1896-97 – Jaarverslag fragmenten

Fragmenten uit het dertiende jaarverslag der Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders in Nerderland, Gevestigd te Utrecht, Goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 19 Januari 1885, No. 35. 1896-97

Verslag der Jaarvergadering
van de Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders, gehouden te Leiden, gehouden op 24 September 1896.

Gestichtsbestuur:
Van ,,DENNENOORD”:
L.W. De Vries, Voorzitter
G.A. Bosch, Secretaris
S.S. Hofstra, Penningmeester
H. Klinkert
Geneesheer-Directeur:
Dr. J.H. Schuurmans Stekhoven

Bestuur

Al den Lezers en Lezeressen

AL DEN LEZERS EN LEZERESSEN

Genade en Vrede!

Met deze heilwensch begroeten we thans, tot onze blijdschap, ook een groot getal nieuwe leden der Vereeniging in alle deelen des lands. Moge het ledental, dat thans ruim 8000 bedraagt, nog voortdurend toenemen. De arbeid, waartoe de Vereeniging geroepen wordt, is zoo belangrijk en zoo veelomvattend, dat wij vrijmoedig allen die den Naam des Heeren liefhebben, toeroepen: Komt, broeders, zusters, helpt ons! Laten we te zamen bidden en werken, opdat Gods ontferming verheerlijkt moge worden in de christelijke verzorging van de steeds grooter wordende schare lijders en lijderessen, voor wie in onze Stichtingen lafenis wordt gezocht.
Daar zijn nog duizenden christenen in ons vaderland voor wie deze arbeid een onbekende is. Uit ,,Veldwijk,” ,,Bloemendaal” en ,,Dennenoord” klinkt ook tot hen een bede om mededoogen en om hulp in den arbeid der barmhartigheid. Wie, die zich een oogenblik indenken kan in den diep treurigen toestand dier zwaar bezochte medemenschen en medechristenen, zou zijn hart kunnen sluiten voor hun geroep, zijn hand kunnen weerhouden van dit gezegende werk, waarvoor menig herstelde en menig verpleegde God den Heere dankt? Bovenal om Gods wille, die dezen arbeid in den Naam van den Zoon Zijns welbehagens, onzen Heere Jezus Christus, heeft willen verwekken en tot een opgericht teeken stellen van Zijne barmhartigheid, betaamt het allen die Hem vreezen en op Zijn goedertierenheid hopen, ook dit werk der christelijke liefde te steunen.
Ook in het jaar dat voorbijging had de Vereeniging veel stof van dank. Het ,,overzicht van den staat en de geschiedenis” zal u daarvan overtuigen. Het voornaamste is wel dat vele broeders en zusters, die in de Stichtingen arbeiden, bekwaamd en gesterkt zijn geworden tot hun werk, dat teeder en liefelijk is, maar ook veel toewijding en zelfverloochening vraagt. Van groot belang zijn de geldelijke zaken; van groot belang ook de aanbouw van nieuwe Tehuizen en van andere noodige gebouwen; maar dat alles is ondergeschikt aan de patiënten; en voor dezen zijn de dienende broeders en zusters, van de Geneesheeren-Directeur en Geestelijke Verzorgers af tot de verplegers en verpleegsters toe, van het grootste belang. De behoefte aan geschikte verzorgers houdt nooit op, van jaar tot jaar zijn er meer noodig; en alleen de Heere kan ons menschen geven, menschen die èn een hart hebben om Hem in de lijdenden te dienen naar Zijn woord, in Zijne kracht. Wij bevelen deze behoeften bizonder in uwe gebeden. En als gij broeders en zusters ontdekt en hen kunt opwekken, of ook hen kunt helpen toerusten tot dit werk, och, dient ons met deze kostelijke hulp, die meer waard is dan groote giften in geld, hoe onmisbaar de toeneming ook daarvan zij.
Het Jaarverslag, dat we U thans aanbieden, geeft rijke stof van bespreking aan de Afdeelingen en Corporaties. Moge uit de besprekingen op de a.s. Algemeene Vergadering, D. V. 9 Sept. a.s. te Breda en reeds uit de voorstellen, vragen, wenken enz. op hare Agenda blijken, dat het Jaarverslag met opmerkzaamheid gelezen en overwogen is. Toezending van punten voor de Agenda worden verwacht vóór 20 Augustus a.s. aan ’t adres van den Penningmeester, opdat ze dan nog 14 dagen vóór de Vergadering rondgezonden kunnen worden. Wij wekken alle Afdeelingen en Corporaties op om spoedig weder saam te komen tot bespreking van de belangrijke zaken dier Agenda, welke o.a. de vraag zal bevatten, of de Vereeniging al òf niet op nieuw en nu naar vast systeem de verzorging van Zenuwlijders ondernemen zal.
Onze hoogeachte Secretaris, Gen.-Majoor Van Marle, was sedert eenigen tijd lijdende, en is, hoewel herstellende, nog te zwak om aan dit Verslag mede te arbeiden. Moge het Gode behagen, naar den rijkdom Zijner genade, dien bekwamen en trouwen medearbeider weldra geheel te herstellen en nog vele jaren voor de zijnen en voor de Vereeniging te sparen!
Dat wij allen uit deze en dergelijke ervaring leeren, steeds dieper te beseffen dat de Vereeniging alleen steunen kan op den Heere, die een eeuwige rotssteen is; en dat wij voor ons zelven en elkander ook in dezen arbeid dagelijks onze oogen hebben op te heffen tot de bergen van Sion. Vandaar komt de hulpe, uur aan uur, alle hulpe tot alle goed werk, voor allen die met den dichter bidden en danken: Mijne hulp is van den Heere, die hemel en aarde gemaakt heeft. Door den Heiligen Geest ontvangen alle kinderen Gods uit de volheid van Christus genade voor genade.
In dat geloof kunnen wij gemoedigd voortgaan.
God zij met ons, en Hem alleen zij de eere!

