Annetta Pimmelaar

Anekdotes/verhalen door Annetta Pimmelaar:

Zie ook interview met Annetta Pimmelaar op 14-02-2012:

  • Mijn jeugd is Groot- Bronswijk. Ik ben geboren aan de Familie Bronsweg. Ik hield en hou van Groot-Bronswijk. De familie Brons die tegen over mijn huis hun land hadden en voortkomen uit de familie Brons die Het Gesticht stichte. Ik ben geboren in 1952 en vanaf ongeveer 1960 (wat ik mij herinner) kreeg het gesticht een naam, nl. Groot- Bronswijk. Al vanaf heel jongs af aan heb ik herinneringen aan het gesticht. De psychiatrie heeft nog altijd een speciale plaats in mijn hart. Ik kom af en toe in /door Wagenborgen. Mijn hart bloedt. Zóóó een prachtig dorp, zo levendig (de combinatie van Groot Bronswijk en het levendige agrarisch gebeuren, zoveel grote boerderijen), wat nu zo verlaten/leeg is.
  • Als kleuter aan een touw met lussen ging ik met juffrouw Minie naar de vijver om de eendjes te voeren. De kruiwagenploeg liep er altijd rond met één patient waar ik echt bang voor was, patiënt K. Deze had hele vriendelijke, sprekende ogen maar ook een enorme, wat men noemt een centen bak. (zeer vooruit stekende onderkaak).
  • De directeur was dokter Jager, hij woonde in het huis waar later dokter Salomons heeft gewoond recht tegen over Salem. Hij reed in een groene snoek. Op zondag moesten wij twee keer naar de kerk. Mijn zogenaamde vader reed voor ons uit naar het dorp bij het eerste huis(Degenhardt) wachtte hij de kinderen op en fietste dan voor het oog als goede vader naar de kerk. Op de terugweg stond op de hoek, waar later schilder Meijer toen Rijtsema woonde, altijd patiënt Trijn. Achteraf was zij o.a. totaal ontremd maar ze lonkte en schold en vloekte naar als wat langs kwam, zo ook naar ons. Pieter Pimmelaar was het zo zat dat op de dag des Heren zijn naam zo lankmoedig werd gebruikt. Ik hoor hem nog zeggen: ‘daar zal ik de Jager eens op aan spreken dat hij op zondag die mensen binnen moet houden’. Hij kwam later thuis dan wij en ik hoor het hem nog verbolgen zeggen: ‘Dokter de Jager zegt dat alle mensen op het dorp even veel recht hebben om buiten te komen’.
  • Op Groot Bronswijk woonden heel veel mensen waar eigenlijk niet zoveel bijzonders mee was. Zo ook op Hebron Geert P., een man niet oud, maar een bril met enorme glazen, zodat ik nooit wist waar hij naar keek. Sommige patiënten werkten bij boeren in het dorp. Geert was echt een buitenmens, hij liep veel bij onze boerderij maar ook bij de buren die Briek heten. Op een gegeven moment was Geert zoek en hij bleef zoek. Hebron kon hem nergens vinden. Ik kwam vaak bij ‘de Brieken’ en Dina vertelde mij (ik was nog een kind) dat er steeds iets miste uit hun provisiekast/kelder. Dit vertrek zat naast de keuken in de schuur. Ook was daar de wc (kakdoos). Op een gegeven moment moet Dina ’s nachts naar de WC en merkt gestommel in de provisie kast. Zij gaat kijken en ziet Geert P. daar staan. Zij schrok aanvankelijk door het onverwachte maar zei toen: ‘Geert wat doe jij hier’. Geert wilde niet in Hebron wonen en dacht dat niemand zou merken dat hij in hun schuur zou verblijven. Hij was toen al dagen zoek.
  • Paratyfus uitbraak Salem (oud Salem). Dat was een enorme toestand. Toen e.e.a. onder controle was, brak er een luizenplaag uit. Dat was echt een enorm werk om alle honderdvijftig mensen te behandelen, maar ik weet het nog precies.
  • En dan Herman Brood. Dat was in nieuw Salem, ik denk in 1975. Zijn zoon Marcel was net geboren Hij werd opgenomen op last van justitie. Hij mocht kiezen: of opnieuw naar de gevangenis, of zich laten behandelen. Hij koos voor het laatste en gaf veel later, ik werkte al in Amsterdam, uitleg in het weekblad ‘de Revu’ waarom hij koos voor opname. Nl. hij kon dan weglopen wat hij ook deed. Hij liep bij de eerste wandeling onder begeleiding weg. Dat gebeurde wel meer, maar al deze mensen werden door de politie terug gebracht. Herman Brood niet! Die was zoek en bleef zoek. Sinds een jaar of 5, weet ik van Johan Derksen hoe het destijds gegaan is… Herman en Johan waren in die tijd vrienden. Johan trekt door het land en brengt muziek in schouwburgen zo ook in Hoorn. Daar sprak ik hem na afloop. Toen ik mij kenbaar maakte was hij meteen goed wakker en zonder enig probleem vertelde hij mij van de hoed en de rand.
