tijd hun bonkaart. Daaraan wordt op 22 mei een onverwacht einde gemaakt. Mijnheer Bloemhof en zijn helpster worden gegrepen en de bezwarende bescheiden, welke er gevonden worden zijn voldoende om hen naar de cellen aan de Amstelveenseweg te doen verhuizen. In het gebouwtje van ‘het Heil’ zit de S.D. als een spin in haar web te wachten op de argeloze vliegjes, die er in verward zullen raken. De koerierster Nellie uit de van de Breestraat is er een van. Het huis van haar ouders is ook zo’n L.O.-centrum en de Landwacht krijgt opdracht, dat pand te bezetten.

De Landwachter Broenland en één van zijn collega’s verschaffen zich toegang tot het pand en vinden er een rijke buit. Ongeveer 1000 levensmiddelenkaarten, persoonsbewijzen en stamkaarten. P.B.-controle zegels, valse stempels en Ausweise, vallen in hun handen. Drie van de bewoners worden gearresteerd. En dan installeren de ‘heren’ zich om te wachten op de komende gebeurtenissen.

Ze behoeven niet lang te wachten. De koerierster Tine heeft deze dag opdracht enkele vellen opgeplakte bonnen en twee pistolen te overhandigen aan twee Limburgse K.P.-ers, die zij op het station zal ontmoeten. De transactie kan echter moeilijk op het station plaats vinden en Tine verzoekt beide Limburgers haar te volgen naar het bekende adres in de van Breestraat. Tine zal eerst naar binnen gaan en de beide K.P.-ers zullen later volgen. De Landwachters laten Tine binnen. Maar Tine is niet voor de poes. Ze heeft immers twee vuurwapenen bij zich. En hoewel ze nog nooit met ’n vuurwapen geschoten heeft, tracht ze er één van onder haar kleren tevoorschijn te brengen om haar belagers neer te schieten. Maar één van de Landwachters, die dit bemerkt, springt over de tafel heen en verijdelt haar pogen. De beide Limburgers, die niets kwaad vermoeden, lopen later ook in de val. Met geladen pistool posteert de Landwachter Broenland zich dan achter de deur om verdere ‘visite’ te kunnen ontvangen. De volgende bezoeker is Jan, een bekende ‘Trouw’- en L.O. medewerker uit Amsterdam, die echter onmiddellijk als de deur geopend wordt, er vandoor gaat. Broenland zet de achtervolging in en lost vier schoten op zijn slachtoffer, dat zwaar-gewond blijft liggen. Men brengt hem naar het Wilhelmina-gasthuis, waar de vader van Jan werkzaam is. Nog geen 24 uur later heeft hij, met behulp van zijn vrienden, het ziekenhuis in vrouwenkleren verlaten.

019. Wilhelmina Gasthuis Amsterdam (Bron: Gemeente Amsterdam Stadsarchief)

Zo zijn er meer, die door het gebeuren in de van Breestraat voorlopig hun illegale arbeid moeten beëindigen. Arie loopt er in de val en L.O.-leider van Amsterdam, Cor de Rooy, wordt via een telefoongesprek uitgenodigd naar het huis van Jan te komen, waar hij in gevangenschap geraakt.

De koerierster Tine keerde uit Dachau weer, Jan herstelde voorspoedig, maar beide Limburgers werden op 10 juni te Amsterdam gefusilleerd.

Naar dit huis in de van Breestraat nu moet treinrechercheur Welling met zijn 20.000 bonkaarten. Treinrechercheur Welling rijdt met z’n koffers in een aapje door Amsterdamse straten. En hij heeft geluk, want de rit verloopt zonder ongemakken. De koetsier zet de koffers op de stoep van het huis en Welling, belt aan, maar er wordt niet open gedaan. De van Breestraatbewoners schijnen nieuwsgierige mensen te zijn, denkt Welling. Want, hoewel het al schemerdonker is geworden, ziet hij in verscheidene huizen het gordijn opzij schuiven. Hij voelt zich beslist niet lekker bij zoveel belangstelling. En hij belt nog eens. En nog eens.

Dan doet een verpleegster open. Ze kijkt verschrikt naar de man, die daar met enkele koffers op de stoep staat en naar mijnheer v.d Heuvel vraagt. ‘Maar mijnheer, weet u dan niet, dat de hele familie gepakt is? De S.S. heeft hier de hele dag gezeten en iedereen gearresteerd, die aan de deur kwam. Ze zijn nog maar een uurtje weg.’ Welling verschiet van kleur, maar denkt er onmiddellijk aan, dat hij zijn figuur tegenover de aapjeskoetsier redden moet. ‘Dan moet mijnheer de koffers zelf maar komen halen’, zegt hij en tot de koetsier: ‘Zet ze maar weer in de wagen’. Hij helpt hem een handje om maar vlug te kunnen wegkomen. Nu wil die stommeling eerst de lampen van z’n wagentje nog gaan aansteken. ‘Vooruit er mee’, zegt hij. ‘Het is zo spertijd.’

Amsterdamse aapjeskoetsiers zijn wel wat gewend en de man zet het scharminkeltje, dat voor z’n wagen loopt tot spoed aan. Als ze een paar straten verder zijn geeft Welling hem de gelegenheid z’n lampen aan te doen. Terug naar het Centraal Station. Jawel, maar op het Leidseplein loopt het mis. Vijf Landwachters versperren het koetsje de weg. De coupé-deur wordt opengerukt.

‘Politie.’

‘Ah, collega’s’, zegt Welling. ‘Ik ben van de recherche.’ ‘Papieren alsjeblieft.’ Welling rijkt hen het foudraaltje over, waar alles in zit, maar tegelijk denkt hij er aan, dat er nog een legitimatie in zit, die niet met de andere klopt. De mannen stappen wat opzij, om de papieren in het licht te houden. De aapjeskoetsier vraagt achter z’n hand aan de passagier: ‘Mijnheer kan het geen kwaad?’ ‘Nee, dat is wel in orde, hoor’, antwoordt Welling. Hij haalt een Duits tijdschrift uit z’n zak en legt het zo, dat de kerels het kunnen zien, als ze de wagen inspecteren. Maar z’n handen beven van opwinding. De man met de legitimatiepapieren komt terug, schijnt met z’n lampje in de wagen en vraagt wat het voor goederen zijn, die hij vervoert. ‘Inbeslaggenomen goederen. Ze moeten naar het hoofdbureau van de Politie.’ ‘In orde. Hier zijn uw papieren.’ Welling zou wel willen juichen, maar tegelijkertijd voelt hij zich zó slap, dat hij vermoeid in de kussens terugvalt.

Op het Centraal Station brengen ze de koffers naar de afdeling Bagage.’ ‘Ik zat even lelijk in me stinkert, mijnheer.’, zegt de aapjeskoetsier. ‘Ik dacht, dat het niet goed zat met die koffers.’ ‘Welnee’, zegt Welling. En die lul in de van Breestraat moesten even aan de tand gevoeld worden.’ ‘O’, zegt de koetsier. Maar hij denkt: ‘Je maak main niks wijs, vader. En as et wel zo is ben je een gore landverraaier.’ Maar de foor is goed en hij tikt onderdanig aan z’n hoge zije.

‘Tante Betje is ernstig ziek’ en treinrechercheur Welling kan zijn bonkaarten niet kwijt

Treinrechercheur Welling is er niet gerust op met die koffers daar in het bagae-depot van het Centraal Station. Als er iets uitlekt is het een koud kunstje via de aapjeskoetsier te weten te komen waar de koffers gebleven zijn. Ze moeten er weg. In het kantoortje op het vijfde perron zijn ze veel veiliger. Hij zoekt z’n collega’s op, die nachtdienst hebben er vraagt of ze hem even willen helpen om een paar koffers met smokkelwaar – ook de treinrecherche deed wel een wat, dat niet mocht – naar het kantoortje te brengen. Natuurlijk helpen ze even. Ze zullen achter de deur van de diensttunnel wachten en Welling zal ze hun daar aanreiken. Welling terug naar de afdeling bagage en vertelt daar, dat hij nog met de met de trein van kwart voor twaalf doorgaat naar Haarlem. Of ze de koffers maar weer willen meegeven. Dat is in orde. Welling brengt ze achter de deur en de collega’s slepen ze weer naar het vijfde perron. Wordt er nu op ‘Bagage’ naar de koffers geïnformeerd, dan kunnen de heren in Haarlem verder neuzen. Als Arle van Dijk van de overval in de van Breestraat hoort, moet hij wel aannemen, dat Welling er in de val is gelopen. En op de koffers staat Vries-Zuidlaren als verzendstation aangegeven. Dus wellicht is de S.D. al op weg naar Zuidlaren om daar de zaak uit te pluizen.

Er gaat een telegram naar Zuidlaren met de mededeling, dat tante Betje ernstig ziek is. Dan weten ze daar wel hoe laat het is. Maar als koerierster van Arie, Blonde Rie, de volgende morgen op het station gaat informeren hoe het met Welling is, staat hij in levende lijve voor haar. ’t Valt wat mee met de ziekte van Tante Betje. Er wordt opnieuw contact opgenomen met de L.O.-Amsterdam en de opdracht komt de koffers naar een kantoor op de Singel te brengen. ‘Vragen naar mijnheer Molenaar.’ ’t Is gelukkig niet ver van het Centraal Station en Welling besluit een bakfiets met berijder te bestellen om ze er heen te brengen. Hij kan aan de achterkant van het station voorrijden en Rie zal uitkijken of er geen onraad is. Er staat wel een mijnheer in de tunnel, maar ze kennen de verschillende S.D.-ers en C.C.D.-mannen wel, en dit is een onbekende. Dus vooruit maar. De koffers gaan op de bakfiets en Welling zal op de fiets stappen om mee te gaan. Dan staat de mijnheer uit de tunnel er ineens ook bij.