Namens het Algemeen Bestuur,

L. LINDEBOOM, Voorzitter
J. DEN BOER, Vice-Secretaris
S. VAN HEEMSTRA, Penningmeester

AMSTERDAM, 7 Juli 1897
Keizersgracht, 647

Verslag van de Twaalfde Jaarlijksche Samenkomst

VERSLAG

van de

TWAALFDE JAARLIJKSCHE SAMENKOMST

gehouden te Leiden op 24 Sept. 1896.

~~~~~~~~~~~~~~

Een vrij groot aantal leden, afgevaardigden, vertegenwoordigers van corporatiën uit al de oorden van ons land, waren in de groote zaal van >>Zomerzorg” in de oude Sleutelstad bijeen, teneinde de belangen van onze drie Stichtingen voor Christelijke verzorging van krankzinnigen te bespreken en daaromtrent besluiten te nemen.
Tot leedwezen van het Bestuur had de bidstond, die gewoonlijk aan den vooravond gehouden, en waarvoor Ds. Van Proosdij, van Leiden, zich beschikbaar had gesteld, ditmaal geen voortgang kunnen hebben.
Te ruim half tien uur nam de Vergadering een aanvang met het zingen van Ps. 84:3 en 6, waarna de Voorzitter, Prof. Lindeboom, voorging in gebed en daarna Efeze 1 vs. 15 tot 23 voorlas. Naar aanleiding van dit Schriftwoord sprak Prof. Lindeboom ongeveer het volgende openingswoord:
De Apostel stelt in dezen brief ons den rijkdom der genade Gods voor, die de Heere in Jezus Christus geschonken heeft aan de Gemeente naar Zijn eeuwig welbehagen. Hij wijst op den overvloed van die genade, en op den Heiligen Geest, die ons gegeven is als onderpand, en verblijdt er zich in, dat hij vernomen heeft van het geloof en van de liefde der Efeziërs. Dat nu beweegt hem God te danken, maar ook bovendien om aan te houden in den gebede, om te geven verlichte oogen des verstands.
Wij zijn hier, waarde mannen broeders, saamgekomen om te arbeiden voor de Christelijke verzorging van krankzinnigen. Wij behoeven slechts dit woord uit te spreken, en het zal ons allen duidelijk zijn, waarom wij juist beginnen met het Woord van God; dat Woord hebben wij daartoe onvoorwaardelijk noodig. De Christelijke verzorging van krankzinnigen onderscheidt zich van allen anderen arbeid van verzorging van krankzinnigen. Tal van mannen van talent maken ch op, om den arbeid van krankzinnigen ter hand te nemen. En nu is het ons niet te doen om die mannen het werk uit de handen te nemen, maar ons kenmerk is en moet blijven, dat onze arbeid in den Naam van Jezus Christus ondernomen, daarin wordt voortgezet. De Christelijke verzorging van krankzinnigen is niet voorgekomen uit den mensch, maar vrucht van Gods ontferming, die Zijn eigen lieven Zoon geschonken heeft om zondaren te redden van den dood en van krankheden. Tot dezen Zaligmaker mogen wij vluchten met al onze kranken; Hij is zoo groot, dat wij ook met onze krankzinnigen niet behoeven terug te gaan.
Wij gelooven, dat Hij zich over krankzinnigen wil ontfermen. Daarom richten wij gestichten op, daarom houden wij Algemeene Vergaderingen. Onze Christelijke banier moet blijven wapperen; dat woord Christelijk moet nooit worden eene leuze, maar onze taak is te arbeiden in den Naam van den Christus; ons niet naar het schepsel maar naar Zijn Woord te richten. Wij moeten indenken dat de arbeid onder onze krankzinnigen is een groot werk onzes Gods, opdat Hij verheerlijkt worde.
Wat is krankzinnigheid? op die vraag weet niemand u het antwoord te geven. Dat ondier (krankzinnigheid) zoo schreef onlangs een psychiater – vlucht weg, als gij het nadert. Weten wij alzoo niet wat krankzinnigheid is, God weet het. Hij kent de demonische machten; Hij heeft de duivelen aan Zijne voeten; Hij heeft alle machten aan zich onderworpen. Hij hoort het verward geroep, het zuchten, het geraas van de krankzinnigen. Onze Zaligmaker bidt voor hen; onze God is heerlijk! Zijne genade openbaart zich ook in de lafenis van krankzinnigen. Wij hebben te arbeiden, opdat onze God en Zijn Heilige Geest verheerlijkt worden. Welk een voorrecht, welk eene heerlijke roeping hebben wij daarin tegenover de wereld, die van dien arbeid in Zijnen Naam niets weet. Wij hebben deze taak onder krankzinnigen te verrichten, omdat God ons wil gebruiken om mede te arbeiden. Een arbeid onder de krankzinnigen heeft weinig eere bij de menschen. Het moeilijkste van den arbeid is niet wat wij hier te doen hebben. Die taak is aangewezen aan onze doctoren en aan onze geestelijk verzorgers. Ja, het is waar, zij hebben ook nog een weinig eer bij de menschen.
Maar achter hen staat die drom van mannen en vrouwen, verplegers en verpleegsters, die op den achtergrond niet door den buitenwereld worden opgemerkt; aan hen is zoo’n zware, zoo’n moeielijke taak dag en nacht op de schouders gelegd. Wat zou de vroomste dokter in den arbeid onder krankzinnigen kunnen beginnen, als hij geen verplegers en verpleegsters had. Zonder hen is die arbeid niet te doen. Onze dokters, maar vooral onze verplegers en verpleegsters mogen hunnen arbeid nooit verrichten uit sleur of gewoonte; dat hun dan altijd gegeven worde te arbeiden in den Naam des Heeren. Christelijke verzorging van krankzinnigen is een heerlijk werk, maar ook een arbeid, waarin God ons beproeft. Voor dezen arbeid vragen wij uw hart, uw goud, uwe penningen. God heeft gezegd: Wees dan barmhartig. Dat wij van dit woord dan ook diep doordrongen mochten zijn bij onze bespreking. Wanneer wij eene Christelijke verzorging willen, dan kunnen wij dit alleen doen onder de leiding des Heiligen Geestes. Er is geen zwaarder taak, dan dat wij een Christelijk werk moeten doen zonder den Christus. En nu is het onze hartelijke wensch, dat God ons Zijne ontferming doe gevoelen, dat Hij ons doe inwachten den van Hem afgebeden zegen, en als wij straks weder gaan scheiden, den korten tijd, dat wij hier leven, ieder op zijn gebied, mogen arbeiden tot Zijne eer.
De Voorzitter deelde mede, dat bericht was ingekomen van Dr. Hermanides, dat hij tot zijn spijt de Vergadering niet kon bijwonen.
Eveneens was een telegram ontvangen van den rechtskundigen adviseur, Mr. Bichon van IJselmonde, dat hij wegens omstandigheden verhinderd is tegenwoordig te zijn. De afdeeling Arnhem had een brief ingezonden, waarin zij mededeelt, geen afgevaardigde voor dezen keer te kunnen zenden. Hoewel – zoo zegt de Voorzitter – dat hem spijt, dat dit het geval is, toch wenscht hij er op te wijzen, dat eene dergelijke schriftelijke mededeeling een bewijs is, dat men met de zaken medeleeft.
