Extra informatie Begraafplaats Dennenoord

De begraafplaats van het psychiatrisch ziekenhuis, in dit geval Dennenoord, Zuidlaren (Door Rense Schuurmans

Algemene inleiding

‘De begraafplaats’ is één van de belangrijkste hoofdstukken in het verhaal van de Geestelijke Gezondheidszorg tijdens de twintigste eeuw. Als u ronddwaalt op de begraafplaats van een psychiatrisch ziekenhuis dan bevindt u zich op historische grond. U ziet dat de begraafplaats meer of minder teruggegeven is aan de natuur. In ieder geval krijgt u de indruk dat op deze plaats al tientallen jaren niemand meer is ter aarde besteld. De verse bloemen en de halfvergane kransen laten zien dat er nog mensen worden herinnerd. De begraafplaatsen van de psychiatrische instellingen zijn een in het oog springend overblijfsel van de gestichten, zoals die, grofweg in de periode 1890 – 1920, in grote aantallen worden gebouwd. In Nederland bouwen de zuilen de gestichten. De katholieken bieden zorg aan de katholieken, de gereformeerden weten wat hun geloofsgenoten nodig hebben, joden kunnen het best joden helpen, zo heeft iedere zuil zijn gesticht, de toenmalige benaming voor een psychiatrisch ziekenhuis. Het verbond tussen de zuil en de opkomende medische wetenschap leiden tot het stichten van grote instellingen in veelal lommerrijke omgevingen op het platteland, meestal op enige afstand van de bebouwde omgeving, omringd door een hekwerk met één of meerdere toegangspoorten. Binnen deze therapeutische landgoederen, met een indrukkend centraal gebouw, chique woningen voor de geneesheren, in omvang bescheiden paviljoenen voor de patiënten en het verplegend personeel, werkplaatsen, een watertoren, een kerk, een boerderij, een bakkerij, een slager ontstaat al binnen enkele jaren een gemeenschap, waarin een groot deel van het leven zich afspeelt, zowel van de patiënt als ook van de medewerker. De medicus kan binnen dit instituut volgens de nieuwste inzichten behandelen en verplegen, en de zuil kan het dagelijks leven stroomlijnen volgens ‘de enig juiste bijbelse richtlijnen’. Een onlosmakelijk onderdeel van het totaalinstituut, van de hier gevormde gemeenschap, is de begraafplaats, zo ook hier op Dennenoord. Dennenoord, bij Zuidlaren, opent in 1895 de deuren als derde gesticht van de Vereniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders. Een jaar later vindt de eerste begrafenis plaats. Hier worden meer dan 1500 patiënten en bijna 100 medewerkers begraven.

Halverwege de twintigste eeuw, vanaf omstreeks 1955, verliest de psychiatrische inrichting in Nederland haar gesloten karakter, eerst geleidelijk en vanaf de jaren tachtig snel. Tegelijkertijd, al in de jaren 50, stopt de mogelijkheid, maar ook de behoefte van het worden begraven op de begraafplaats van Dennenoord. De patiënt en ook de medewerker wordt begraven buiten het ziekenhuisterrein, meestal bij het dorp of de stad waar hij of zij vandaan komt. De keuze vrijheid die het wonen in de samenleving biedt vervangt de in onze optiek verstikkende druk van de gemeenschap, die vooral terecht kwam op de schouders van hen die onderaan de beslis hiërarchie stonden: de patiënten. Tegelijkertijd vervalt met het wonen in de samenleving een gevoel veiligheid, die de  overzichtelijke en voorspelbare gemeenschap óók bood.

U bevindt zich op de plek waar de gemeenschap haar doden begroef. Met de afname van het gesloten karakter van Dennenoord werd de begraafplaats ook geschiedenis. Een geschiedenis die nog bruist van de verhalen. We horen en vertellen ze graag.

Op de website van Lentis Erfgoed, thema’s, locaties, Zuidlaren, begraafplaats Dennenoord vindt u informatie toegesneden op de begraafplaats van Dennenoord; geschiedenis: feiten en verhalen, gedeelde rampspoed, voorouders (medewerkers/patiënten), verwijzingen. Heeft u vragen of verhalen, wij horen ze graag, contact via erfgoed@lentis.nl

*De gestichtsbouw in Nederland verloopt anders dan in de omringende landen. Terwijl de gestichten elders door de overheid worden opgericht, vindt dit in Nederlands plaats door het particuliere initiatief van de zuilen. De provincie is verantwoordelijk voor haar ingezetenen, maar laat de gestichtsbouw behoudens enkele uitzonderingen graag over aan het particulier initiatief.