‘Ho es eventjes C.C.D..’ Welling draait hetzelfde verhaal van de vorige avond af. Het zijn inbeslaggenomen goederen, die naar het Hoofdbureau van de Politie moeten. De koffers zijn verzegeld door de C.C.D.. Dat ziet de C.C.D.-man ook wel, maar dat is ’t em nu juist. Daar horen geleidebiljetten bij. En die heeft Welling niet. Gaat u dan maar even mee naar m’n chef, bluft de treinrechercheur. Als ze naar boven gaan staat er onmiddellijk een tweede C.C.D.-man bij de bakfiets om te zorgen, dat de kruier er niet met de buit vandoor gaat. Welling besluit open kaart te spelen met de C.C.D.-man; tenminste gedeeltelijk. Maar hij zoekt eerst alle strategische voordelen, voor hij van wal steekt. Ze lopen het vijfde perron op en Welling laat de ander op het kantje langs de rails lopen. Als de vent verkeerd is mikt hij hem naar beneden en zal Welling tijd hebben in de dienstgangen te verdwijnen. ‘Luister eens’, zegt Welling tot de C.C.D-er. ‘Het is inderdaad niet in orde. Er ligt illegale lectuur in die koffers. Doe alsof je ze controleert, want er staan natuurlijk mensen bij en kom morgenmiddag hier op m’n kantoortje, dan zal ik zorgen, dat jullie een rokerskaart krijgen.’ ‘Nou dan treft u’, zegt de ander, ‘dat m’n andere collega er niet bij is, want dat is een vuile N.S.B.-er. Maar als ze u betrappen, schieten ze u dood.’ Ja, dat weet Welling ook. Daarom heeft hij haast. Blonde Rie heeft gezien hoe Welling met die man in burger mee moest en een ander de wacht bij de bakfiets betrok. En ze vreest het ergste. Ze peddelt naar het adres op de Singel en vertelt daar, dat de zaak fout zit. De mensen die op de bonnen zitten te wachten nemen meteen de benen. Maar Welling krijgt zijn zaakjes voor elkaar. De C.C.D.-ers bekijken de koffers nog eens aan alle kanten, neuzen nog eens in de papieren en dan kan de reis een aanvang nemen. De kruier wil er natuurlijk ook meer van weten. ‘Hadden ze u haast aan uw jasje mijnheer.’ ‘Ja, ik heb een partij papier en enveloppes en zo’n grote partij mag je niet in eens vervoeren. Maar ’t is nu in orde.’ ‘Nou, dat ware de beroerdste dan niet, hè’, vindt de kruier. Welling is een fortuinlijk man. Maar het zweet breekt hem toch uit als hij vooraan op de Singel alweer C.C.D.-controle krijgt.

En Welling speelt hetzelfde spelletje. Ze kunnen ook morgen een rokerskaart komen halen, als ze de zaak voor de vorm even controleren. De één trekt een punt van de koffer open, morrelt wat in het papier en dan ziet Welling, dat er bijna een woord uit z’n mond valt, dat vanwege de kruier vooral niet gezegd mag worden. ‘Nu hoef ik u toch niets meer te vertellen, wel? Begrijpt u, dat ik haast heb? Tot morgenmiddag.’ De mannen weten werkelijk niet wat ze er van zeggen moeten, staan nog verbouwereerd te kijken als de kruier en Welling al weer op weg zijn. ‘Nou, u hep er slag van om met die kerels om te springen’, merkt de kruier op.

Even later staat Welling met de koffers op de stoep van het huis aan de Singel. Hij betaalt de kruier en belt aan. Er komt een juffrouw van boven. Of mijnheer Molenaar er is? – ‘Kijkt u maar eens, ik geloof het niet.’ En weg is ze weer. Welling ziet alleen maar een loketje en een deur. Maar verder niemand. Hij belt nog maar eens. En dan komt er een mijnheer, die hetzelfde spelletje speelt. ‘Kijkt u zelf maar even.’ Welling kan er niet meer tegenop. Hij is er nu drie keer door gezwijnd om zo meteen hier in de val te lopen. Hij heeft het gevoel of hij van alle kanten beloerd wordt. Weg moet hij. Verwilderd staan zijn ogen achter de brillenglazen. Z’n handen beven. Elk geluid doet hem opschrikken. Hij rent naar de deur, smijt de koffers in de gang, trekt de deur dicht, springt als een atleet op z’n fiets en rijdt als een gek op de Singel af. Mijnheer Molenaar en z’n helpers hebben de koffers wel zien komen. Ze hebben zich verdekt in de omgeving opgesteld, maar ze kijken eerst de kat uit de boom, want ze denken, dat het een handig opgezet valletje van de S.D. is. Ze hebben die treinrechercheur natuurlijk opgedragen gewoon z’n opdracht uit te voeren en schaduwen hem om straks toe te slaan. Daar lopen ze niet in. Zo liggen de bonkaarten onbeheerd in de gang van het pand aan de Singel, 30.000 bonkaarten voor de gaande en komende man.

Welling durft niet meer naar het Centraal Station terug. Hij voelt zich als een vlieg in een spinnenweb. En de S.D. is de spin, die hem straks zal vangen, maar eerst wat laat spartelen, tot hij zijn krachten kwijt is. In het Noord-Hollands koffiehuis komt hij wat op verhaal, loopt eindelijk naar de telefoon en vraagt aan een collega of er iemand om hem geweest is. Dat valt mee. Dan belt hij een koerierster, die op informatie uitgaat en tenslotte komen Blonde Rie en Arie, die stomverwonderd zijn, dat hij n iet gepakt is. Als blijkt dat het misverstand in de wereld is gekomen door de waarschuwing van Blonde Rie vallen alle zorgen weg en hebben ze onbedaarlijk plezier. Rie haast zich om de mensen van mijnheer Molenaar gerust te stellen en de bonkaarten in veiligheid te brengen. ‘Als jij nog een klussie voor me hebt’, zegt Welling tot Arie. ‘Je zou een mens de stuipen op het lijf jagen.’ ‘Maar de kaarten zijn in veiligheid. En dat is de hoofdzaak’, vindt Arie.

Op de Stichting in Zuidlaren weet men echter niet, dat ‘Tante Betje’ in Amsterdam springlevend is. Ze denken nog steeds, dat ze doodziek is. En Wachtmeester Miedema, die nu een eerzaam burger is, vindt dat hij lang genoeg op de Stichting gebivakkeerd heeft. Hij is gesignaleerd in het Politieblad en die koffers komen uit Vries-Zuidlaren. Hij moet weg. En zo gauw mogelijk. Hij voelde zich hier toch al niet op z’n gemak, zo dicht bij Groningen. En Johannes had hem beloofd, dat hij zo gauw mogelijk naar zijn vrouw en dochter in Amsterdam zou kunnen gaan. Daar heeft hij het al een paar maal over gehad met Dr. Spelberg, die hem elke avond komt opzoeken en een kleine hartversterking komt brengen, die hij in z’n eigen laboratorium bereid heeft. Dat brengt de zenuwen weer tot bedaren. Ja, Miedema moet weg, dat ziet Dr. Spelberg ook wel in. Maar hij wil beslist niet in de trein hier in het Noorden. Hoe dan? Met de ziekenauto. Dat is zo gek niet. Hessel van der Zee, een illegale werker uit Groningen, werkt dikwijls als verpleegster verkleed, onder de naam van Zuster Jo. Die kan de patiënt mooi wegbrengen. Tineke, de koerierster van Johannes (dezelfde, die later bij de overval op de Weteringschans te Amsterdam in het huis van de verrader Boogaard gearresteerd werd) en Reint brengen daar de zaak in orde. De auto zal naar Apeldoorn rijden en daar zal Tineke met Miedema samen de trein naar Amsterdam nemen.

De auto staat wat achteraf in een bosrijk deel van het Stichtingsterrein en de patiënt wandelt rustig naar de wagen, om zich daarbinnen op de brancard te laten gespen. Er wordt niets vergeten. Zelfs medicamenten en injectiespuitjes gaan mee. Tineke wipt nog even naar binnen om de patiënt moed in te spreken en ’n deugdelijke afspraak voor Apeldoorn te maken. Als ze uit de wagen komt struikelt ze en Zuster Jo vangt haar op. Tineke had het prachtig lange haar van de zuster al eens bewonderd. Alleen haar stem vond ze een beetje te manlijk. Maar ja, dat komt wel meer voor bij verpleegsters. Maar dat ze haar zo galant opving was ook al weer iets anders, dan een vrouw het gewoonlijk zou doen. Eerst later zou Tineke horen, dat Zuster Jo inderdaad een man was.

Daar ligt Wachtmeester Miedema nu, met ingezwachteld hoofd op de brancard vastgesnoerd en met een zuster aan z’n sponde, die geen zuster is. ’t Is een wonderlijke vertoning. En het wordt nog wonderlijker als voorbij Hoogeveen de patiënt met een dikke sigaar tussen de lippen, wolkjes rook ligt uit te blazen. Wachtmeester Miedema is niet ziek, maar Tante Betje in Amsterdam, waarover hij zich zoveel zorgen maakt, is ook niet ziek. Daarom had Wachtmeester Miedema ook niet ziek behoeven te zijn. Maar ja, je kunt niet alles weten.