Thans kwam aan de orde het Jaarverslag over 1895/96. De eerste opmerking werd gemaakt over de ondersteuning van een der leden van het personeel. De heer Von Meyenfeldt vroeg n.l. of deze ondersteuning blijvend was; hij doet die vraag met het oog op de oprichting van een pensioenfonds.
De penningmeester, baron Van Heemstra, zegt, dat deze ondersteuning niet blijvend is; en dat de zaak der pensioneering reeds lang onder de oogen gezien is.
De heer Dekker van Hazerswoude deelt mede, dat zijne afdeeling zich hartelijk verblijd heeft over de benoeming van onzen Voorzitter tot ridder in de orde van den Nederlandschen Leeuw; die ridderslag, men erkent het algemeen, is verdiend. De opmerking, die hij wilde maken, is naar aanleiding van de mededeeling in het verslag, dat aan de firma Bacon van Elberfeld, alzoo eene buitenlandsche industrie, de levering is gegund van verwarmingstoestellen. Spreker maakt deze opmerking, omdat wij ook uit het verslag kunnen vernemen, dat eene firma uit Utrecht de levering daarvan heeft gehad. En waar nu onze landbouw en industrie kwijnen, daar geeft de afdeeling Hazerwoude in ernstige overweging om bij den aanbouw of bij verbouwing der gestichten inzonderheid rekening te houden met onze Nederlandsche industrie.
De Voorzitter is het geheel eens met den vorigen spreker; hij gaat zelf nog iets verder. Waar wij kunnen, daar bevorderen wij niet alleen de Nederlandsche industrie, maar begunstigen onze Christelijke en Gereformeerde industrieelen en neringdoenden, van wie het geld voor de Stichtingen komt. Maar nu moeten wij daarbij tevens rekening houden, dat wij het geld der Vereeniging goed en nuttig moeten besteden; onze Christenen mogen niet van de Stichtingen een winstzaakje maken. Het is gebleken, dat in het onderhavige geval het plan van den heer Bacon het beste was.
De tweede opmerking, die de afgevaardigde van Hazerswoude maakte, was eene vraag om inlichting waarom men voor de verpleging meer moest betalen in onze inrichtingen, dan in die van den Staat.
De Penningmeester, baron Van Heemstra, antwoorde, dat in onze Stichtingen f 30,- voor kleeding per jaar in rekening wordt gebracht.
De heer W. Hovy van Amsterdam vroeg of er ook pogingen in het werk gesteld waren om de zes patiënten van de gemeente Amsterdam, die naar Meerenberg verhuisd waren, toen het contract was afgeloopen, in onze Gestichten te behouden.
De Penningmeester zegt, dat door bemiddeling van den Geneesheer-Directeur, Dr. Kuiper, deze patiënten van het Wilhelmina-gasthuis te Amsterdam in onze Gestichten zijn gebracht. Spreker heeft Dr. K. op de meerdere kosten attent gemaakt. Het bleek echter dat daarvoor niet gezorgd was. Spreker heeft nog bij de Commissie van de Ondersteuningskas geïnformeerd of zij die menschen ook kende. Daarop volgde een ontkennend antwoord. Toen was er geen beter raad op, dan om deze 6 krankzinnigen naar Meerenberg te laten vertrekken, zoude het niet op veel schade voor de Vereeniging uitloopen.
De heer Hovy geeft den wenk, dat in dergelijke gevallen de familiën door het Bestuur op hunne verplichtingen worden gewezen, dat in onze inrichtingen Gods Woord de grondtoon aangeeft.
De Voorzitter zegt, dat dit dikwijls gebeurt. In het gegeven geval waren zij echter niet door de familiën gezonden.
De heer Baas van Zaandam zegt, dat in zijne afdeeling eene moeilijkheid ontstaan is met het zenden van een krankzinnige naar een onzer Gestichten. De burgemeester beweert namelijk, dat hij geene subsidie voor den patiënt kan aanvragen; de provincie Noord-Holland staat die alleen toe voor hare stichting te Meerenberg. Ten bewijze daarvan legde hij een afschrift over van een besluit der Provenciale Staten, dat door den burgemeester aan hem was afgegeven.
De Penningmeester geeft de lecture van het stuk, en voegt daaraan toe, dat de aanvrage om provenciale subsidie voor krankzinnigen in onze Gestichten hoofdzakelijk afhangt van de bereidvaardigheid der burgemeesters.
De heer Hovy zegt, dat de gewraakte clausule, dat alleen subsidie verleend wordt voor andere gestichten, in het Statenbesluit staat en zal blijven staan. Het doet echter niets ter zake. Meerenberg is vol en zal nog jaren vol blijven. Amsterdam heeft – om zoo te spreken – een voorraadschuur van krankzinnigen. Spreker zoude de afdeeling Zaandam raden, nu er toch geen plaats is op Meerenberg, zich te wenden tot Gedeputeerde Staten.
De Voorzitter zegt, dat men op tal van plaatsen heeft te strijden met onwillige burgemeesters, die maar geene subsidie wenschen aan te vragen voor krankzinnigen, waarvan de familie begeert, dat zij in onze Gestichten wenschen opgenomen te worden. Aan dien toestand moet een einde komen.
De heer Hovy zegt, dat de provincie voor haar eigen inrichting opkomt, en daarom in de eerste plaats voor haar gesticht subsidie geeft.
De Voorzitter meent, dat de provinciën en de gemeenten maar geene besluiten mogen nemen in een zoo teedere zaak over menschen, als ware het een stuk materieel. Hij stelt daarom voor, het navolgend besluit te nemen: De Vergadering draagt aan het Bestuur op, een onderzoek in te stellen of de familiën geen recht hebben op de subsidie van gemeente, provincie of rijk, voor plaatsing van patiënten in onze Gestichten.
Professor Wielenga zegt, dat wij in de wettelijke regelingen niet mogen berusten, waarin consciëntie-dwang ons wordt opgelegd. Men zegt maar, indien wij met onze rechtmatige bezwaren komen aandragen: dat staat in de wet. Daarom moeten wij trachten van den consciëntie-dwang ook in dit opzicht bevrijd te worden.
De heer Blankenberg vraagt, of indien de afdeeling Zaandam zich tot de Gedupteerde Staten wendt, de zaak niet in orde is?
De heer Hovy meent deze vraag toestemmend te moeten beantwoorden.
De Voorzitter zegt, dat indien men ook in het bedoelde geval klaar komt, toch de kwestie niet van de baan is. Telkens zullen weder van andere gemeenten klachten inkomen.
Ds. Brummelkamp zou een amendement op het voorstel van den Voorzitter willen voorstellen. Spreker zegt, dat het hier de zaak over de regeling van armenzorg geldt. Daarom zoude hij eene Commissie willen benoemen, bestaande uit rechtsgeleerden en theologen, deskundigen op dit gebied, die de zaak onderzoeken en van hunnen arbeid rapport uitbrengen.
De afgevaardigde van Groningen, de heer Spiering, hoewel zich in beginsel verklarende voor het gewijzigde voorstel van Ds. Brummelkamp, zoude toch gaarne willen, dat thans het voorstel van den Voorzitter ongewijzigd werd aangenomen. Van het voorstel van Ds. Brummelkamp is eerst in de toekomst iets te wachten, terwijl het voorstel van den Voorzitter onmiddellijk in de kwestie ingrijpt, en onmiddellijk ten goede komt aan familiën, die gemoedsbezwaren hebben voor het zenden van hunne krankzinnigen naar de overheidsgestichten, maar daartoe genoodzaakt worden door burgemeesters.