De begraafplaats van Dennenoord 1895 – 1955 (1961) (1)

De geschiedenis van de begraafplaats en van enkele voorouders die hier liggen worden summier belicht.

Diep op het terrein van Dennenoord, op 1,2 kilometer van de hoofdingang bevindt zich de begraafplaats van de instelling. De dodenakker is circa 8.000 vierkante meter (2). In de periode 1896 – 1961 worden hier meer dan 1500 mensen begraven (3), in meerderheid patiënten, maar ook personeelsleden, zelfs kinderen en een gering aantal verwanten (4). In 1977 wordt de begraafplaats bij besluit van het gemeentebestuur gesloten (5). In 1992 wordt gepoogd de laatste rustplaats als beschermd monument aan te wijzen, dit mislukt (6). Aan de dodenakker is in de loop van jaren weinig onderhoud verricht, zodat die gestaag, maar met zorg, aan de natuur is teruggegeven. Ondertussen staan er nog grote aantallen eens witte paaltjes ter herinnering aan de patiënten en sommige teksten op de grafstenen zijn nog leesbaar. Verse en verwelkte kransen en meer of minder verse bloemen maken zichtbaar dat er nabestaanden zijn die aandacht geven aan een voorouder.

  1. In de periode 1955-1961 zijn nog enkele medewerkers en patiënten begraven. In 1955 wordt de begraafplaats gesloten. Nadien worden enkele uitzonderingen gemaakt en vinden er zodoende nog enige begrafenissen plaats. Overigens duurt het nog tot 1977 voordat de officiële sluiting van de begraafplaats plaatsvindt, zie 4.
  2. Er is een uit 1975 daterende plattegrond van de laatste rustplaats aanwezig. Hierop is aangegeven wanneer percelen van de begraafplaats in gebruik zijn genomen.
  3. In hoeverre er grafrechten zijn uitgegeven en van welke aard is moeilijk te achterhalen (het beheersreglement van de begraafplaats kan uitsluitsel geven, maar is onvindbaar. Waarschijnlijk is er een grafrecht uitgegeven op de graven van (een aantal?) personeelsleden. De graven waarin de cliënten liggen zijn allemaal (?) van de instelling, inmiddels van Lentis.
  4. In het begrafenisregister (1896 – 1961) worden de overleden patiënten en de medewerkers (en hun verwanten) gescheiden geadministreerd. In het register zijn de items: volgnummer graf; achternaam; voorvoegsel; voornaam; geslacht; datum overlijden; datum begraven; kist eiken/vuren – vanaf 1904 bij de patiënten ingevuld, er wordt bijna altijd voor de goedkopere vuren kist gekozen, bij de medewerkers wordt de kistkeuze niet ingevuld; aantal personen bij de begrafenis (nooit ingevuld bij personeel) – vanaf 1914 wordt het aantal aanwezigen ingevuld, er zijn bijna altijd aanwezigen, behoudens in 1945; opmerkingen (zelden ingevuld – ondermeer ‘levenloos geboren’)
  5. Het besluit van sluiting door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zuidlaren dateert van 8 maart 1977.
  6. De Rijksdienst voor de monumentenzorg besluit het verzoek niet in te willigen, omdat er volgens deze dienst geen sprake is van een bijzondere aanleg of zeer belangrijke graven (U.F.Hylkema. Rijksdienst voor de monumentenzorg. Aanvraag aanwijzing beschermd monument. 30.09.1992. Archief Begraafplaats, locatie Lentis Vastgoed Zuidlaren)

Feiten en verhalen

Het begin. In 1892 koopt ‘De Vereniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders’ circa honderd hectare bos aan de westzijde van Zuidlaren aan. ‘De Vereniging’ sticht een Gereformeerd bolwerk in het religieus neutrale of ‘Drents Hervormde’ (red.: de kerk speelt een rol bij geboorte, huwelijk en overlijden) Zuidlaren. Onderdeel van de nieuw gevormde gemeenschap is de aanwezigheid van een begraafplaats. Tot de aanleg hiervan wordt in 1895 aan het College van Burgemeester en Wethouders toestemming gevraagd. Drie jaar na de aankoop van het terrein wordt Dennenoord geopend. In november 1895 worden de eerste patiënten in paviljoenen ondergebracht. In 1896 vindt de eerste begrafenis plaats.