In Apeldoorn is Miedema niet ziek meer, al kan hij nu juist niet zeggen, dat hij zich erg lekker voelt. Hij staat met Tineke op het perron en hij foetert, dat die trein zo lang uitblijft. En hij kijkt maar om zich heen of er niemand is, die hem herkent. Hij voelt niets voor die trein en Tineke heeft, om hem gerust te stellen, kaartjes 1e klas gekocht. In de 1e klasse zal hij zeker geen kennissen ontmoeten. Ze heeft wat krantjes gekocht, dan kan Miedema daar z’n gezicht achter verbergen, maar Miedema staat liever in het gangetje en hij geeft z’n plaats aan een dame.

Maar niemand herkent Wachtmeester Miedema. Hij duikt eerst in Amsterdam en later in de Haarlemmermeer onder, diep en veilig. Maar als je Miedema zou vragen wat de langste spoorreis is in Nederland, dan zal hij met overtuiging zeggen, dat dit alleen het traject Apeldoorn – Amsterdam kan zijn.

Oom Peter, de man van het illegale D.K., heeft het bij Dr. Spelberg op de Stichting Zuidlaren best naar z’n zin. Z’n vrouw en dochter zitten in Glimmen. Dat is niet zo heel ver weg en mevr. Spelberg zorgt op onovertroffen wijze, dat Oom Peter op tijd z’n natje en droogje krijgt. Oom Peter heeft de sleutel van de garage in z’n zak. De bonnen van de tweede periode liggen keurig gesorteerd klaar. De koeriersters uit alle delen van het land zullen ze dezer dagen komen halen.

Maar op een middag schrikt Oom Peter. Er rijden politiemannen op het terrein van de Stichting. Die horen er niet, vindt hij. En hij verdwijnt uit de voorkamer. Maar als hij in de keuken komt ziet hij buiten ook al grauwe Duitse uniformen. Dat is niet pluis. Oom Peter heeft al eens kennis gemaakt met heren, die van het zelfde laken een pak droegen en hij stelt geen prijs op een hernieuwing van deze kennismaking. Dr. Spelberg neemt hem mee tot achter in de tuin. Daar staat, achter een heg, ’n prachtige den. Dat is een schitterend plekje. Dr. Spelberg heeft er een gezeten toen er een razzia op de Stichting was en niemand heeft hem daar gestoord. Als Oom Peter hier wacht tot Dr. Spelberg eens poolshoogte genomen heeft. Al spoedig blijkt, dat er niets is om zich ongerust over te maken. De politiemannen zijn met een deliquent (geen politieke) die op de Stichting verpleegd wordt, voor onderzoek naar Groningen geweest en de Duitsers lopen er toevallig rond, zonder kwade bedoelingen. Maar als Dr. Spelberg terugkeert heeft Oom Peter het mooie plekje onder de den al verlaten. Hij loopt op weg naar Glimmen. En ’s avonds laat hij de sleutels van de garage terugbrengen. Hij vindt wel een ander kosthuis.

Koeriersters komen en gaan

Vrijdag 2 juni 1944. Vanmorgen zijn overal in het land koeriersters voor dag en dauw opgestaan om naar Groningen te reizen. Zo is het in Rotterdam, in Amsterdam, in Utrecht, in Friesland.

Clara en Ida uit Rotterdam zijn om vier uur al uit de veren, want ze moeten een uur lopen naar het Maasstation, vanwaar om zes uur de eerste trein naar Utrecht gaat. Ze hebben tweede klas-retourkaartjes naar Utrecht. In Utrecht zullen ze Willy, Joke en Henk vinden, met retourtjes naar Groningen. De reis vlot echter niet te best, want de geallieerde bommenwerpers rekenen nu eenmaal niet met koeriersters, die bonkaarten moeten halen. Ze hebben des nachts een aanval op het station Amersfoort uitgevoerd en de elektrische tussen Utrecht en Amersfoort is uitgevallen. Als eindelijk de eerste stoomtrein naar het Noorden vertrekt is deze eivol. Het lukt slechts ten koste van veel ellebogenwerk en de nodige boze blikken een plaats te bemachtigen. En dan hangen ze tot tien minuten over half één in de broeierige warme trein, die naar het Noorden rolt, zich angstig afvragend of sein Lodewijk (luchtgevaar) nu ook nog roet in het eten zal gooien. Ze smachten naar een stevige maaltijd en hopen, dat het adres op de Petrus Campersingel, waar ze zich met een pasje moeten melden, hen gastvrij zal opnemen. Maar dat is mis, helemaal mis. Ze moeten door naar Zuidlaren. Als ze hard lopen kunnen ze nog de bus van één uur halen. De stemming ten opzichte van de Groningers is niet bepaald gunstig. Moeten ze zich met een lege maag nu ook nog van het kastje naar de muur laten sturen? Maar als ze het bijltje er nu bij neerleggen zullen de kaarten diezelfde dag niet meer op de plaats van bestemming komen. Er zijn er nog bij van de lopende periode. Daarvan had men er bij vergissing meer gekraakt dan voor Amsterdam nodig waren. De eerste helft van die kaarten zou de volgende dag verlopen en die moeten ’s zaterdags nog uitgezet worden.

Dus op een holletje naar de bus. Die is natuurlijk ook propvol. Wat was er nu niet vol in die dagen? Clara heeft een S.D-ausweis. Dat duwt ze met een triomfantelijk gezicht de chauffeur onder de neus. Hij moet er maar andere passagiers uitzetten, maar Clara en haar gezelschap moeten mee. De chauffeur is een flinke vent. Hij vraagt of hij dan ook de Ausweisze van de andere leden van het gezelschap mag zien. Maar die hebben er geen. ’t Spijt de chauffeur erg. De juffrouw kan mee als ze dat wil, maar de anderen niet. Clara moet haar rol nu wel verder spelen. Ze steekt haar spitse kin vooruit en eist inzage van de papieren van de chauffeur, noteert zijn gegevens en die van de bus, reikt ze hem woedend weer aan, maakt een dreigend gebaar met haar vinger en profeteert: ‘Sie werden noch von mir hören.’ Daarop wacht de chauffeur nog altijd. Misschien, dat hij er door dit verhaal voor ’t eerst iets meer van hoort.

Het gezelschap blijft achter, onder de spottende blikken van het publiek. Ze neuzen in hun spoorboekje en komen tot de ontdekking, dat de trein van half twee in Vries-Zuidlaren stopt. Ze slaan wat proviand in en dan haastje-rep-je naar de trein.

Op het station Vries bemerken ze, dat ’t nog een lange weg is naar de Stichting. Dat is niet zo leuk als het regent en waait en de grote, lege koffers telkens tegen je benen bonzen. Dan horen ze het gesputter van een gasgenerator achter zich en zien een melktankauto aankomen. Henk smijt z’n koffers aan de kant, graait in z’n zakken en geeft dan midden op de weg staand, een keurige solodans ten beste, de beide handen boven het hoofd, in de ene een pakje sigaretten, in de andere een pakje shag. Dat helpt beter dan een S.D.-Ausweis. De auto stopt, maar de chauffeur verklaart, dat de cabine al vol zit. Of ze dan niet op de tankwagen mogen? Dat moeten ze zelf maar weten, maar het zal niet meevallen om zich daarop in evenwicht te houden. Ze zullen het er toch maar op wagen. En het lukt om zich op het smalle randje, geleund tegen de ovale tankwand, zich staande te houden.

Voor de Stichting stappen ze af om een familielid te bezoeken. De chauffeur kijkt verheugd naar z’n rokerij en trekt voor zichzelf de conclusie, dat er wel iets waars schuilt in het gezegde, dat er meer gekken buiten het gesticht rondlopen, dan er in. Maar op deze dag was dat toch werkelijk niet het geval. ’t Was een compleet gekkenhuis dit keer. De meegebrachte koffers zijn niet voldoende om alles te bevatten. Er moeten er nog een paar geleend worden bij de geestelijk verzorger (Hij heeft ze helaas nooit teruggezien.) En nog is de beschikbare ruimte onvoldoende. Om beurten trekken dames zich discreet terug, om even later in omvang toegenomen, terug te keren. Het wordt een complete wedstrijd wie de meeste kaarten bij zich kan steken. Joke brengt het tot 500. Willy en Ida slaan haar met stukken. Ze weten er elk 800 weg te moffelen. Met spanning wacht men op het resultaat van de magere Clara. Haar lichamelijke conditie geeft haar natuurlijk een behoorlijke voorsprong. Maar er gaat een gejuich op, als blijkt, dat ze het tot 1400 heeft kunnen brengen. In zulk gezelschap telt een man als Henk niet meer mee. Hij moet zich met een schamele 200 tevreden stellen.

De terugweg naar het station onder deze omstandigheden lopend af te leggen is een onmogelijkheid. Er zijn echter wel fietsen en bereidwillige helpers. Zo komt de tweede zending bonkaarten voor het Westen op het station Vries-Zuidlaren aan. De koffers worden bevracht en zullen met dezelfde trein meegaan. Maar de trein is weer propvol en ze kunnen nu werkelijk niet meer staan, die lange reis. Ze kruipen maar in een eerste-klas coupé en nemen een bijslagbiljet. Ze zijn er gezellig ‘onder ons.’ Clara valt in de kussens en zegt: ‘O, jongens, geef me gauw een pineutje; ik smacht er naar.’