Nadat de Voorzitter nogmaals zijn voorstel had verdedigd, werd het bij acclamatie aangenomen, zoodat – zoo zeide de Voorzitter – direct in onderhandeling zal worden getreden met burgemeesters, die Christelijke familiën tegenwerken in deze zaak.
De verslagen van den Secretaris en van den Penningmeester werden hierna, onder dankzegging aan genoemde Bestuursleden, goedgekeurd.
Een voorstel van het Bestuur om het te machtigen eene leening aan te gaan van f 100.000,- tegen 4 pCt., voor den aanbouw van >>Dennenoord” en nog enige betalingen voor >>Veldwijk” en >>Bloemendaal”, werd aangenomen bij acclamatie. De Voorzitter sprak de verwachting uit, dat eer de twintigste eeuw zal zijn ingeluid, 1000 patiënten in onze Gestichten verpleegd zullen worden.
Het verslag van de Ondersteuningskas werd goedgekeurd.
Aan de orde werd gesteld het voorstel van het Algemeen Bestuur tot aanvulling van het reglement voor de Ondersteuningskas. De Voorzitter deelde mede, dat het alleen gold de bepaling, dat van de Bestuursleden dezer corporatie jaarlijks een zal aftreden, die echter herkiesbaar is.
De afgevaardigde van Groningen zeide, dat zijne afdeeling hem had opgedragen, het Bestuur nogmaals te verzoeken bij de voorstellen eene toelichting te voegen. Zonder toelichting is het voor de afdeelingen niet doenlijk over de voorstellen te oordeelen. In de tweede plaats deed hij, namens de afdeeling, het verzoek, indien dit kon, de Jaarverslagen eerder te verzenden, opdat tijdig voorstellen voor de Algemene Vergadering konden worden ingediend.
De Voorzitter gaf toe, dat eene toelichting bij de voorstellen noodig was. Was het spoediger verzenden der Jaarverslagen betreft, dit ging niet aan; de arbeid was daarvoor te omvangrijk. Er was nu echter dit jaar voldoende tijd om de Jaarverslagen zoo vroeg te bezorgen, dat voorstellen konden worden ingediend. Buitendien kon men aanvullingsvoorstellen zenden, zooals ook thans weder geschied is. Het is waar, de vergadering heeft het recht te zeggen: wij gaan op die voorstellen niet in, maar dat gebeurt in den regel nooit.
Hierna werd het voorstel aangenomen.
De heer Hovy bracht rapport uit over het onderzoek der rekening van den Penningmeester. In dit rapport werd groote lof gebracht aan de nauwkeurig beheer van den Penningmeester, die eene zeer groote verantwoordelijkheid droeg. Spreker stelde voor den Penningmeester op de meest eervolle wijze te dechargeeren. De heer Hovy maakte echter de opmerking, dat het aantal en de opbrengst der kerkcollecten bij de Hervormden zeer klein zijn. Aan het voorstel der commissie hechtte de vergadering hare goedkeuring. Besloten werd dat het rapport der commissie later schriftelijk ingediend zal worden.
Aan de orde werd gesteld het voorstel der afd. Zeist: >>Behoort het niet tot de roeping onzer Vereeniging om naast de Chr. verzorging van krankzinnigen ook in het belang van de verzorging van zenuwlijders werkzaam te zijn?” De heer Van Oosterwijk Bruijn van Zeist lichtte dit voorstel toe. Hij wees op de noodzakelijkheid van de verzorging van zenuwlijders, en beval aan om eene commissie in deze zaak te benoemen. Na eene discussie, waaraan de heer Van Oosterwijk Bruijn, de heer Roodhuizen, Ds. Brummelkamp, Prof. Wielenga, baron Van Pallandt en de heer Den Boer van Goes het woord voerden, werd besloten in deze zaak eene commissie te benoemen, die de zaak der verzorging van zenuwlijders nader zal onderzoeken en zoo mogelijk tot uitvoering brengen.
Hierna kwam aan de orde het voorstel Hoogeveen: >>Verdient het geen ernstige overweging om de correspondenten der Vereeniging eenige tegemoetkoming te schenken voor hunnen arbeid, door hun enkele percenten (bijv. 5 pCt.) van de geïnde contributiën te laten houden?” Nadat de heer Hemmes dit voorstel had toegelicht, en door den Penningmeester was medegedeeld, dat de inningskosten van de contributiën konden worden afgetrokken, werd de vraag ontkennend beantwoord.
Vervolgens werd behandeld de vraag van de afdeling Oosterbeek, gesteund door de afdeeling Hoogeveen, om 10 pCt. van de contributiën te mogen afhouden voor de kosten der afdeelingen. De heer Roodhuizen deelde mede, dat in zijne afdeeling 10 pCt. bij de contributiën werden bijgeschreven, wegens kosten voor de afdeelingen. Daarop was nimmer door de contribuanten aanmerking gemaakt. De Voorzitter stelde voor, dat door afdeelingen, desverkiezende, 10 pCt. van de contributie kon worden afgetrokken, bij wijze van proef, voor den tijd van één jaar. Het voorstel kwam in stemming en werd met eene groote meerderheid verworpen.
De periodiek aftredende Bestuursleden A. Brummelkamp en J. Den Boer werden herkozen, alsmede de heeren W. Hovy, J. Hartgerink en Van Der Vegte tot leden der Commissie tot het nazien van de rekening over 1896.
De morgen-vergadering werd hierna door den Secretaris, den heer Van Marle met dankgebed afgesloten.

In de namiddag-samenkomst werd het woord gevoerd door Dr. Van Dale, Geneesheer-Directeur van Veldwijk, om het onderwerp in te leiden: >>Bezetenheid en krankzinnigheid.” Deze schoone en boeiende rede is in haar geheel opgenomen in het maandblad >>Bethesda”.
Van de gelegenheid tot debat werd, hoewel wij in de stad der wetenschap vergaderden, door geen tegenstander onzer beginselen gebruik gemaakt.
Prof. Lindeboom deed de vraag of toch bij den bezetene van Gadara ook niet aan krankzinnigheid moest gedacht worden.
De Van Oosterwijk Bruijn deelde uit zijne ervaring een paar voorbeelden van genezing op het gebed mede en vroeg den referent of hij niet van meening was, dat krankzinnigheid en bezetenheid wel terdege met elkander in contact staan. Dr. van Dale antwoordde, dat voorzeker satanische invloeden op den krankzinnige inwerken, evenals op ieder ander mensch, terwijl daarbij de krankzinnigen als eene opene stad moet beschouwd worden, doch meende te moeten blijven volhouden, dat krankzinnigheid en bezetenheid niet mogen worden vereenzelvigd.
Met groote aandacht werd het leerrijke referaat aangehoord. De Vergadering werd met dankgebed gesloten door Ds. Van Der Hoogt, nadat door den Voorzitter de hartelijke dank der Vergadering aan den referent was gebracht.