Tien jaar later wordt toestemming gevraagd voor de uitbreiding van de dodenakker. In 1912 wordt de begraafplaats verder uitgebreid, met 800 vierkante meter. Ook ditmaal moet hiertoe bos worden gekapt. Blijkbaar voorziet de begraafplaats in een behoefte. De patiënten en hun verwanten wonen veelal op grote afstand van elkaar, de vervoersmogelijkheden zijn traag en duur en de aanwezigheid van een lijkwagen is nog niet algemeen. Kortom, het worden begraven op de plek van overlijden heeft iets begrijpelijks.

Familieleden. Bij sommige begrafenissen is geen familie aanwezig. De redenen zijn verschillend. Reizen is weinig vanzelfsprekend voor de meeste mensen: duur, langzaam en ongewoon. Een enkele keer komt het voor dat ‘de verwarde van geest’ het zwarte schaap van de familie is, die bij voorkeur letterlijk en figuurlijk zover mogelijk is weggestopt. Zonder pijn gaat dit nooit. Vaak heeft de familie haar uiterste best gedaan om de naaste zelf te verzorgen. Dat ze uiteindelijk hulp in moeten roepen maakt het verlies er niet minder om. Het is opvallend dat bij de begrafenissen in 1945 heel vaak geen familie aanwezig is. Dit komt omdat de telefonische verbindingen en het vervoer in Nederland zijn ontwricht; voor het gemotoriseerde verkeer is er nauwelijks brandstof aanwezig. De omstandigheden zijn soms zodanig dat de overledene is begraven voordat de nabestaanden op de hoogte zijn gesteld.

Personeelsleden. In het begrafenisregister zijn ongeveer honderd personeelsleden opgenomen. Opvallend is dat een aantal gezinsnamen – onder meer Nonkes, Hamstra, Odolphy, Wieringa, Dijk – meermalen voorkomen. De medewerkers van gereformeerde komaf komen van elders uit Nederland naar Dennenoord om zich hier, of in de directe nabijheid, duurzaam te vestigen; ‘van vader op zoon’ wordt op Dennenoord gewerkt. De kinderen van de medewerkers die op het terrein wonen spelen met de uilenballen die ze bij het kerkhof vinden. Het gezegde ‘we zijn geen Drenten, we zijn Zuidlaarders’ is een illustratie van dat de medewerker vaak van ver komt. De (leerling) verpleegkundige woont op het instellingsterrein. Als de verpleegster trouwt dan volgt ontslag en hiermee de noodzaak tot vertrek van het instellingsterrein. De verpleger mag na toestemming van de geneesheer-directeur huwen. Hij gaat dan tot de vaste formatie behoren met bijpassende salarisbepaling. De verpleger verlaat dan het instellingsterrein, de kans is groot dat Westlaren, de wijk naast de instelling, het nieuwe woongebied wordt. De begraafplaats op het terrein kan dan nog steeds de toekomstige rustplaats worden.

Kinderen. In het begrafenisregister van de personeelsleden valt het grote aantal kinderen op dat bij de geboorte of tijdens de eerste levensjaren is gestorven. Hier is zichtbaar dat de kinderen tijdens de beginfase van het leven het meest kwetsbaar zijn voor ziektes. De zwangerschapsbegeleiding en zuigelingenzorg staat op een lager niveau dan in latere jaren het geval is. Dit geldt eigenlijk voor het gehele palet aan medische interventiemogelijkheden.Ter illustratie: nog in de jaren vijftig krijgt een gezin waarin bijvoorbeeld roodvonk voorkomt een plakkaat op de deur waarop staat: ‘Hier heerscht besmettelijke ziekte’. Wanneer er meer kinderen aanwezig zijn dan worden die gedurende zes weken elders ondergebracht om naar school te kunnen gaan.

Overlijden. Indien een patiënt overlijdt dan wordt hij opgebaard in de Lijkenkamer bij het kerkhof. De paviljoenen hebben geen opbaarruimte. Wanneer een patiënt in de avonduren of nacht overlijdt dan wordt hij in afwachting van de dag in de badruimte gelegd. Overlijdt een tweede patiënt in dezelfde uren, dan blijft die op de slaapzaal.