Ze hebben opdracht op elk station uit te kijken of er geen Landwacht in de trein komt. En dat doen ze plichtsgetrouw, ook al is de trein een boemel, die overal stopt. Willy heeft haar ouders, die in Zwolle een comestibleswinkel hebben, vertelt, dat ze die avond met een trein uit het Noorden zullen komen. En die goede moeke staat op het perron en verwend haar dochter en vriendinnen met alle mogelijke lekkernijen. De grote vraag is nu, of ze in Utrecht de aansluiting naar Rotterdam nog zullen halen. Ze hebben nog drie minuten schalt de stationsomroep in Utrecht. Ieder duwt en holt om van het eerste naar het derde perron te komen. Maar Clara en Ida moeten eerst nog haar koffers uit de goederenwagon sleuren. Ze wachten maar niet tot ze geholpen worden, grijpen de handvaten, stoppen de ladingmeester de vrachtbrief in de hand en banen zich een weg door de reizigersstroom. De zware koffers trekken haar armen bijna uit het lid. Haar polsgewrichten doen pijn en kramp trekt door de vingers. Maar ze kunnen niet eens even verwisselen, want ze hebben in iedere hand een koffer. En tijd mogen ze ook niet verspelen. Nu de tunnel nog onderdoor. Trap af, trap op. De bonnenvracht onder haar mantel bobbelt bij iedere stap, als een log harnas. Om de koffers voor zich uit door de smalle deuren van de elektrische naar binnen te schuiven gaat bijna boven haar krachten. Mopperend maken de passagiers ruimte, dan buitelen ze er zelf over heen. De trein rijdt. En schommelt. De passagiers schommelen mee en nu en dan kraakt er iets alsof er iemand kranten onder z’n jas verstopt heeft. Ze zijn bek-af de koeriersters en kruipen zo dicht mogelijk tegen elkander, opdat een ander n iet tegen ’t bonkaartenpantser zal stoten. Maar ze zijn toch gelukkig, dat ze het nog net gehaald hebben.

Maar nu de laatste tram nog in Rotterdam. Half elf komen ze aan. De laatste wagen van lijn vier staat voor. En om elf uur is het spertijd. Iedereen holt om nog op tijd te komen. Maar Clara en Ida moeten moeizaam zeulend met de koffers achteraan komen. En dan staat daar, waar ze de hele dag angstvallig naar uitgekeken hebben; de Landwacht. Ze hebben opdracht bij controle de koffers maar in de steek te laten, maar ze willen niet, dat al die moeite en dat gezwoeg van deze dag voor niets is geweest. Ze zullen hoog spel spelen. Clara grijpt opnieuw haar S.D.-Ausweis, maar aangezien ze geen hand vrij heeft, neemt ze deze tussen de tanden. Ze wringen zich tussen de mensenstroom, bonken met de koffers tegen de scheenbenen en kuiten. Daar is de kerel in het gehate zwarte pak. Hij zegt iets. Ze verstaan niet eens wat. Het smalle, bleke gezicht van Clara met de fanatieke ogen keert zich naar de man. Ze kan de mond nauwelijks openen vanwege het S.D.-papier, dat ze tussen de tanden klemt. Vertwijfeld sist ze: ‘Sicherheitsdienst, weg, los mens, sofort.’

De kerel doet een pas achteruit of hij een verschijning uit een andere wereld ziet. De beide meisjes reppen zich verder. Ze durven niet omkijken, vrezen, dat ze zullen worden teruggeroepen. Er gebeurt niets. Ze hebben bij de controle niet eens kaartjes afgegeven. De kluwen voor de wachtende tramwagen slokt hen op. Tevergeefs. De wagen is vol. Maar ze moeten mee. Ze dringen door tot voor de ingang en nog eenmaal moet de S.D.-Ausweis z’n dienst doen. – ‘Sicherheitsdienst, wir müssen mitfahren.’ – ‘U ziet toch zeker wel, dat de wagen vol is. Er kan geen kip meer bij.’ – ‘Gar nichts mit zu schaffen. Dan schmeisen Sie die leute raus; wir fahren mit.’ – De conducteur pruttelt tegen. – ‘Was? Sie wissen nicht was gehörsamen heiszt? Schnell oder Sie werden eingesperrt.’ Blikken vol haat worden op de beide vrouwen geworpen. Natuurlijk zware koffers met gestolen goed sjouwen ze mee, die hyena’s. Bah.

Zullen ze hun rol kunnen volhouden? Het spel uitspelen? – Natuurlijk. Het is geen rol meer. – Er wordt gemompeld. Een woedende blik is voldoende om het te doen verstommen. Ze voelen de macht die dat stomme papiertje hun geeft. Ze acteren niet meer. Ze zijn hunnen: botte, brute hunnen, bezeten van machtswellust. – Wàt bonkaarten? Wàt onderduikers? Ze weten er niets meer van. Eén ding is er maar, waaraan ze denken, dat is: die tram mag niet wegrijden en ons hier laten staan met de Landwacht daar bij de controle en de spertijd in het vooruitzicht. De machteloze haat van het publiek brandt als een smeulend vuur om hen heen, maar ze voelen de weerstand verslappen. Doorbijten nu. Een laatste dreigend: ‘Na?’ en het is beslist. Vier passagiers moeten eruit om plaats te maken voor de ‘dames.’ De conducteur verontschuldigt zich. Hij kan het ook n iet helpen. De S.D. heeft vandaag weer een slechte beurt gemaakt vandaag. Maar de jongens krijgen de volgende dag hun bonkaart. Nog juist op tijd. Misschien is er ook wel een bij voor de zoon van de conducteur en heeft hij schamper gezegd: ‘Dat moesten die Duitse grieten van gisteravond eens weten.’

Op 13 juni komt Clara werkelijk bij de S.D. Niet in dienst, maar in schutzhaft. Ze loopt in de val bij de Persoonsbewijs-sectie (P.B.S.) in Amsterdam. En in de cel bedenkt ze met schrik, dat in haar visleren portemonnee-portefeuille nog de spoorwegkaartjes zitten: Rotterdam-Utrecht, Utrecht-Groningen en het toeslagbiljet voor vijf personen van Zuidlaren naar Rotterdam. Vermoedelijk heeft één van de Moffen er z’n Gretchen gelukkig mee gemaakt, want bij haar verhoren komen de kaartjes nooit op de proppen. Ze is de dief dankbaar tot de huidige dag.

Bij de S.D. op het Scholtenhuis

Terwijl in de Engelse havens de geallieerde troepen zich inschepen voor de invasie in Frankrijk, wordt in Groningen de S.D. gemobiliseerd voor ’n onderneming, die er toe moet leiden de illegaliteit in Groningen een geduchte klap toe te brengen. Begin juni vervoegt zich een student bij zuster Jo, die in het bezit is van belangrijke gegevens over de bunkerbouw in Delfzijl. De man weet het vertrouwen van zuster Jo te winnen. De gegevens moeten op de snelste wijze naar de overkant en Zuster Jo brengt hem daartoe in contact met Cor, die weer andere besprekingen arrangeert. Maar ze weten n iet, dat de stukken van de bunkerbouw door de S.D. in het Scholtenhuis zijn vervaardigd en alleen moeten dienen om de nodige draden in handen te krijgen om het illegale werk te kunnen vernietigen.

Op vrijdagavond 2 juni wordt er toegeslagen. En de slag is hard. De eerste arrestatie vindt op de Kapitein brug plaats en weldra volgen er op meerdere adressen arrestaties en huiszoekingen. ’s Nachts wordt zuster Jo (Hessel van der Zee) van zijn bed gelicht en veel illegaal materiaal valt daar in handen van de S.D.

Als de volgende morgen Sepp Hahn een van zijn medewerkers per motor naar de trein heeft gebracht en hij terugkeert naar het contactadres aan de Kraneweg, waar ook Karel van Kampen (Cor Kraal) verblijf houdt, lopen beiden daar in handen van de S.D.

Reint Dijkema en zijn broer verlaten die zaterdag, Groningen zonder iets te weten van de arrestaties. Ze hebben vrijdags een auto naar Hoogezand gebracht, waar hij ingericht zal worden als gevechtswagen en ze besluiten een paar dagen vakantie te nemen. Reint vertrekt naar Siddeburen en krijgt daar de mededeling, dat het in de stad niet pluis is en o.a. zijn vrienden Sepp Hahn, Karel van Kampen en Zuster Jo op het Scholtenshuis zitten. Hij vertrekt onmiddellijk weer naar Groningen om te redden wat er nog te redden is. Maar zijn naam is bekend en een oud-schoolkameraad van hem, die als politieman met de S.D. onder één hoedje speelt, krijgt opdracht hem te arresteren. De schurk kent het gezicht van zijn schoolkameraad maar wat goed en hij heeft geluk ook, want in de Boteringestraat passeert Reint hem op de fiets. Hij sommeert hem, onder bedreiging met zijn revolver, voor hem uit te rijden. Reint heeft helaas geen wapen bij zich en schijnbaar gewillig geeft hij gevolg aan deze opdracht, maar hij weet zodanig met zijn fiets te manoeuvreren, dat de beide fietsen tegen de straat slaan. Dan ziet hij zijn kans schoon en ontsnapt. In een doodlopend straatje vlucht hij een kelder binnen. De politieman zoekt hem tevergeefs, maar, ondanks alle waarschuwingen in de illegale pers zijn er nog altijd mensen, die menen zich verdienstelijk te moeten maken door te vertellen, waar een ontsnapte vluchteling zich ophoudt. Een vrouw heeft hem de kelder zien binnengaan en verraadt zijn verblijfplaats aan de politieman.