~~~~~~~~~~~~~~

Overzicht van de geschiedenis en den staat der Vereeniging

Overzicht van de geschiedenis en den staat der Vereeniging

~~~~~~~~~~~~~~

Door de ongesteldheid van onzen hooggeschatten Secretaris, den heer H.W. Van Marle, ben ik eenigszins de aangewezen man, die aan de leden een kort overzicht heb te geven van den arbeid der Vereeniging – in het afgeloopen jaar – tot Christelijke verzorging van krankzinnigen.
In de eerste plaats wensch ik mijne droefheid uit te spreken, dat wij onzen geliefden broeder, door den Heere met zooveel schoone gaven gezegend en versierd, een tijd lang uit onzen kring moeten missen. Wij hebben nog zoo groote behoefte aan zijn medearbeid en ook daarom ga gedurig de bede uit onzer aller ziel op tot den troon der genade, dat het God den Heere moge behagen, hem, kan het zijn spoedig te herstellen en ook aan onzen kring terug te geven.
Mij ontbreekt de gave een jaarverslag zoo op te stellen als onze secretaris dat nu twee jaren heeft gedaan. Ik hoop U mede te deelen, dat U belang kan inboezemen en wat Uw liefde en toewijding voor onze stichtingen kan opwekken en vermeerderen.
Niettegenstaande al het gebrekkige aan onze zijde, kunnen wij niet anders getuigen dan dat de Heere onze God ons rijkelijk heeft gezegend. Hij heeft onze doctoren, onze Geestelijken Verzorger, onze vaders en moeders, verplegers en verpleegsters, ja ons allen, die in en voor onze stichtingen gearbeid hebben, bekwaamd en gesterkt, voor groote rampen bewaard en in menig opzicht tot een zegen gesteld voor menigen lijder en lijderes.
Meer dan een broeder en zuster had somtijds een zeer zware taak, en mocht groote toewijding aan de verzorging der hun toevertrouwde lijders en lijderessen de kracht der liefde van Christus openbaren.
In het afgeloopen jaar werd geen enkel lid van ons Bestuur uit ons midden weggenomen en mocht een ieder zijn aangewezen arbeid verrichten. Behalve Dr. B.J.F. Bavinck, die met 1 September 1896 zijn tijdelijken arbeid op Veldwijk eindigde, behielden wij al onze Geneesheeren.
Dr. Bavinck, wiens arbeid wij met waardeering en erkentelijkheid vermelden, verliet ons omdat hij niet overtuigd was, dat zijn levenstaak op het gebied van onzen arbeid zou liggen. Onze pogingen om een ander in zijn plaats te vinden, slaagden nog niet. Het behoeft geen betoog dat daardoor de taak der beide overgebleven geneesheeren aanmerkelijk is verzwaard. Een woord van warmen dank aan Dr. Van Dale en Dr. Wierenga voor hun betoonden ijver en toewijding betaamt ons zeker, en bieden wij hun dan ook van harte aan.
Ook deze onvervulde behoefte aan medische hulp herinnert ons onze afhankelijkheid van den Heere. Hij kan het hart van jonge mannenbroeders neigen, dat zij ons in dien arbeid met hunne talenten willen komen dienen.
De zekere wetenschap, dat de arbeid onzer Vereeniging een werk des Heeren is, doet ons gemoedigd voortgaan en al het noodige verwachten van Zijne genade, maar zij roept er ook toe deze zaak gedurig te brengen voor den troon der genade.
Tot onze blijdschap geniet >>Veldwijk sedert eenige maanden goede hulp van Dr. Dupont, geneesheer op ’s Heerenlo”. Daar deze  gewaardeerde hulp echter slechts op bepaalde dagen en uren ter onzer beschikking staat, blijft het noodig naar een vasten Geneesheer uit te zien.
Onze Geestelijk Verzorger, Ds. v.d. Hoogt verrichtte in het afgeloopen jaar zijn arbeid met lust en opgewektheid, en, naar hij vertrouwen mag, niet zonder zegen.
De godsdienstoefeningen met patiënten, door hem en, bij zijn afwezigheid, door andere predikers geleid, werden zeer goed bezocht; weinig of geen geen stoornis had daarbij plaats. En wat de vrucht der prediking aangaat, ontbraken ook nu niet de bewijzen, dat velen onzer verpleegden met zegen mochten opgaan. Men heeft wel eens gevraagd, hoe hoog het percent goede hoorders onder onze patiënten wel zijn zou. Ds. V.D. Hoogt gelooft, dat dit volstrekt niet lager is dan in de gewone kerken. Een gevierd predikant in een onzer groote steden, die altijd >>volle beurten” heeft, schatte eens het getal hoorders onder zijne prediking, die er van het begin tot het einde naar luisterden en er werkelijk iets goeds van medenamen, niet hooger dan tien percent. Dit is inderdaad niet veel. (Maar ver van de waarheid was hij misschien niet). Bij de godsdienstoefeningen op Veldwijk zal dit getal allicht worden bereikt.
Bij de bezoeken door Ds. V.D. Hoogt, aan de patiënten in de paviljoens, in de ziekenzalen, in de werkplaatsen en in particuliere verpleging gebracht, alsmede bij de bezoeken aan pati:enten in de pastorie gebracht, bleek meermalen, dat de >>geestelijke verzorging” in het algemeen en de prediking in het bijzonder bij meerderen dan men verwachten zou, niet zonder gunstigen invloed was en zeer gewaardeerd werd.
Met het personeel der Stichting werd zesmaal bidstond in het kerkgebouw, en acht maal Bijbelbespreking in het lokaal gehouden. Ook had het huisbezoek zoowel in de paviljoenen als bij het uitwonend personeel, op gezette tijden ’s avonds na afloop der gewone werkzaamheden plaats.
Voorts was er bij de installatie van huisvaders en moeders, bij ziektegevallen onder het personeel, bij bezoeken met den Geneesheer Directeur ter behandeling van verschillende zaken, bij de dagelijksche bezoeken aan de paviljoens enz., telkens gelegenheid met het lezen van Gods woord, met toespraak en gebed, geestelijken invloed uit te oegenen, tot leiding, versterking en saambinding in het werk der barmhartigheid.
De gehouden jaarfeesten en uitvoeringen van de op >>Veldwijk” bestaande vereenigingen werden ook in het afgeloopen jaar door ZEerw. geleid.
De lessen voor de opleiding van verpleegpersoneel werden, voor zoover za aan ZEw. zijn opgedragen, geregeld ten getale van vier in de week gegeven. De resultaten van het onderwijs mogen gunstig worden genoemd, gelijk uit de afgelegde examens is gebleken. De Heere zegene den arbeid van dezen waarden Broeder in rijke mate en stelle hem tot een rijken zegen voor de Stichting.

Voortdurend heeft het Algemeen Bestuur getracht, te voorzien in de dringende behoefte dezer Stichting aan een Geestelijk verzorger. In de tweede helft van ’96 werd Ds. G.H. Van Kasteel Ger. pred. te ’s Hage benoemd. ZEw. nam de benoeming aan.
Later echter bedankte ZEw., omdat het Bestuur oordeelde, hem niet te kunnen ontvangen als bedienaar des Woords bij de Geref. Kerk te Loosduinen, die ZEw., na de aanneming onzer benoeming, had beroepen, en welke roeping Ds. V.K. had aangenomen om aldus in het ambt te kunnen blijven en als zoodannig in de Stichting te arbeiden. Daardoor heeft het Bestuur het noodig geacht een verklaring te publiceeren, waarin duidelijk werd aangewezen dat de arbeid van den Geestelijke Verzorger in de Stichting niet een ambtelijke kan zijn, terwijl de vereeniging voorts aan den Kerken moet overlaten, te bepalen welke gevolgen de aanvaarding van zulk eene benoeming in de Stichting voor de ambtelijke positie in de Kerken behoort te hebben. Bedoelde verklaring luidt als volgt:

Geestelijke Verzorging in de Gestichten der Vereeniging tot christelijke verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders.

Het Algemeen Bestuur der Vereeniging heeft met groote belangstelling kennis genomen van hetgeen in onderscheidene bladen is beweerd en gevraagd naar aanleiding van den afloop der benoeming van Ds. G.H. Van Kasteel tot geestelijke verzorger van >>Bloemendaal”. Het Bestuur stelt er prijs op, dat alle leden en alle vrienden der Vereeniging goed weten, waarom die zeer gewenschte heer en broeder door haar niet kon worden aanvaard als dienaar des Woords van de Geref. Kerk te Loosduinen.
De reden zijn deze: 1. dat de Vereeniging de geestelijke verzorgers der Stichtingen niet benoemt voor den ambtelijken dienst des Woords; ambtelijke dienst des Woords is niet uit te oefenen, omdat de Stichting niet is een instituaire Kerk, maar een Gesticht tot christelijke verzorging van krankzinnigen, die tot onderscheidene kerken behooren. De dienende broeders en zusters staan onder ambtelijke verzorging en toezicht van den Kerkeraad der Gemeente, waarvan zij leden zijn. 2. dat de Vereeniging, ook met het oog op haar particulier karakter, in verband met de kerkelijke gedeeldheid harer leden, geen geestelijke verzorger kan ontvangen in den weg, waarin de Geref. Kerkeraden van ’s Hage en van Loosduinen Ds. V.K. aan haar wilden afstaan.