Het stoffelijk overschot wordt afgelegd in het paviljoen, op de baar naar het aftandse lijkenhuis vervoerd om daar te worden gekist. Dennenoord had een eigen ‘begraafploeg’ gevormd; enkele mannen ‘in het zwart’ reden voor de begrafenisdienst het lijk op een hiervoor toegerust wagentje naar het zogenoemde Economiegebouw. In dit gebouw werd de dienst met een predikant gehouden, waarna de overledene naar de begraafplaats werd gereden. Tijdgenoten beschrijven de sfeer – met name voor de Tweede Wereldoorlog, tijdens de crisisjaren – voorafgaande aan de ter aarde bestelling soms als kil. ‘Er was dan te weinig respect voor de dode, de dode patiënt was dan ‘een nummer’ dat opgeruimd moest worden’. Het mortuarium bij het in 1935 geopende Noorder Sanatorium had een luxe uitstraling.

Sfeer. Dr.Wetter is van 1931 – 1952 geneesheer-directeur van Dennenoord. Wanneer hij over het terrein wandelt, dan heeft hij een garibaldi op. Bij een ontmoeting, beter is het te spreken van een passeren, komt een minzaam knikje van de geneesheer-directeur. Hij spreekt je aan met de achternaam, in de trant van ‘Koster, je moet opschieten’. ‘Ik had geen hoedje op in de kerk, want ik wist niet dat dit nodig was’. Wetter zei: ‘je hebt geen bedeksel’; toen ben ik naar Groningen gedaan, een hoedje voor 39 ct gekocht en de volgende vijf jaar had ik dat hoedje op in de kerk’. ‘Toen de dochter van Wetter huwde werden wij, zes zusters van het Noorder Sanatorium, op de dienstlijst geplaatst op onze vrije middag om het paar buiten de kerk op de wachten, drie aan drie.’ In de jaren vijftig is er sprake van een sfeerverandering, zoals het volgende voorbeeld laat zien. De geneesheer Speelman zegt tegen de hoofdzuster C.A. van der Galiën ‘ik heet Jan Speelman, wat is jouw voornaam’, ‘daar heb je niets mee te maken’, zegt ze. Uit dit voorbeeld valt af te lezen dat de formele verhoudingen informeler worden, dat dit niet zonder slag of stoot gaat en dat de positie van de hoofdzuster zeker niet ondergeschoven is. Het is vast geen toeval dat in dit decennium een einde komt aan de begrafenissen op het eigen kerkhof. De hekken rond het terrein worden letterlijk afgebroken, de gemeenschap wordt opener. De patiënten en medewerkers worden in het vervolg met name in hun voormalige leefomgeving of op het kerkhof in Zuidlaren begraven.

Mortuarium. In het mortuarium bij de begraafplaats, dat na de Tweede Wereldoorlog nieuw wordt gebouwd, vinden tot in de jaren negentig obducties plaats. Tot omstreeks 2010 wordt de koelruimte nog gebruikt voor overledenen van de psychogeriatrische afdeling De Enk. Als onderdeel van hun opleiding nemen artsen in opleiding, onder leiding van een senior arts, deel aan lijkopeningen. Ook de verpleegkundigen zijn aanwezig bij een obductie als aansluitend bij de opleiding. De plek op het terrein – bij de begraafplaats, het gebouw: het mortuarium, met aula en snijzaal, de doden, de koelruimtes, het snijden en dichtnaaien geven aanleiding tot vele stoere verhalen en grapjes. Voor de één is aanwezigheid bij een lijkopening een gruwel, de ander vindt het reuze interessant. Gedurende heel veel jaren wordt erover gebakkeleid of de lijkopening kan plaatsvinden op eigen initiatief of alleen na toestemming van de naasten. Tijdens het laatste kwart van de 20ste eeuw is er consensus over dat de nabestaanden toestemming dienen te geven. Het te onderzoeken materiaal, meestal hersenen, wordt opgestuurd naar de Valeriuskliniek, het opleidings- en onderzoeksinstuut van ‘De Vereniging’, dat gelieerd was aan de VU te Amsterdam.

Gedeelde rampspoed.

Het therapeutische landgoed c.q. het gesticht Dennenoord was afgesloten van de samenleving, letterlijk omringd door een hekwerk. Ondertussen stond het instituut midden in de Nederlandse samenleving als we kijken naar het begrafenisregister en een verwoestende gebeurtenis die plaatsvond.