De politieman is blijkbaar niet één van de snuggerste want opnieuw beveelt hij Reint voor hem uit te rijden en deze speelt hetzelfde spelletje. Voor de tweede maal rollen ze over de straat, maar dan ontstaat een handgemeen, waarbij Reint de pols van zijn belager te pakken krijgt en tracht zijn pistool te ontwringen. De man schreeuwt wanhopig en luidkeels ‘Sicherheitsdienst’, waarop een Duits soldaat die juist langs komt, zich met het geval inlaat. Maar hij vindt het verdacht, dat daar iemand in burger met een pistool rondloopt en vraagt om de legitimatie van de politieman. Deze voldoet daaraan en dat schenkt Reint opnieuw de kans om er vandoor te gaan. De achtervolging wordt ingezet. De ‘schoolkameraad’ schiet zijn pistool leeg zonder Reint te raken, doen even Duitse patrouille, die inmiddels aan de jacht is gaan deelnemen, weet hem in één van de zijstraten door zijn ellepijp te schieten. Machteloos om opnieuw een ontvluchtingspoging te wagen, valt hij in hun handen.

Zo komt hij op het Scholtenhuis. Reint weet wat hem nu te wachten staat. Hij weet, dat er geen hoop meer voor hem is. Maar het betekent niet, dat zijn geestkracht hem begeeft. Hij besluit elke kans aan te grijpen om zich te verweren. Ach neen, hoop om nog te kunnen ontkomen heeft hij niet. Maar hij wordt liever onmiddellijk op de plaats zelf neergeschoten of voor het executiepeloton geleid, dan de martelingen te moeten verduren, waarvan niemand weet hoe hij ze doorstaan zal. Hij heeft geen angst voor de dood. Bij alles wat hij deed heeft hij God kunnen vragen om zijn zegen. Dat kan hij ook thans.

Wilde pijnen vlijmen door zijn arm, waar een kogel zich in zijn vlees en gebeente ingevreten heeft. Bloed kleurt zijn gescheurde en verfomfaaide jas. Maar in het verbeten, krijtwitte gezicht gloeien de donkere ogen diep in de kassen. Hij staat er niet als een verslagene, maar als één, die overwint. Dat doet de haat bij zijn bewakers nog meer oplaaien. Ze schoppen hem tegen de schenen, maar zorgen er wel voor, dat eerst het koude wrede staal van de handboeien om zijn polsen ligt. Dan drijven ze hem voort naar een kamer, waar hij onder voortdurende bewaking staat. Maar eerst worden ook zijn voeten gekluisterd. Zo staat hij daar, met de rug tegen de muur, machteloos en verbeten. Machteloos? – Toch niet. Op enkele passen afstand van hem staat een tafel en één der Landwachters legt daarop even zijn geladen jachtgeweer neer. Daarop richt Reint zijn ogen. – Wat heeft hij zich altijd zeker en sterk gevoeld als de houder van zijn vertrouwd pistool in zijn handpalm lag en zijn wijsvinger zich kromde om de trekker. Dat hij juist vandaag zijn wapen niet bij zich had. Maar vóór hem ligt het jachtgeweer met de bruinhouten tromp en de glimmende zwarte lopen. – Even moet hij de ogen sluiten en de tanden op elkaar bijten om de scheurende pijn in zijn arm. Even maar. – Dan meten zijn ogen de afstand tot de tafel. Als hij zich voorover laat vallen kan hij het geweer grijpen. – Maar z’n handen, ze liggen gevangen in stalen schakels. – Nu kijkt hij naar die handen. Z’n polsen liggen tegen elkaar gewrongen, maar als hij de palmen van elkaar afdrukt kunnen die handen nog een kom vormen, om het geweer te omvatten. Langzaam kromt zich de rechterwijsvinger, alsof hij de haan al overhaalde. Dan trekken Reint’s ogen weer naar de tafel en in z’n pupillen is de weerspiegeling van ’t geweer. – Het geweer, het is in z’n ogen, in de warreling van z’n gedachten. En z’n handen hunkeren er naar. En weer sluiten de oogleden zich, als om te verbergen, wat daar in het hoofd van de gevangene omgaat. Reint Dijkema bereidt zich voor op de dood. Hij heeft geen hoop nog te ontkomen. Maar hij zal sterven met het geweer in de vuist. Hij denkt aan z’n moeder, z’n broers, z’n vrienden. Hij vraagt z’n God zijn plan te doen gelukken. Hij is geen Simson, die de tempel van Dagon zal doen instorten en al zijn vijanden meesleept in z’n dood. Maar toch…. als Simson zal hij zich nog eenmaal op z’n vijanden wreken. Ze zullen op hem aanvallen en hem doodranselen. Maar hij kan glimlachen tegen de dood.

De Landwachter heeft zich afgewend, staat bij de deur. Reint heft z’n geboeide handen omhoog, perst z’n rug tegen de muur, de spieren spannen zich. Er is geen pijn meer in z’n arm nu. Z’n lichaam zet zich af, slaat voorover naar de tafel, de kom van z’n handen valt over de geweerloop, de boeien persen zich in z’n vlees, maar de vingers krampen om het glimmende hout, zoeken tegelijkertijd steun aan de tafelrand om het lichaam opnieuw te kunnen afzetten. Hij bonkt tegen de muur. – De Landwachter heeft zich omgedraaid, stoot een vloek uit en rent op hem af, maar z’n vinger is al aan de trekker. – Een vuurstraal, een knal, de hagelkorrels doorzeven het lichaam van de toesnellende Landwachter, die tot vlak voor de loop gerend is. Z’n lijf bonkt op de houten vloer. – Dan is er wild gerucht van met ijzer beslagen laarzen, getier en gevloek. Ze trappen het nu weerloos ineengedoken lichaam van de K.P.-er, die krampachtig het geweer in z’n vingers gekneld houdt, tot het terzijde valt naast dat van de Landwachter. Maar uit de stijf-op-eengeperste lippen komt niet meer dan een zacht gekreun. Ha, hij leeft nog, die gemene terrorist. Een geweerkolf slaat z’n bleek gezicht tot een bloederige massa; een laars treft hem in de buik. Ze rukken het geweer uit de krachteloze vingers. Als hun woede gekoeld is trappen ze hem in een hoek. De geneesheer, die ontboden wordt, meent aanvankelijk, dat beide dood zijn. Maar in het ziekenhuis komt Reint weer tot bewustzijn. Zijn toeleg is mislukt. En de S.D. zal hem geen kans geven voor een tweede aanslag.

Op de zolder van het Scholtenhuis zucht Sepp Hahn in gevangenschap. Hij is zwaar verhoord. Ontkennen mocht niet meer baten. Ze weten reeds teveel. Ze weten ook, dat hij de kaarten van de kraak bij Hoitsema vervoerd heeft. En hij zal vroeg of laat moeten vertellen waar de kaarten gebracht zijn. Als eerst de betrokkenen maar gewaarschuwd kunnen worden, dan zal hij zeggen waar de kaarten werden afgeleverd, want hij weet, dat ze daar niet meer zijn. De schilderwerkplaats op Dennenoord is reeds lang ontruimd. Maar dat hij daarvan op de hoogte is kan niemand weten. Als het Corrie Kraal gelukt een lijstje met adressen die gewaarschuwd moeten worden, naar buiten te smokkelen, zal hij kunnen spreken. En dat lukt. ’s Zondags komt ook op ‘Dennenoord’ de waarschuwing door, dat men op z’n hoede moet zijn en bezoek van de S.D. kan verwachten. Van Apeldoorn duikt onder en Dr. Spelberg is op z’n qui-vive.

’s Maandags om half vier rijdt een luxe auto, waarin Sepp Hahn geboeid wordt meegevoerd, en twee overvalauto’s met S.D.-ers naar de Stichting. Het gehele complex, waar zich werkplaatsen van de Stichting bevinden, wordt afgezet en Sepp moet de plaats wijzen waar de bonkaarten verborgen zijn. Maar er is geen spoor van bonkaarten meer te vinden. Kasten worden opengebroken, de tuin afgezocht, maar er is zelfs geen snipper van het pakpapier te vinden. Het huis van, van Apeldoorn wordt doorzocht. ‘Wo sind die bonnen?’ schreeuwen die kerels tegen mevr. Van Apeldoorn. Ze denkt aan het pakpapier, dat we zo graag hadden willen houden en is onzegbaar dankbaar, dat alles zorgvuldig verbrand is. Ze weet haar man veilig en voelt zich wonderlijk kalm. Ze slaan haar bont en blauw, scheuren het zeil van de vloeren en vragen haar of ze de geboeide in de auto niet kent. – ‘Neen, die heeft ze nooit gezien.’ En waar haar man is weet ze niet.

Zonder succes trekken ze weer af. En in het hart van Sepp is een groot gevoel van dankbaarheid, dat niemand van zijn spreken het slachtoffer is geworden. In de blik, waarmee hij haar aanzag heeft mevr. Van Apeldoorn een stille bede gelezen hem te vergeven, dat hij spreken moest.

Op dinsdag 6 juni landen de geallieerde troepen op de kust van Frankrijk. Nieuwe hoop ontwaakt in de harten der onderdrukte Nederlanders. Maar op diezelfde dag wordt ook Wim Vereikeren, die de leiding had bij de kraak van Hoitsema, in Ten Boer gearresteerd. En ook hij wordt een gevangene van de S.D., op de zolder van het Scholtenhuis.