Aan de Kerken zelve moet de Vereeniging overlaten te beoordeelen, of een dienaar des Woords, die zich overgeeft tot dezen niet ambtelijken, maar wel aan zijn vroeger ambtswerk zeer nauw verbonden arbeid onder de zoo zwaar bezochte lijders en de hen verzorgende broederschap, daardoor het ambt zou verliezen. Zij bedoelt volstrekt niet, hem buiten het ambt te stellen. De vrijmoedigheid om aan een dienaar des Woords dit werk op te dragen, ontleent zij aan de overtuiging dat in den regel een broeder, die van God den Heere bekwaamheid tot en geoefendheid in het ambt mocht verkrijgen, het meest geschikt mag geacht worden voor dezen heerlijken en veeleischenden arbeid. Van harte hoopt de Vereeniging, dat de Kerken haar niet zullen bemoeilijken, maar met haar standpunt, behoeften en toestanden rekenend, er toe zullen medewerken dat de eerlang te benoemen geestelijke verzorgers ongehinderd dezen arbeid der christelijke barmhartigheid in hare Stichtingen kunnen aanvaarden.

Namens het Algemeen Bestuur der Vereeniging,
L. LINDEBOOM, Voorzitter
H.W. VAN MARLE, Secretaris

We hopen zeer, dat deze verklaring, die door een lid des Bestuurs, Prof. Wielenga, in De Bazuin is en wordt toegelicht en gemotiveerd, het gewenscht gevolg moge hebben.
Ds. van Binsbergen van Loosduinen, wien wij daarvoor onzen dank betuigen, was zoo vriendelijk een dag in de week aan de verzorging der vrouwelijke patiënten en een dag in de week aan de verzorging van mannelijke patiënten zich te wijden en ook deel te nemen aan de opleiding. In het begin van 1896, door het vertrek van Ds. Sillevis Smitt van Monster naar Rotterdam, werden de vrouwelijke patiënten geregeld eenmaal in de week bezocht door Ds. Koopmans van Naaldwijk. ZEerw. kweet zich met ijver en toewijding van deze taak, maar vertrok, na slechts 5 maanden >>Bloemendaal” zijn goede hulpe te hebben geboden, naar Zeeland, om daar de kerk van Heinkenszand te dienen.
De geestelijke verzorging geschiedt te Dennenoord door Ds. Zahn van Vries, die regelmatig de Stichting bezoekt en door het geven van catechesatie en cursus voor de opleiding van het personeel een belangrijk deel op zich nam. Ook ZEerw. wordt voor dezen arbeid onzen warmen dank aangeboden.
Onze vertegenwoordiger, broeder T. Van Der Ploeg Jz. te Steenwijk, verrichtte zijn werk met opgewektheid en ijver en mocht de voldoening smaken vele leden te winnen en menige collecte en gift aan den Penningmeester over te maken, waarvan telkens in het maandblad >>Bethesda” mededeeling is gedaan. Dank aan al de correspondenten, leden en vrienden onzer Vereeniging, die hem behulpzaam zijn geweest in dezen arbeid.
De verhouding van de zijde der H.H. Inspecteurs voor het Staatstoezicht op krankzinnigen, de heeren Dr. Ruijsch en Dr. Van Andel, was bij voortduring goed en aangenaam, hetwelk door ons Bestuur op hoogen prijs wordt gesteld.
Het maandblad >>Bethesda”, dat geregeld eens in de maand verschijnt, wordt door ongeveer 1000 abonnenten gelezen; het mocht onze vertegenwoordiger gelukken nog enkele abonnenten te winnen. Aangenaam zal het ons zijn en noodig is het, dat het getal lezers en inteekenaren duizenden worde; dan alleen kan het doel, dat wij en de Bestuurders der overige 4 vereenigingen als: >>Endokia”, >>’s Heeren Loo”, >>Effatha” en Gereformeerde ziekenverzorging er mede beoogen, worden bereikt. Dat doel is: meer bekendheid te geven aan, en daarvoor meer toewijding en liefde op te wekken voor den arbeid dier Vereenigingen. Alleen met de Provincie Utrecht werd een contract aangegaan, tot de opname van 5 patiënten. Het komt mij voor dat het aanbeveling verdient hier te herhalen, wat reeds in het vorig jaarverslag voorkomt: dat er voor Corporatiën en Kerken gelegenheid bestaat, met ons contract te sluiten om een of meer plaatsen open te houden; Provinciën en Gemeenten, die daarvan gebruik maken, betalen voor elke onbezette plaats eene maandelijksche bijdrage van f 4,-. Kerken enz. die ons steunen, betalen voor elke opengehouden plaats slechts f 2,50.
Het was een zeer blijde dag toen op Veldwijk in het afgeloopen jaar het kerkorgel in gebruik werd genomen, dat door den bekwamen orgelmaker den heer Proper te Kampen werd geleverd. Was menigmaal de meening uitgesproken, dat het voor de patiënten beter zou zijn bij het zingen geen orgelbegeleiding te hebben, thans blijkt daarentegen dat een orgel uitnemend goed werkt op de patiënten en het stichtelijke van het samenzijn verhoogt; dank ook de uitnemende bespeling door den organist H. Meijer.
Ons Algemeen Bestuur kwam 3 maal, telkens voor 2 dagen te >>Veldwijk” samen, en nog eenmaal des avonds vóór de jaarvergadering te Leiden.
Het Centraal Bestuur kwam ook verscheidene malen bijeen; de Gestichtsbesturen bijna elke maand, en de Gestichtsraad te Veldwijk elke week.
Nieuwe paviljoenen werden niet gebouwd. De 2 nieuwe paviljoenen op >>Bloemendaal” werden op 1 Mei 1896 in gebruik genomen, zoodat aldaar nu tot 360 patiënten kunnen worden opgenomen.
Het aantal werkplaatsen werd in het afgeloopen jaar te >>Bloemendaal” op belangrijke wijze vermeerderd, zoodat thans aanwezig zijn: timmerwinkel, schilderwerkplaats, mattenvlechterij, schoenmakerij, kleermakerij, smederij en matrassenmakerij.
Tevens werd te >>Bloemendaal” achter de smederij een nieuw ketelhuis met liggenden stoomketel gebouwd en een groote ruime machinekamer, tevens geschikt voor het plaatsen eener accumulatorenbatterij; daaraan grenzende is de woning van den machinist. De afgewerkte stoom wordt gebruikt voor het drogen van matrassen in een afzonderlijk daarvoor bestemd lokaal.
Tevens werd aldaar de nieuwe boerderij betrokken, welke in alle opzichten goed voldoet. Om in de behoefte aan drinkwater op >>Bloemendaal” te voorzien, werd een gemetseld reservoir met steenen filter in den grond gemaakt. Bovendien werd een put geboord op 45 Meter diepte, waar in een fijne grindlaag het filter werd gesteld. De bestaande put werd ook tot deze diepte geboord; zoodat thans overvloedig water beschikbaar is.
In de wasscherij werd een drogerij ingericht door middel van circuleerend warm water voor het drogen van het het spoelgoed, dat in afzonderlijke schuifkasten wordt opgehangen; deze drogerij voldoet zeer goed aan de verwachting.
Daar het meer en meer blijkt, dat het verplegen van patiënten in gezinnen uitstekend voldoet, zijn ook te >>Bloemendaal” 2 woningen gebouwd, bewoond door beambten van de Stichting; in ieder woning kunnen 2 vrouwelijke patienten worden gehuisvest. Ze zijn reeds betrokken en de patiënten gevoelen zich tevreden in hun nieuwe woning.
Op >>Veldwijk” is niets nieuws gebouwd, alleen hebben wij van de Bouwmaatschappij aangekocht de villa >>de Riethorst” alwaar 2 patiënten 1ste klasse worden verpleegd.
Op >>Dennenoord” zijn in ’t najaar aanbesteed: 2 paviljoenen, elk voor 40 rustige patiënten; een pastorie, een kerk, 2 woningen voor 2 beambten, en een smederij; een en ander is aangenomen door de heeren K.J. Kalt te Heerenveen en F.J. Kalt te Groningen, voor de som van f 74958,-, en wordt gebouwd onder leiding van den architect K. Hoekzema.
Thans laten wij hier nog volgen eenige aanteekeningen uit de jaarverslagen van onze Geneesheeren-Directeur over het afgeloopen jaar.
Veldwijk. De noodige herstellingen hadden in de verschillende paviljoenen en gebouwen plaats.
Bij het einde des jaars was het verpleegpersoneel aldus samengesteld:
In 8 mannenpaviljoenen, 8 vaders, 8 moeders, en 36 verplegers, onder wie 1 verplegerschilder.
In de 11 vrouwenpaviljoenen, 1 vader, 10 moeders, 49 verpleegsters, onder wie 4 privaatverpleegsters.
Gedurende 1896 verlieten 12 verplegers en 17 verpleegsters om verschillende redenen de Stichting; de gemiddelde diensttijd der vertrokkenen was 2 jaren en 4 maanden.
De Geneesheer-Directeur verklaart in zijn rapport dat een woord van lof voor veel liefde, toewijding en zelfverloochening, die dagelijks bij het verpleegpersoneel konden worden geconstateerd niet mag ontbreken. In ’t algemeen mag getuigd worden, dat wie op Veldwijk, in onderscheider rang of stand arbeidde, dit deed met ijver en opgewektheid.