Spaanse griep. In 1918 heerst de Spaanse griep. Er vallen zeer veel dodelijke slachtoffers. De griep houdt ook huis op Dennenoord. Met name in november van dat jaar vinden er nagenoeg dagelijks en op een aantal dagen zelfs meerdere begrafenissen plaats.

Tweede Wereldoorlog. In de laatste oorlogsjaren (1943, 1944, 1945) neemt het aantal begrafenissen op Dennenoord sterk toe. Verschillende oorzaken zijn hiervoor aan te wijzen.

In deze jaren verslechteren de leefomstandigheden steeds verder. Met de komst van 550 patiënten en medewerkers van het zustergesticht Bloemendaal uit Loosduinen, tijdens de winter in het begin van 1943, raakt het gesticht overvol. De twee ziekenpaviljoenen hebben te weinig capaciteit, met als gevolg dat besmettelijke ziekten (tbc, dysenterie, difterie) makkelijker om zich heen kunnen grijpen. Er is sprake van een fors personeelstekort, vooral omdat de bezetter steeds meer Nederlanders inzet voor oorlog gerelateerde werkzaamheden. De kwaliteit van de voeding neemt af. De ontwrichting van de samenleving heeft ook gevolgen voor de mobiliteit; het vervoer van de overledene wordt moeilijker evenals de reis naar de begrafenis. Volgens tijdgenoten veroorzaken de geschetste omstandigheden een verruwing in de omgang met overledenen: ‘de dode moest zo snel mogelijk onder de grond’; de plichtplegingen waarmee dit in eerdere en ook weer in latere jaren plaatsvindt verschuiven in de laatste oorlogsjaren naar de achtergrond.

Novemberstorm. Tijdens de beruchte novemberstorm in 1972 staat J.J. Bouma, een verpleegkundige die assisteert bij de obducties, voor het Lijkenhuis. Hij ziet voor zijn ogen de naaldbomen afknakken en de grafkisten omhoog komen. Hij denkt, doordesemd als hij is met een bijbels referentiekader, dat: ‘Het einde der dagen is aangebroken’. De storm van april 1973 verslechterd de toestand op de begraafplaats verder. De zware fijnsparren die de grafvakken begrenzen zijn omgevallen en zorgen voor een enorme ravage. Veel zerken zijn vernield. Er worden plannen gemaakt, uiteenlopend van ruiming tot herstel. Het komt niet tot een interventie, want het blijkt dat de begraafplaats nooit officieel gesloten is. Pas in 1977 neemt het gemeentebestuur, na een verzoek hiertoe van het bestuur van het psychiatrisch ziekenhuis, het besluit tot sluiting. Feitelijk wordt de begraafplaats in hoge mate teruggeven aan de natuur.

Voorouders die hier liggen.

Meer dan 1500 mensen zijn op het kerkhof begraven, meer dan 1500 levensverhalen. Van enkele mensen wordt hier iets verteld, als sfeerimpressie.

Medewerkers hun partners en (veel) kinderen

Op 8 december 1899 ‘stonden we aan de eerste groeve voor het personeel’. De medewerkster die stierf ‘stond nog aan den ingang van het leven, maar haar blijmoedig geloof deed met dit sterven verzoenen’, schrijft de geestelijk verzorger in het jaarverslag.

De lotgevallen van Jacob O. Odolphy en diens naasten. Jacob Oedses Odolpy, geboren Almenum 27 november1855, timmerman in Leeuwarden, huwde op 2.6.1894 met Trijntje Lawant, geboren in Witmarsum 14 maart1867. Het was het tweede huwelijk van Jacob. Zijn eerste huwelijk, met de in 1892 overleden Elisabeth Franzes van der Woude, bracht vier kinderen voort, waarvan drie de kindertijd niet overleefden. Tijdens het huwelijk met Trijntje worden nog negen kinderen geboren, van wie drie als kind overlijden; zij worden begraven op de begraafplaats van Dennenoord.

Jacob en Trijntje trekken in 1895 naar Zuidlaren. Als timmerman levert Jacob een bijdrage aan de opbouw van Dennenoord. Hun kinderen Trijntje en Bouko (grafnr.G4) overlijden op 22 november 1901; ‘ze konden wel in een koffiepot, zo klein waren ze’ of te wel ze waren te vroeg geboren. Enkele jaren later, op 10 april 1905, overlijdt Bauko (grafnr.G11), die op 9 maart van hetzelfde jaar was geboren. De vader van Trijntje, Durk Johannes Lawant (grafnr. G14) overlijdt op 21 februari 1910 en wordt ook op het kerkhof van Dennenoord begraven.