In de garage aan de kromming in de oprijlaan van de Stichting achter de hoge coniferen, liggen nog de 53.000 bonkaarten van de periode 408, wachtend, tot het hun beurt zal zijn om onder onderduikers verdeeld te worden.

Ook op de Stichting te Zuidlaren heerst vreugde over de bevrijding, die zo nabij schijnt, nu de invasie gelukt mag heten. Maar er is ook zorg over de activiteit van de S.D. Er zwerven ongure elementen op de Stichting rond, waarvan men mag aannemen, dat ze opdracht hebben na te gaan of de bonkaarten van Hoitsema toch nog ergens verstopt zijn. Men rekent met een hernieuwd onderzoek en Dr. Spelberg acht het veiliger zijn gezin naar elders te brengen.

Maar er gebeurt meer. Drukker Enschede in Haarlem krijgt opdracht alle reeds gedrukte bonkaarten voor de periode van 9 juli tot 5 augustus aan de achterzijde te bedrukken met een fijn rasterwerk, zodat onmiddellijk geconstateerd kan worden, wanneer er bonkaarten in omloop komen, waarop dit ontbreekt. En de winkeliers worden met zware straffen bedreigd als ze bonnen aannemen, waarop dit rasterwerk ontbreekt. Daar liggen de 53.000 kaarten nu in de garage op Dennenoord. Is het niet meer dan waardeloos papier? Zijn daarvoor nu zoveel risico’s genomen? Zuchten daarvoor de K.P.-ers op zolder van het Scholtenhuis? Heeft het nog zin dit gevaarlijke bezit nog langer te verbergen? Is het niet raadzaam er de Stichtingsketels maar mee te stoken? Een ogenblik heeft men inderdaad het plan alles te vernietigen. Tot er één op de gedachte komt, dat het toch mogelijk moet zijn hetzelfde rasterwerk op de gekraakte kaarten af te drukken. De hulp van de P.B.C. wordt ingeroepen. Er wordt over gesproken op de L.O.-vergaderingen in den lande. En ieder steekt z’n voelhorens uit om te trachten, dat funeste rasterwerkje in handen te krijgen. Het moet en zal gelukken. Eerst moeten de kaarten echter uit hun schuilplaats tevoorschijn gehaald worden en naar het Westen vervoerd. Cor en Otto, twee K.P.-ers uit het Westen krijgen de opdracht voor dit transport zorg te dragen. Ze zijn er over eens, dat het een gevaarlijk karwei wordt. Het zal op een wijze moeten gebeuren, die zo weinig mogelijk argwaan wekt. Cor heeft relaties bij de P.T.T. en zal trachten een postauto machtig te worden en daarmee willen ze de kaarten uit het Noorden halen. Otto trekt naar de ‘Bonte hoek’ in Glimmen om in de omgeving van de Stichting polshoogte te nemen en een geschikt ogenblik af te wachten om de kaarten van de Stichting weg te krijgen. De eigenaar van ‘De Bonte Hoek’ heeft een kleine Hillman en is bereid, zodra het ogenblik gunstig lijkt met Otto naar de Stichting te gaan om de kaarten naar een pakschuur op zijn kwekerij te vervoeren.

En Cor krijgt in Den Haag de zaken ook keurig voor elkaar. Hij neemt contact op met Oom Joop en Jan van de Technische Dienst der P.T.T., twee mannen, die belangrijk illegaal werk verrichten en bereid zijn niet alleen een P.T.T.-wagen beschikbaar te stellen, maar die zelf ook mee naar Groningen zullen gaan om de zaak zoveel mogelijk officieel te laten voorkomen. Gezamenlijk trekt men naar Groningen en bezoekt daar de P.T.T.-man Hutter, die voor de G.I.D. werkt. Over en weer voelt men elkaar eens goed aan de tand en dan komt het hoge woord er uit. Of Hutter bereid is mede te werken aan het illegaal transport van 53.000 gekraakte bonkaarten? Hutter zal dan moeten zorgen voor postzakken, zegels en passen en de reis zal officieel in Groningen moeten aanvangen. Hutter bedenkt zich n iet lang. Hij is van de partij.

Cor en z’n medewerkers keren naar Den Haag terug. De daaropvolgende maandag zal hij als ‘transportleider’ terugkeren met een P.T.T.-auto en het kostbare vrachtje inladen. Jan zal in Den Haag de uniform en identiteitskaart voor Cor in gereedheid brengen en Oom Joop zal zorgen voor een ontvangstadres in Amsterdam, zodat Cor weet waar hij z’n vrachtje kan uitladen.

Otto en de eigenaar van ‘De Bonte Hoek’ zullen zorgen, dat de kaarten op de kwekerij komen en Hutter zal daar alles voor verzending in gereedheid brengen. Otto beleeft aangename dagen op de gastvrije ‘Bonte Hoek’. Het zou een welkome vakantie zijn geweest, als daar niet de gevaarvolle opdracht was geweest het Stichtingsterrein te verkennen en het transport voor te bereiden. Meermalen kuiert hij als wandelend patiënt door de lommerrijke lanen van de Stichting. Maar hij geeft z’n ogen goed de kost. Hij kent de situatie nu volkomen en de afspraak wordt gemaakt, dat men op zaterdag met de Hillman van ‘De Bonte Hoek’ de kaarten zal komen weghalen. Jan, de elektricien, zal zorgen bij de garage aanwezig te zijn en behulpzaam zijn bij het inladen. Alles moet zeer snel geschieden, waardoor het risico zo gering mogelijk wordt.

Zo staat dan op zaterdag de kleine Hillman voor de Stichtings-garage. De chauffeur beijvert zich de banden op spanning te brengen en Otto en Jan dragen de bonkaarten in de auto. Er gaat een plaid over. En als het zover is vindt de chauffeur, dat z’n banden nu wel hard genoeg zijn. Hij heeft Otto gevraagd wat hij doen moet, als ze worden aangehouden. ‘Dan geef je nog maar wat meer gas’, zegt Otto. De Hillman heeft een hele hijs aan het zware vrachtje, maar rijdt toch vlot de laan uit. Bij de inrijpoort staat een Duitser. De schrik slaat hem om het hart. Maar ze groeten beleefd, en de soldaat, die zoveel gemoedelijkheid bij de Hollanders niet gewend is, groet joviaal terug. Ze willen het voor elkaar niet weten, dat ze em toch wel wat knijpen met dat gevaarlijke vrachtje achterin. Maar als ze op ‘De Bonte Hoek’ komen slaken ze beiden een zucht van verlichting. In de droogschuur aan de spoorlijn worden de kaarten netjes opgeborgen.

Op zondagmorgen start de P.T.T.-man Hutter uit Groningen met zes nieuwe postzakken, waarop, ondanks de bezetting nog altijd de keurige rood-wit-blauwe randjes prijken, maskers, zegeltangen, zegels, stempels en passen. Het is een vreemdsoortig postkantoor, daar op de zolder van de droogschuur op ‘De Bonte Hoek’. Maar – ere wie ere toekomt – aan alle ambtelijke voorschriften wordt keurig voldaan. Ge moogt er alle geschreven en ongeschreven wetten van de Posterijen op nagaan, ge zult geen afwijking constateren. Het is een lust om naar te kijken.

Maandagmorgen in de hal van het postkantoor te Groningen. Een lange, slanke postman ijsbeert in het rond. Hij heeft een keurig nieuw uniform aan. Alleen de pet is hem wat te groot en hij moet oppassen, dat die hem niet op de oren zakt. Hij heeft een vererende opdracht gekregen. Hij moet een ‘bijzondere zending’ waardevolle poststukken naar Den Haag begeleiden. Hij is ‘transportleider’ geworden en hunkert naar het ogenblik, waarop hij zal mogen bewijzen, dat hij het vertrouwen, dat zijn superieuren in hem stellen, niet zal beschamen. Om negen uur komt de P.T.T.-auto uit Den Haag met twee chauffeurs. Jan uit Den Haag is ook aanwezig en geeft z’n laatste instructies. De ‘transportleider’ moet goed beslagen ten ijs komen, want de beide chauffeurs van de auto zijn niet in de geheimen ingewijd en mogen geen lont ruiken.

Toch vinden de chauffeurs het maar een vreemde opdracht, die ze krijgen. Ze zijn van de Technische Dienst en het is niet gebruikelijk, dat zij voor een dergelijk transport moeten zorgen. Ze praten eens met mijnheer Hutter. Ze hebben op de heenreis een paar maal controle gehad en willen nu wel eens precies weten waar ze aan toe zijn. Hutter zal hen gauw uit de droom helpen. Er heeft enkele dagen geleden een vlieger-aanval plaats gehad op de spoorlijn bij De Punt. De ravage hebben ze zelf kunnen zien, toen ze op weg hierheen waren. Er zijn wagens in brand geraakt en enkele huizen getroffen. Er bevond zich in de trein echter een belangrijke postzending, die een grote waarde vertegenwoordigt en die heeft men voorlopig in een schuur in de nabijheid ondergebracht. De ‘transportleider’ weet wel waar. Die zending moet naar Den Haag, maar de ‘transportleider’ heeft opdracht eerst nog iets in Amsterdam te regelen.