De algemeene gezondheidstoestand der verpleegden kon gunstig genoemd worden. Infectie ziekten kwamen niet voor, en over ’t algemeen was de morhiditeit gering. Als niet krankzinnig ontslagen kwamen dit jaar niet voor. De gevallen van ontvluchting waren dit jaar zeldzaam en de weinige keeren, dat een lijder ontvluchtte, werd die steeds binnen 24 uren in de Stichting teruggebracht. Voor zelfmoord werd de Stichting door de bewarende hand des Heeren genadiglijk behoed.
Het aantal herstelden was bij de mannen 21,7%, bij de vrouwen 38% op het aantal opgenomenen.
Het aantal overledenen was bij de mannen 6,03%, bij de vrouwen 2,4% op het aantal verpleegden.
Het totaal aantal verpleegdagen was in 1896 130498 dagen.
De godsdienstoefeningen, die op Zondag ten 10 ure en te 2½ uur werden gehouden en op christelijke feestdagen alleen des ’s morgens, werden bijgewoond als volgt:
door mannen 104 geregeld; 25 ongeregeld; 23 zelden; 53 patiënten gingen nooit ter kerke;
door vrouwen 88 geregeld; 50 ongeregeld; 37 zelden; 77 patiënten gingen nooit ter kerke;
Enkele verpleegden wonen, indien zij hun verlangen daartoe te kennen geven, de godsdienstoefening in de Gereformeerde kerk te Ermelo bij.
In de wijze van voeding, kleeding, ligging en reiniging werd geen verandering gebracht.
Door 140 mannen en 208 vrouwen werd arbeid verricht, 65 mannen en 44 vrouwen waren voor allen arbeid ongeschikt.
De arbeid der patiënten werd steeds zooveel mogelijk bevorderd en op allerlei terrein werd heel wat werk verricht. Wanneer om negen uur en half twee al de arbeiders naar hun post trekken, is er een eigenaardige beweging op ’t terrein der stichting.
De groep buitenwerkers is onder goede zorg van den boschbaas J. de Mots nu eens bezig net gelijk maken van grond tot bereiding voor weiland, of met het opruimen der bladeren, of het ophalen der takkebossen, of het in orde houden van wegen, en heeft altijd werk te over.
Zelfs wanneer alles met sneeuw is bedekt, trekt de boschbaas met zijne patiënten uit. In grooten getale vóór of achter een sneeuwploeg geschaard, waarop beurtelings een van het gezelschap mag zitten, banen zij de verkeerswegen der stichting. Ook in de verschillende werkplaatsen werd geregeld gearbeid.
Aan de bibliotheek werden ruim 40 nummers toegevoegd. Aan het einde des jaars bestond zij uit 486 nummers, benevens eenige Fransche, Duitsche en Engelsche Illustraties. Door de goede zorg van Ds. V.D. Hoogt circuleeren in portefeuilles geregeld onder de heeren en dames der hoogere klassen de volgende tijdschriften: the Graphic, Illustrated London News, Ueber Land und Meer, Sunday at home, de Aarde en hare volken, Eigen Haard en Wereldkroniek; door de patiënten wordt deze lectuur zeer op prijs gesteld.
De muziek- en zangvereenigingen bezorgen de patiënten genotvolle avonden.
Op 14 Mei gaf het fanfarecorps >>Crescendo” een uitvoering, die bijgewoond werd door 95 mannen en 87 vrouwen.
Op 25 Mei zanguitvoering van de >>Harpe Davids” (Mannenkoor) bijgewoond door 68 lijders en 61 lijderessen.
Op 8 Juli uitvoering van de zangvereeniging >>Haalelujah”, (gemengd koor) bijgewoond door 74 mannelijke en 80 vrouwelijke patiënten.
Op 18 November gaf de zangvereeniging: >>Harpe Davids” andermaal een uitvoering.
Aan wandelingen buiten het terrein der Stichting werd steeds door een groot aantal patiënten deel genomen; evenzoo aan het maken van rijtoeren door heeren en Dames der hoogere klassen, en tweemaal werd door het Bestuur der Vereeniging >>Charitas” een rijtoer gemaakt met 10 vrouwelijke patiënten 3de klasse.
Meer en meer wordt de verpleging van patiënten in gezinnen nuttig geoordeeld, zoodat in het afgeloopen jaar 31 lijders en lijderessen alzoo verpleegd werden, welke verpleging wel zeer zal toenemen, daar het in het belang is der patiënten.
Bloemendaal. Groot was de verandering, die in het afgeloopen jaar onder de verpleegden plaats greep. Terwijl op 1 Januari 1896 aanwezig waren 109 mannen en 139 vrouwen, samen 248 verpleegden, werden in den loop van het jaar opgenomen 110 mannen en 111 vrouwen, samen 221 verpleegden, zoodat in het geheel werden verpleegd 219 mannen en 250 vrouwen, samen 469 verpleegden.
Uit het register werden afgevoerd door overlijden of ontslag 62 mannen en 71 vrouwen, samen 133 patiënten welke als volgt moet worden gesplitst:

Het aantal beschikbare plaatsen bedroeg op dien dag 180 mannen en 180 vrouwen, zoodat nog plaatsruimte bestond voor 23 mannen en 1 vrouw, samen 24 patiënten.
De verpleegdagen waren 108535 en in 1895 slechts 74363.
In het afgeloopen jaar werden 18 mannen en 19 vrouwen samen 37 patiënten door den dood van ons weggenomen. Van deze waren 6 mannen en 7 vrouwen te zamen 13 patiënten ongehuwd; 10 mannen en 9 vrouwen te zamen 19 patiënten gehuwd; 2 mannen en 3 vrouwen te zamen 5 patiënten weduwnaar of weduwe.
Van de 19 vrouwen hadden 6 reeds den leeftijd van 70 jaren overschreden.
Door de uitbreiding der werkplaatsen kon aan de mannen de gelegenheid verschaft worden allerlei arbeid te verrichten.
De vrouwen konden zich bezig houden met aardappelenschillen, groente schoonmaken, naaien, breien en verder in de linnenkamer en de wasscherij.
De arbeid blijft altijd een groote factor in de behandeling en verpleging van krankzinnigen; niet genoeg kan hierop worden gewezen, en telkens moet men de aandacht van het personeel hierop vestigen; niet altijd is men hiervan overtuigd.
Aan 146 mannen en 140 vrouwen kan geregeld arbeid worden verschaft.
Middelen van ontspanning waren:
a. de boekerij, welke hoe langer hoe meer werd uitgebreid en bij het einde des jaars bestond uit ruim 300 banden.
b. de zangvereeniging, die onder het personeel was opgericht en vroeger reeds enkele uitvoeringen had gegeven, gaf ook in 1896 twee uitvoeringen, die met groot genot door ongeveer 100 patiënten werden bijgewoond.
c. overal zijn dam- en dominospelen, halma- en schaakspelen aanwezig, zoodat gelegenheid genoeg bestaat om de patiënten op allerlei wijze eenige afleiding te verschaffen in het overigens eentonige Gestichtsleven.
Lijfsdwang werd in het afgeloopen jaar niet toegepast; het is waar, dat dit ten gevolge had dat er tamelijk veel door patiënten verscheurd en vernield werd, maar toch kan naar de meening van den Geneesheer Directeur den lijders niet te veel vrijheid worden gegeven; alleen dient daarom het personeel wat meer te worden geoefend om de patiënten bezigheid te geven en daardoor het scheuren te voorkomen.
De afzonderingen geschiedden meestal bij nacht, en de reden hiervoor was gewoonlijk onrust en hinder voor andere patiënten.
De godsdienstoefeningen hadden nog altijd plaats des Zondags-middags van 2-3 uur. Zij werden bijgewoond door 176 mannen en 133 vrouwen en geschiedden over het algemeen zonder eenige belangrijke stoornis. Predikanten uit genabuurde kerken zoowel van de Ned. Herv. als van de Geref. Kerk leidden ze.
Slechts enkele malen kon tweemaal de dienst worden gehouden, over het algemeen werd dit door de patiënten zeer op prijs gesteld.
Ook openbare godsdienstoefeningen werden door enkele patiënten bijgewoond; 8 mannen en 6 vrouwen waren daartoe in de gelegenheid en toonden hiervoor een dankbaar hart.
De verplegers en verpleegsters hebben altijd een zeer moeilijke taak, waarvoor zeer veel geduld en zelfopoffering noodig is; den ganschen dag in de zaal met onrustige patiënten te vertoeven, en daar waardig, niet driftig of boos, altijd kalm en bedaard, steeds vriendelijk op te treden, is lang geen gemakkelijke taak. Wij mogen dan ook wel alles in het werk stellen om aan hen den arbeid zoo aangenaam mogelijk te maken.
Met dankbaarheid moet worden erkend, dat er niet weinigen zijn, die zich met ijver en toewijding geven aan den arbeid der verpleging.
De veranderingen in het afgeloopen jaar waren weder niet gering. De reden van vertrek was zeer wisselende; een echtpaar vertrok wegens lichamelijk lijden van den huisvader, die door een ruggemerglijden aan beide beenen verlamd was en een jaarlijksche gratificatie ontving.
Verder vertrokken op eigen verzoek 5 verplegers, meestal om hunne positie te verbeteren, 4 verplegers moesten vertrekken wegens ongeschiktheid voor hun arbeid, 1 verpleger werd later matrassenmaker in den dienst der stichting en 1 verpleger vertrok om kort daarna weder terug te keeren, daar hij zijn arbeid toch niet kon vergeten. Twee verplegers, die reeds vroeger alhier werkzaam waren geweest, verzochten op de oude voorwaarden te mogen terugkeeren; daar zij zich altijd gunstig onderscheiden hadden en nog slechts kort geleden vertrokken waren, kon aan dit verzoek worden voldaan.