Op 6 januari 1920 overlijdt Jacob Odolphy (grafnr.G31), op 10 januari wordt hij op het kerkhof van Dennenoord begraven. Zijn vrouw, Trijntje Lawant, zal hem 29 jaar overleven. Ze voorziet in haar onderhoud door het houden van een kruidenierswinkel aan de Stationsstraat in Zuidlaren. Tjipke (grafnr.G32), hun op 13 augustus 1906 geboren dochter overlijdt op 27 september 1933; als kind werkte ze in de kruidenierszaak. Trijntje Lawant (grafnr.AP35) wordt op 18 juni 1949 op het kerkhof van Dennenoord begraven, vier dagen eerder was ze overleden. Een jaar later wordt hun op 15 januari 1902 geboren dochter Trijntje Korte-Odolphy (grafnr.P2), op 14 februari 1950 – vier dagen na haar overlijden – op Dennenoord begraven.

Uit: Odolpi(e), Odolphy, Odolphij, Genealogie van een Friese Familie, dr. T.J. Buma, Leeuwarden 1990.

mevr. Laurens-Odolphy, mevr. Odolphy-Strikwerda

Nog een medewerker die overleed, uit de notulen van de Gestichtsraad, uit 1902. ‘In hare plaats trad op als waarnemend hoofd de gediplomeerde verpleegster Hiltje Euwema. Hoewel zij uitstekend
haar taak opvatte, werd zij niet definitief benoemd, aangezien zij in het voorjaar van 1903 in het huwelijk hoopte te treden. Helaas, deze plannen mochten niet verwezenlijkt worden; den 18de november werd zij door den dood weggenomen. Hoewel nog geen 23 jaar welken leeftijd zij juist op haren begrafenisdag zou hebben bereikt, had zij in de ruim vier jaren die zij in den arbeid der barmhartigheid bezig was, onder nauwgezette plichtsbetrachting, veel voor de stichting gedaan. Een longontsteking na een influenza sloopte in weinig dagen hare krachten, bij haar heengaan genoot zij volkomen vrede in haren Heer en Heiland’.

Het laatste graf dateert van 13 april 1961. Hendrikus van der Vlugt, geboren op 2 oktober 1877 te Smallingerland, is toen overleden. Hij heeft blijkens het grafschrift: ‘in leven magazijnmeester van de inrichting Dennenoord te Zuidlaren’, waarschijnlijk een langdurige arbeidsrelatie met de instelling. Bij afwezigheid van de predikant neemt Hendrikus diens taken over bij een begrafenis. Toen hij ziek was werd hij op de ziekenafdeling van de eigen instelling verpleegd.

Patiënt

In 1905 overlijdt een patiënte op Dennenoord. Ze wordt op de begraafplaats begraven.

Sjoukje Roelofs-Jansma (1) was ruim tien jaar eerder opgenomen. Hierbij een indruk van de laatste levensjaren van Sjoukje, gebaseerd op gegevens in het dossier. Deze schets is aangevuld met eerdere fragmenten uit haar leven, afkomstig van nabestaanden.

‘Sjoukje was een flinke, gezonde en kordate vrouw, totdat ze in de winter van 1893/1894, 38 jaar oud, lichamelijke, maar vooral psychische problemen kreeg. Ze was enkele malen per rijtuig op familiebezoek geweest. De ritten duurden telkens ongeveer tweeënhalfuur. Na de derde keer kwam ze volkomen ontredderd thuis. De huisdokter constateerde: ‘De kou is haar op de hersenen gevallen’. Psychisch takelde ze dusdanig verder af, dat opname in een zorginstelling nodig was. Op 25 april 1894 werd ze opgenomen in het Christelijk Gesticht voor Krankzinnigen ‘Veldwijk’ te Ermelo. Drie dagen later werd ze ‘op eigen verzoek’ onder curatele gesteld. Ze verbleef in ‘Veldwijk’ totdat ze op 29 december 1900 overgeplaatst werd naar het Christelijk Gesticht voor Krankzinnigen ‘Dennenoord’ te Zuidlaren. Dit waren twee instellingen behorend tot dezelfde groep, in het leven geroepen door de Gereformeerden. In 1901 werd haar broer Kees als curator over haar aangesteld (mogelijk was hij ook eerder curator). Sjoukje sprak niet, was niet actief, wilde niet eten en niet in bad. In al die tijd verbeterde haar psychische toestand niet, terwijl ze lichamelijk hoe langer hoe meer aftakelde en vanwege ziekte bedlegerig werd. Uiteindelijk overleed ze in november 1905, 49 jaar oud. Sectie op het lichaam, de dag na overlijden, bevestigde de diagnose ‘chronische pleuris en longtuberculose’, waaraan ze uiteindelijk bezweken was (red: tbc was in deze jaren nog een veel voorkomende en levensbedreigende ziekte).