Met Cor spreekt Hutter nog af, dat hij ’s avonds om negen uur uit Amsterdam zal opbellen of alles naar wens verlopen is. Niets belet de heren meer om te vertrekken. Op het kruispunt bij ‘De Bonte Hoek’ heeft Otto zich geposteerd om de auto uit Groningen te wijzen, waar ze precies moeten zijn. Keurig op tijd komt de wagen aan. Het laden neemt niet veel tijd in beslag. Cor en Otto, anders de beste vrienden, spreken elkaar aan als zagen ze elkaar voor het eerst. Het is ‘mijnheer’ en ‘U’ voor en na. Joviale lui daar, vinden de chauffeurs. Er schiet een sigaret over voor onderweg en Cor tikt beleefd aan z’n pet, die weer een neiging vertoont om dieper te zinken dan welgevoegelijk is voor een postman, die zichzelf respecteert. Otto heeft moeite z’n lachen te verbergen. Liefst zou hij met z’n grote hand het hoofddeksel van z’n vriend nog wat dieper tot over z’n oren gedrukt hebben. Maar dat zou niet in overeenstemming zijn met de achting, die men een ‘transportleider’ moet toedragen. De chauffeurs vinden die ‘transportleider’ ook nog wel wat jong voor zo’n verantwoordelijke baan. En dat de Technische Dienst voor zo’n transport moet zorgen is ook nog niet eerder vertoond. Wat vindt mijnheer er zelf van? Ja, de ‘transportleider’ kan niet ontkennen, dat het wel wat vreemd is. Maar wat de heren wijzen hebben de gekken te prijzen. Ze weten toch ook wel, dat de bazen tegenwoordig wel meer rare dingen uithalen. We zullen er ons de kop maar niet om breken. En hij kankert lustig mee op de ellendige toestanden in het bedrijf-van-vandaag-de-dag. Ze polsen de ‘transportleider’ eens hoe hij er over denkt om wat zwarte ‘roggebroden’ te kopen in Hoogeveen. Ze weten daar een geschikt adres. Niets op tegen, hoor. Daar is hij ook niet vies van. Je zou wel gek zijn als je zo’n kans niet uitbuitte. Zo completeren in Hoogeveen vijftien roggebroden de ‘bijzondere zending.’

Tante Pos heeft geluk vandaag. Er is niemand, die zich bijzonder voor haar boodschappentas interesseert. Bij Diemerbrug vragen de chauffeurs of Cor wel z’n persoonsbewijs bij zich heeft. Je kunt er zeker van zijn, dat, vóór ze Amsterdam binnenrijden, daarop controle komt. ’t Is een berucht stukje. Dat is nu juist het enige, wat Cor niet bij zich heeft. De tijd heeft hem ontbroken om een passend persoonsbewijs te laten klaarmaken bij zijn identiteitspapieren. ‘Natuurlijk’ zegt hij. Maar even later trekt hij zich veiligheidshalve achter in de wagen terug. Maar ook deze beproeving blijft hem bespaard en weldra zit hij weer rustig naast zijn collega’s in de cabine. Ze rijden de Amsteldijk op en bij een particuliere garage zegt de ‘transportleider’, dat ze even moeten stoppen. De deuren gaan onmiddellijk als ‘op bevel’ open en tot hun stomme verbazing moeten de P.T.T.- mensen hier binnenrijden. De zakken worden uitgeladen en ze kunnen weer gaan. Maar buiten zegt die vreemde ‘transportleider’, dat ze nu wel verder naar Den Haag kunnen rijden, want, dat hij nog even naar het hoofdkantoor moet. ‘Maar we kunnen u daar toch wel even heenbrengen?’ zeggen de chauffeurs, die de zaak hoe langer hoe minder vertrouwen. Cor vindt dat niet nodig. Hij redt zich verder wel. Nu willen ze toch haring of kuit van dat zaakje hebben. ‘Maak geen flauwekul. Wat is dit voor grappenmakerij? Weet je nu heus niet wat er in die zakken zit?’ ‘Vraag me nou maar niks meer’, zegt de ‘transportleider.’ ‘Het zal wel een zwarthandeltje van de baas zijn. Goeie reis verder. En praat er maar niet over.’

De Technische Dienst rijdt verder naar Den Haag. En Cor belt voor alle zekerheid nog maar even naar de residentie, dat ze de kerels maar met een flinke fooi de mond moeten stoppen, opdat ze niet aan ieder die het horen wil, vertellen, dat de hogere P.T.T.-beambten ook niet vies zijn van een zwart-handeltje. Vanaf negen uur in de avond wacht Hutter in Groningen op het sein, dat alles voor elkaar is. Om tien uur komt Cor aan de lijn en hoort hij, dat het ‘bijzondere transport’ zonder moeilijkheden de Amstelstad heeft bereikt. Maar die garagedeuren aan de Amsteldijk, die zich als ‘op bevel’ geopend hebben zullen niet zo gemakkelijk weer open gaan.

Zo liggen de 53.000 bonkaarten van Hoitsema dan in een garage aan de Amsteldijk in Amsterdam. Maar de L.O. in Amsterdam, die er om zit te springen en reeds contact met een drukkerij aan de Singel heeft opgenomen voor het bedrukken van de achterkant, weet van n iets. Er is een kleine fout in de organisatie. Het contact tussen de L.O. en de K.P. in Amsterdam is door allerlei oorzaken onvoldoende. Daarom heeft Cor zijn illegale vrienden van de Haagse P.T.T. verzocht voor een ontvangadres in Amsterdam te zorgen. Dat is gebeurd. Er werken in Amsterdam een paar jongelui (Johnny Even en Wim Bakker) die direct bereid zijn daarvoor te zorgen. Ze stappen naar dr. Oud aan de Amsteldijk, die hen wel eens meer behulpzaam is en vragen of hij zijn garage niet beschikbaar wil stellen. Tja, willen wel, maar dat gaat moeilijk, want de verrader Riphagen stalt in dezelfde garage zijn wagen. Dat is niet vertrouwd. Bij een kennis, die enkele huizen verder een garage heeft, speelt de dokter het echter wel klaar. En daar is het dan ook, dat de postauto z’n kostbare vracht lost.

Johnny en Wim willen de kaarten er liefst dezelfde dag nog vandaan hebben. En opnieuw springt de dokter bij. Een patiënt van hem beschikt over een motor-carrier en zonder dat de man weet wat hij vervoert, brengt hij de kaarten naar Keizersgracht 712, de operatie-basis van Johnny en Wim. De heren gaan op stap, want ze willen ze natuurlijk ook graag bedrukt hebben.

De L.O. is in rep en roer. – ‘Waar blijven de kaarten?’ vraagt de ene helft en de andere houdt bij hoog en laag vol, dat ze naar Amsterdam getransporteerd zijn. Dan duiken de geruchten op, dat er mensen zijn, die een drukker zoeken voor het bedrukken van de achterzijde van gekraakte bonkaarten. Dat kunnen niet anders dan de vermiste zijn. Heeft de S.D. ze in handen gekregen en probeert deze er nu een spelletje mee te spelen? Weldra rijst het vermoeden, dat de kaarten in handen van twee Amsterdammers zitten die niet helemaal vertrouwd worden. Dat zijn Johnny en Wim. Er zijn foto’s in omloop, waarop Johnny met de hand omhoog naast mijnheer Woudenberg van het Arbeidsfront staat. En alleen de naam Johnny is al voldoende om de illegaliteit kippenvel te bezorgen, want men maakt direct combinaties, waarin de beruchte Johnny de Droog een rol speelt. Heel het Westen speurt naar lieden, die de bonkaarten willen laten bedrukken. En er is geen drukker meer, die zich er aan zal willen wagen. Ze kruipen als slakken in hun huisjes, wanneer iemand er over begint. Johnny en Wim zitten er mee in hun maag en de L.O. pluist ieder draadje na dat tot het terechtbrengen van de kaarten kan leiden.

Dr. Oud krijgt tenslotte door, dat Johnny en Wim geen kans zien de kaarten bedrukt te krijgen. En hij gaat zich afvragen of die nu wel in goede handen zitten. Hij heeft meer illegale relaties en als hij er met zijn vriend Kips over spreekt, is deze er als de kippen bij om de L.O.-Amsterdam te waarschuwen. Weldra zit Dirk van de L.O.-Amsterdam in de spreekkamer van de dokter en verneemt hij de gang van zaken. Aanvankelijk overweegt men de gekraakte kaarten opnieuw te kraken, want dr. Oud weet waar ze zich bevinden. Maar hij weet ook, dat die beide knapen behoorlijk met hun pistolen overweg kunnen en hij vreest een schietpartij met alle gevolgen van dien.

De vrees voor het niet-betrouwbaar zijn van de groep Johnny en Wim doet hen tot een list besluiten. En dr. Oud is bereid daarin een rol te spelen. Hij gaat naar hen toe en deelt mede erin geslaagd te zijn een drukker te vinden. Daar kikkeren de jongens helemaal van op. Ze vonden het toch ook wel erg spijtig, wanneer die kaarten ongebruikt zouden moeten blijven. Er is echter een ‘maar’ bij. De drukker wil beslist geen ander contact hebben dan met de dokter. Dus moeten ze de zaak verder geheel aan hem overlaten. Daar stemmen ze in toe. De kaarten staan in kisten verpakt. Er gaan wat flesjes haarwater en fixatief bovenop en weldra rijdt een bakfiets door de Leidsestraat beladen met 53.000 kaarten uit Groningen. Slechts enkele uren tevoren is Johannes Post, de man, die de kraak in Groningen voorbereidde, bij de mislukte overval op het Huis van Bewaring aan de Weteringeschans door de S.D. gearresteerd. En met hem viel in handen van de S.D. Arie van Dijk, de man, die het eerste bonnentransport uit Groningen op het Centraal Station in de hoofdstad in ontvangst nam. In de duinen bij Bloemendaal worden ze neergeschoten. Maar hun vrienden werken door, opdat hun arbeid niet tevergeefs zou zijn.