  • Patiënt Appie (Albert) T., hij woonde op Hebron. Ik woonde aan de Fam. Bronsweg op Hogemeeden dat was een gehucht net buiten Wagenborgen richting Delfzijl. Het was Hogemeden ,Schaapbulten, Geefsweer, Weiwerd, Oterdoom Heveskes de twee laatste dorpen zijn opgeslokt door de industrie van Delfzijl. Appie kwam oorspronkelijk uit een van deze opgeslokte dorpen. Op de fiets ging hij daar regelmatig naar toe. Appie ging dan via het fietspad wat langs het water (Stinkvaart geheten, vanwege de open riolering van Het gesticht wat daar op uitkwam) liep. Heen en weer tussen zijn geboorte plaats en waar hij woonde, Hebron. Naast het sintel/fietspad lag een onverharde weg welke door middel van een droge greppel waren gescheiden. Appie had al pratend en fietsend, moeite om het stuur recht te houden. In zijn mond had hij standaard een rechte pijp die hij omgekeerd rookte. De reden, Appie had iets met regen en dreigende regen. Hij vond zelf dat hij slim was en draaide de pijp om reden van de regen, om. ‘Dan kon deze niet uitregenen’. Appie kon ook geen Z zeggen en dan zeiden we: ‘Appie zeg eens ‘Zevenduizendzevenhonderdzevenenzeventig’. Appie: ‘Gevenduizendgevenhonderdgevenengeventig’. Als je zei: ‘Appie wat fiets je hard op dat smalle fietspad’. Dan zei Appie: ‘zie je die lucht daar, ik fiets zo hard dat mijn fietstassen vol water staan maar ik zelf kom droog aan’. Hij is voor zover ik weet nooit het stinkvaart in gefietst.
  • Het lagere schoolplein was d.m.v. een Heras hekwerk gescheiden van het terrein van Groot-Bronswijk. De centrale keuken stond er min of meer tegen aan. Op de lagere school kon ik niet leren en bleef verschillende keren zitten. Ik zat altijd op achterste rij en had volle zicht op Groot-Bronswijk. Grotendeels keek ik naar buiten. Voor de centrale keuken (niet aan Theehuiszijde maar aan de kant waar slager, ik dacht dat hij Veninga heette en broeder Groenwold woonden). Daar zat in mijn herinnering altijd een grote groep patiënten buiten. Het was de schilploeg, de pitploeg en de groenteploeg. Het was een grote groep patiënten. Af en toe kwam Wiegman een van de koks om te kijken of alles een beetje goed verliep. Er werd veel gelachen en gezongen. Daar ontstond ook mijn grote wens om daar bij te horen. Als het tijd van warm eten was, kwam Doornbos met een wit driewielkar (Spijkstaal stond erop met kleine metalen letters) daar werden dan grote kitten in geladen n per paviljoen verspreid. Op een gegeven moment was er iemand anders want Dorenbos zat met een trombose been thuis, veroorzaakt door rond te rijden met zijn been in een hoek van 90 graden. Vanwege het gas geven. Het was een grote man in een krap karretje (een raar detail wat mij altijd is bij gebleven)
  • In 1974 is het nieuwe Salem geopend. Meteen in de hal hing een smeedijzeren herdenkings monument weet niet goed hoe je het noemt. Het is geschonken door het Heldenfonds ter nagedachtenis aan de brand van 24 oktober 1970. Het hangt nu op/aan het monument op de begraaf plaats van wagenborgen.
  • Het boek: ‘Wie is van Hout’ van Jan Foudraine, zijn visie, is ook op Groot- Bronswijk gelezen er is oa ook gemengd verpleegd. Op een ochtend zegt een collega tegen mij: ‘Heb je psychiater X (in opleiding) al gezien?’ Ik zei ‘nee’. Collega: ‘Je moet even naar psychiater (in opleiding) X kijken, hij zit in de huiskamer’. Ik loop naar de huiskamer en zie psychiater (in opleiding) X zitten in een fel oranje jurk met kralen ketting met een woesteling erop in een soort van medaillon. Hij is in gesprek met een ‘door gedraaide’ student geneeskunde waar ik ook de naam nog van weet, die had dezelfde kleur haar als de jurk van de psychiater in opleiding. Echt raar….. Ik loop terug naar collega Alma om te zeggen wat ik zag. Loopt in de gang de psychiater in de zelfde outfit. Ze dragen ook dezelfde sandalen. Het duurt even en het personeel wordt bij elkaar geroepen. De directeur, Dr. Verhoog en de voorzitter, dhr. Veenkamp zeiden dat een ieder in gewone kleren en voor de verpleging in uniform op het werk moeten verschijnen. Degene die dat op dat moment niet dragen moeten per direct het gebouw en terrein verlaten. Diegene die in de oranje gewaden gekleed waren, stonden op en vertrokken. Ze kwamen niet terug, maar zijn spoorslags vertrokken naar Poona in India . Het had ook opeens een naam, het waren volgelingen van Bhagwan en waren sannyasins geworden. Voor Groot Bronswijk was dit een groot probleem. Ze konden moeilijk psychiaters vinden/vasthouden. Ook Foudraine heette vanaf dat moment; Swammie Deva Amrito. 10 Jaar geleden kwam ik door mijn werk hoogst persoonlijk met Jan Foudraine in contact. Hij als revalidant en ik als verpleegkundige in het revalidatie centrum te Amsterdam. Door wie hij ooit was kwam hij daar binnen. Qua leeftijd was hij geen doorsnee revalidant. Ik heb vaak bij hem ‘gestaan’ zoals dat heet. Aan het eind van zijn revalidatie vroeg hij mij of ik mijn boek ‘Wie is van Hout’ mee wilde brengen. Sinds 16 november 2008 staat er een persoonlijke noot in en ondertekend. Inmiddels is hij overleden.

Met vriendelijke groet

Annetta Pimmelaar

Lentis Erfgoed is onderdeel van Lentis.