Sjoukje Jansma was op 11 december 1855 geboren. Ze huwde op 20 november 1882 met Jelle Roelofs. In de Leeuwarder Courant van 21 mei 1888: ‘Heden namiddag te 2 uur, behaagde het de Heer van leven en dood, van mijne zijde weg te nemen mijn geliefde Echtgenoot Jelle P. Roelofs, in den ouderdom van 32 jaren en 4 maanden, na eene echtvereeniging van 5,5 jaren, mij één Kindje nalatende. Zwaar valt mij deze slag, doch wensch in den wil des Heeren te berusten. Dantumawoude, den 16 Mei 1888’.

Ongeveer een half jaar na het overlijden van de vader wordt een tweede dochter, Sietske, geboren.

De verzorging van de twee jonge kinderen en de volle last van het bestuur van het boerenbedrijf is voor haar vermoedelijk een te zware belasting. Ze gaat de landerijen verhuren: ‘verhuurder van land of verkoper van grasgewassen’.

  1. 1. De persoonsgegevens in deze beschrijving zijn gefingeerd.

Van een andere patiënte, die in 1902 werd opgenomen en in dat jaar overleed: ‘De overledenen was die patiënte, van wie de couranten als bijzonderheid vermelden, dat in 14 gestichten tevergeefs een plaats voor haar was aangevraagd. Na een vermoeiende reis van Alkmaar kwam patiënte in vrij desolate toestand hier aan: zij was geheel verward, wist niet wat er met haar gebeurde, zeer rusteloos, lichamelijk debiel en uitgeput. Na enige dagen werd patiënte wat helderder maar bleek toen zeer angstig, wilde voortduren het bed uit, weigerde herhaaldelijk voedsel. Alle levensfuncties schenen op te houden, zoomin urinelozing als defaecatie kwamen spontaan tot stand, de voeding moest per sonde plaats hebben, uitputting volgde spoedig. Aandoenlijk was bij dezen treurigen afloop, bij de begrafenis de dankbaarheid en de blijdschap der familie, dat patiënte toch nog in een Christelijk gesticht opgenomen was, om haar laatste dagen door te brengen …

Bronnen
– 1893-1929, Een blik in de historie …; Stichting ‘Dennenoord’ zoals het eens was …,

Jan-Barend de Vries, GGz Groningen, 2004

– Dennenoord Getekend voor Zorg, De psychiatrie vormt een bijzonder landgoed in het Drentse Zuidlaren, 1895-2015, Monique Huizer/Rense Schuurmans, Lentis Erfgoed, 2015

– Groeten uit Dennenoord, Rense Schuurmans, Bedum 2009

– Begraafplaats Dennenoord, onderzoek naar mogelijke her-exploitatie, Benno Jacobs,

januari 2011 (archief, locatie Lentis Vastgoed Zuidlaren); opmerkelijk dat in 2011 de mogelijkheden worden onderzocht tot heropening van de in 1977 bij een besluit van het gemeentebestuur gesloten begraafplaats.

Genlias database

Met dank aan: Mw. Doornbos-Schutrupps, mw. Drenth-Koster, G. Hamstra, U. Nonkes, mw. G.van Gennep-Moeken, mw. Laurens-Odolphy, mw. Odolphy-Strikwerda, mw.Van Pijkeren, A..van der Werff, zij vertelden over voorouders en gaven genealogische gegevens.

Hans Werkman, schreef ‘Martje en de anderen’. (2016) In dit boek staan o.m. verhalen over z’n overgrootmoeder en een oud tante die op de begraafplaats van Dennenoord rusten. ISBN 9789023996712

Heeft u een verhaal over de begraafplaats van Dennenoord of van Groot Bronswijk, neemt u dan contact op met erfgoed@lentis.nl

Rense Schuurmans

 

Lentis Erfgoed is onderdeel van Lentis.