Het raadsel van de niet-complete bonkaart

Bij een fietsenstalling in de Spuistraat wacht Fernhout, de man van de L.O.-Amsterdam op de bakfiets, die het maandrantsoen voor 50.000 onderduikers vervoert. De fietsenstalling grenst aan de achterzijde van de drukkerij aan de Singel en zo komen ze tenslotte op de plaats waar ze wezen moeten. Er waren al een paar clichés voor het bedrukken bij, maar die bleken totaal ongeschikt. Dank zij het feit, dat de L.O. de gehele organisatie gealarmeerd heeft, gelukt het vrij spoedig de clichés, welke de firma Enschedé te Haarlem heeft om de bonkaarten aan de achterzijde te bedrukken, in handen te krijgen. Wim uit Zwolle, de L.O.-leider van Overijssel, spreekt er met zijn mensen over en één hunner, de K.P.-er Bertus, denkt onmiddellijk aan Pim Lindeborn, die zelf afkomstig is uit Haarlem en die via een broer wel over contacten bij firma Enschedé beschikt. Eén hunner blijkt bereid een stel foto’s te vervaardigen van de originele clichés. Nog voor men in Haarlem met het bedrukken kan beginnen zijn de negatieven al in Zwolle. Een 14-jarig meisje brengt ze, verstopt in de kaft van een atlas, naar Zwolle. En in dezelfde verpakking gaan ze naar Amsterdam. Er zijn nog wel wat technische moeilijkheden bij de vervaardiging van de clichés, doch met behulp van de P.B.C. (de Persoonsbewijs-Centrale van Gerrit Jan v.d. Veen) lukt het deze op te lossen.

Maar toch blijft het nog een technische puzzel om de zaak goed voor elkaar te krijgen. Er zijn twee clichés waarvan de één een kronkellijn vertoont en de andere stippen. De kaarten moeten dus tweemaal bedrukt worden en de stippen moeten keurig op hun plaats in de kronkeltjes komen te liggen. Ook het vinden van de juiste kleur voor de ondergrond kost nogal wat hoofdbrekens. Deze is nogal lichtroze, zoals bij obligaties wel het geval is. Doch, ook dat komt voor elkaar. Nu vraagt de machine bij het drukken echter een behoorlijk aangrijpingspunt van het te drukken materiaal. En dit is op de kaarten niet meer aanwezig, daar ze reeds kant en klaar door firma Enschedé werden afgeleverd en de aangrijpingsstrook versneden is. Er zit niets anders op, dan een strook bonnen van de kaarten te laten vervallen. De vraag is, maar welke! Links zitten de broodbonnen en rechts boter-, melk- en aardappelbonnen. De broodvraag wordt echter het belangrijkste geoordeeld en zo gebeurt het, dat van 53.000 kaarten een strookje met waardevolle bonnen moet verdwijnen.

In twee dagen tijd had de drukkerij de zaak ‘gefixt.’ Daar hebben de L.O.-ers wat over moeten horen van hun trouwe afnemers. En als ze er niets over hoorden, dan werden ze toch wel met een scheel oog aangezien. Het kwam immers niet te pas een kaart te verstrekken, waarvan al een deel afgeknipt was. Gelukkig bleek later, dat de ontbrekende bonnen niet allemaal geldig werden verklaard.

Daarmee was de lijdensgeschiedenis van de bonkaarten van Hoitsema ten einde. Niet onvermeld mag echter blijven, dat een deel van de kaarten der eerste periode, waarvan er bij vergissing teveel waren gekraakt, netjes bij het C.D.K. werd terugbezorgd, met de opmerking, dat dit deel na uitreiking van de benodigde kaarten aan belanghebbenden, was overgeschoten en derhalve niet nodig was.

Nogmaals de zolder van het Scholtenhuis

Nog éénmaal moet ik u echter meenemen naar de zolder van het Scholtenhuis in Groningen, waar Reint, Sepp en Wim, drie van de deelnemers aan de kraak van Hoitsema in boeien zuchten. Men heeft Reint niet lang de gelegenheid gegeven om in het ziekenhuis wat op verhaal te komen. Zodra de kogel verwijderd en zijn arm gespalkt is, sleept men hem weer naar het Scholtenhuis, waar nu, behalve Sepp ook Wim aan handen en voeten geboeid zit. Twee landwachters en een Grüne bewaken hen. Een predikant, die daar op woensdag 7 juni werd binnengebracht, heeft ons iets verteld van het leven daar.

Overdag zitten ze op de zolder en ’s nachts moeten ze in de voorkamer van de bovenste verdieping, waar de hele dag verhoren zijn afgenomen, verblijven. Deuren en ramen worden dan wijd opengezet om de onfrisse lucht te verdrijven. Het is erg guur weer in deze periode en later krijgen ze van een wat gemoedelijker bewaker verlof zich met een oude loper toe te dekken. Ze leggen hun hoofd op de losse stoelzittingen en de zendeling, de enige, die niet geboeid is, trekt de mat over hen heen.

Vooral de eerste dagen wordt Reint telkens weer mishandeld. Als hij een poging doet de ritssluiting van zijn pullover, die in z’n onderkleding is vastgehaakt, met zijn geboeide handen dicht te trekken, snauwt één der landwachters hem toe: ‘Laat dat, jong. Wat doet het er toe, hoe je er uit ziet. Jou schieten ze toch dood.’ Kalm en rustig antwoord Reint: ‘Dat weet ik wel, maar zolang je leeft wil je er toch ook nog een beetje netjes uitzien, als dat mogelijk is.’ Dan vertelt de landwachter zijn collega. Dat dit nu de kerel is, die Elzinga en de wachtsman heeft doodgeschoten. ‘Door dat zwijn hebben Oudjaarsnacht een heel stel burgers het leven moeten laten.’- ‘In de krant heeft gestaan, dat die mensen zijn doodgeschoten omdat ze wilden vluchten.’ Zegt de geboeide kalm. – ‘Hou je bek, er wordt je niks gevraagd’, scheldt de landwachter. ‘Die vent is nou gereformeerd’, vervolgt hij tot z’n collega. ‘Die gereformeerden zijn nog het ergste, maar de hervormden zijn niet veel beter. In de Bijbel staat, dat ze niet mogen haten, maar ze doen het allemaal. Mijn familie ook. Allemaal gaan ze naar de kerk, maar mij haten ze, omdat ik N.S.B.-er ben.’

Als ze voor het verhoor worden weggehaald, koelen de kerels dikwijls hun woede op Reint. Ze slaan hem met een riem of met de boeien in het gezicht. Hij geeft geen kik. Alleen z’n ogen liggen nog wat dieper in het gezwollen gezicht. Als ze weg zijn komt er een spottend lachje om z’n mond. Wanneer de zendeling over die mishandelingen z’n verontwaardiging lucht, zegt Reint: ‘Het is eigenaardig, maar ik voel er niets van. ’t Is net, of ze me op geen enkele manier pijn kunnen doen.’ Eens vraagt hij om een dokter, omdat de gespalkte arm niet goed zit. Slechts een enkele maal is hij somber en spreekt van de idealen, die een mens moet opgeven. Met Sepp bespreekt hij nog plannen om te ontvluchten en met het pijpje van een schoenveter van de zendeling tracht hij z’n boeien los te krijgen. Maar het is vruchteloos. Bij zijn verhoren neemt hij ook de schuld van de aanslag op Keijer op zich, omdat hij weet, dat de dader nog niet gegrepen is. Verder zegt hij alles met de gebr. Gootjes, die reeds niet meer in leven zijn, te hebben uitgevoerd. Nu en dan weten ze iets te bemachtigen om te roken. Daar genieten ze intens van. Sepp, Reint en Wim delen dan broederlijk het karig rantsoen. Eens schrijft Reint met z’n geboeide handen een paar afscheidsbrieven aan z’n moeder en verloofde, maar ze worden, hoewel men het hem beloofd, nooit doorgestuurd.

Als na tien dagen de zendeling naar het Huis van Bewaring wordt overgebracht, zegt Reint hem: ‘Als u vrij komt, wilt u dan aan mijn moeder en verloofde zeggen, dat ik mij nooit verlaten heb gevoeld.’ De zendeling spreekt met hem over het woord van Paulus: ‘Want ik ben verzekerd, dat dood noch leven mij zal kunnen scheiden van de liefde van Gods, welke is Jezus Christus Onze Heere.’ Dan zegt hij eenvoudig: ‘Dat geldt ook voor mij’, en er is een blij licht in z’n ogen.

Ondanks de zware klappen, welke de K.P. krijgt te incasseren, worden er nog plannen ontworpen de vrienden te bevrijden. Er zullen pistolen worden binnengesmokkeld, doch de portier van het Scholtenhuis, die aanvankelijk medewerking toezegt, trekt zich later weer terug. Eind juni worden ze naar Vught overgebracht, waar Reint en Sepp op 22 augustus worden gefusilleerd. Alleen Wim is uit gevangenschap teruggekeerd.

Johannes Post en Arie van Dijk lieten het leven in Hollands blonde duin, Reint Dijkema en Sepp Hahn werd het genomen op de executieplaats van Vught, Klaas Wigboldus viel bij de bevrijding van Groningen. Hoe groot was hun offer. Maar tienduizenden jonge Nederlanders, door onrecht elke levensmogelijkheid ontnomen, konden mede door hun werk het leven behouden. Dat ze het leren zien en waarderen.

 

ɤ

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Lentis Erfgoed is onderdeel van Lentis.