Van de verpleegsters vertrokken 5 op eigen verzoek, daar zij zich niet in de nieuwe omgeving op hunne plaats gevoelden, 1 wegens ongeschiktheid, 3 wegens verloving of huwelijk en 2 wegens ziekte in, maar niet door den dienst ontstaan. Een verpleegster werd tot huismoeder bevorderd.
Het aanwezige personeel bestaat uit:
1 Keukenmoeder met 3 dienstmaagden, 1 linnenjuffrouw met 4 linnenmeisjes, 1 timmerman met 1 knecht, 1 kleermaker, 1 schoenmaker, 1 matrassenmaker, 1 schilder, 1 stoker, 1 waschbaas, 1 machinist met 1 knecht, 1 tuinman met 2 knechten, 1 nachtwacht, 1 magazijnmeester, 1 persoon voor den reinigingsdienst, 1 postbode en 2 losse arbeiders.
Inwonende waren 1 Januari 1897: 36 mannen en 45 vrouwen, samen 84 personen en uitwonend 13 personen.
Heel wat werk in den timmerwinkel onder eigen beheer gemaakt; evenzoo in de smederij de dagelijks terugkomende zaken hersteld en een groot deel nieuw werk vervaardigd.
In den moestuin werden bijna al de noodige groenten geteeld.
In het rustige vrouwenpaviljoen onder leiding van Mej. van Dommelen werd behalve het verstelwerk heel veel nieuw werk gemaakt.
Op het kantoor is met grooten ijver gearbeid; de werkzaamheden namen ook steeds toe door de uitbreiding van patiënten en personeel.
Dennenoord. In het begin des jaars konden de beide observatiepaviljoenen, welke bij de opening van Dennenoord nog niet gereed waren, in gebruik worden genomen. De verschillende gebouwen voldeden goed. Veel zorg werd besteed aan de verbetering van het terrein. Van den straatweg naar het administratiegebouw werd van keien puin en sintels een harde weg aangelegd. Het transport van het materieel geschiedde hoofdzakelijk door de patiënten. Voorts is een laan aangelegd, bestaande uit 4 rijen beukjes en sparren, welke van af den harden weg loopt naar de plaats waar de kerk wordt gebouwd. Van de woning van den Geneesheer-Directeur naar den Watertoren is eveneens een laan aangelegd.
Het terrein aan weerszijden van deze laan is van gazons voorzien met hier en daar opgaande boomen, terwijl van het terreingedeelte tusschen watertoren en hoofdgebouw, volgens ontwerp van den heer Groenewegen, door zijner tuinbazen een keurig platsoen is gemaakt.
In de verwarming en verlichting der gebouwen werd geen verandering gebracht. Van een verlichting van het terrein kon, waar het aantal straatlantaarns slechts 3 is, nauwelijks gesproken worden. Door een timmerman, die in de Stichting wordt verpleegd, zijn 5 kisten voor de brandweer gemaakt; iedere kist bevat een brandslang, een standpijp, een sleutel tot het opendraaien der brandweerkranen, benevens een paar lantaarns. Van het paviljoen voor onrustige mannen werd voor het varkenshok de waterleiding gelegd, om dienst te doen bij de reiniging der privaattonnen.
Wat het meubilair der Stichting aangaat zij vermeld, dat uitbreiding van beteekenis niet plaats vond. Slechts werden een 20tal stoelen aangeschaft om des Zondags gebruikt te worden in de verblijfzalen van paviljoen 1, wanneer de godsdienstoefening wordt gehouden.
In het personeel der Stichting vonden de volgende wijzigingen plaats.
De linnenjuffrouw A. Jongman werd, op verzoek, eervol ontslagen en vervangen door Mej. Oosthoek.
In het jaar 1896 verlieten 7 verplegers en 7 verpleegsters de Stichting. Een verpleger; wijl hij in de ziekenverpleging wenschte over te gaan, 1 wegens verloving met een huismoeder, 1 wegens ongeschiktheid, en 1 wijl hij het onderwijs niet kon volgen. Van de verpleegsters verlieten 4 de Stichting wegens zwakte, 1 wegens ongeschiktheid, en 2, die in dienst van andere Gestichten wenschten over te gaan.
In dienst traden 10 verplegers en 7 verpleegsters.
Aan het einde des jaars waren werkzaam in het observatie-paviljoen voor mannen 1 echtpaar en 5 verplegers; in dat voor vrouwen 1 moeder en 5 verpleegsters.
De jongelingsvereeniging mocht zich in bijzonderen bloei verheugen; de meisjesvereeniging leidde een meer kwijnend leven.

Van de 129 patiënten, die in 1896 zijn verpleegd, stierven 5, alzoo gemiddeld 3,9%.
Wat betreft de vermoedelijke oorzaken der krankzinnigheid, kan worden medegedeeld, dat erfelijkheid een groote rol speelt; daarna volgen in belangrijkheid lichamelijk lijden en misbruik van sterken drank.
Van de niet hersteld ontslagen patiënten gingen 2 naar andere gestichten.
De gezondheidstoestand was over het algemeen niet ongunstig; eenmaal per maand wordt het lichaamsgewicht der patiënten opgenomen, om over het al of niet achteruitgaan een oordeel te vellen.
Enkele gevallen van ontvluchting veroorzaakten veel moeite. Een drietal patiënten wist de familie te bereiken. Met één werd beproefd of hij in den huiselijken kring blijven kon, welke proef gelukkig slaagde, zoodat patiënt niet weder behoefde opgenomen te worden. De beide anderen werden naar de stichting teruggebracht.
In voedsel, kleeding, ligging en reiniging werd geen verandering aangebracht. De patiënten liggen op bedden met hotwol gevuld; ernstige zieken op matrassen van paardehaar. Voor eenige weinige onzindelijke patiënten worden gespannen zeilen gebruikt. Hoofdzaak bij de verpleging van onzindelijke patiënten is echter niet de ligging – maar een personeel dat, gelijk in deze stichting geschiedt, met zorg het onzindelijk worden tracht te voorkomen.
De godsdienstoefeningen, die zooveel mogelijk geleid worden door predikanten uit de omgeving, worden des Zondags 2 maal gehouden, en door 61 mannen en 45 vrouwen bezocht. Ernstige stoornis kwam gelukkig niet voor.
Zooveel mogelijk worden de lijdenden, die niet wegens hunne krankheid te bed verpleegd worden, met eenigen arbeid bezig gehouden. Van de mannen waren 29 met buitenwerk (kruien van cokes, puin, zand enz.) bezig, 5 in de wasscherij (aan de schommels), 4 met matten vlechten, 3 met arbeid in de moestuin, 1 met huiswerk en 1 met timmeren.
Van de vrouwen waren 16 in de linnenkamer en 9 in de keuken bezig; terwijl 12 met breien, 9 met huiswerk en 3 met naaien zich onledig hielden.
De boekerij te Dennenoord is in wording, en bevat nog slechts 5 tal exemplaren.
Ten behoeve van lijdenden en personeel circuleert in de paviljoens een portefeuille, waarvan de inhoud uit weekbladen, tijdschriften en brochures bestaat.
Dwangkleederen zijn in de Stichting niet aanwezig. Afzonderingen hadden uiterst zelden plaats. Onrustige patiënten worden zoo mogelijk te bed verpleegd en met succes. Wel is dit dikwerf niet mogelijk zonder veel zorg en toewijding van het personeel, maar met dankbaarheid mag geconstateerd worden, dat juist bij de verpleging van zulke storende en ernstige kranken de ijver van het verpleegpersoneel op het schoonst voor den dag kwam.
En hiermede meen ik te hebben vermeld wat voor de leden het meest belangrijk geacht worden.
Thans rest mij nog als Penningmeester een verslag uit te brengen.
Het is mij een groote vreugde, en ik dank daarvoor mijnen God, dat ik zulks weder voor de leden en de begunstigers onzer Vereeniging mag doen.
In het afgeloopen jaar heeft de Heere weder alles wel gemaakt. Hij gaf mij lust en opgewektheid het omvangrijk werk als Penningmeester te verrichten en Zijne hand heeft al de beambten, die met de administratie op de 3 Gestichten belast zijn, in staat gesteld, het vele werk steeds op tijd gereed te hebben.
Ook gaf Hij ons telkens de noodige middelen om in al de behoeften te kunnen voorzien.
De groote uitbreiding, die onze Vereeniging allengs verkrijgt, verandert de reeds niet geringe verantwoordelijkheid van het Algemeen Bestuur en inzonderheid van den Penningmeester. Het diep besef daarvan is wel geschikt om ons tot ootmoedigheid te stemmen, tot getrouwheid ook in het kleine ons aan te sporen en al onze kracht en zegen te verwachten alleen van den Heere HEERE, die in Zijne goedertierenheid ons gebruiken wil voor den heerlijken en zoowel in geldelijk als geestelijk opzicht gewichtvollen arbeid ter verzorging van krankzinnigen en zenuwlijders.
De finantiëel toestand der Vereeniging is vrij gunstig te noemen.
>>Veldwijk” heeft kunnen voldoen aan al zijn verplichtingen en op de gebouwen is een bedrag van f 12.000,- kunnen afgeschreven worden.
De uitgaven van >>Bloemendaal” zijn door de ontvangsten gedekt.
>>Dennenoord”, eerst in den loop van 1896 door 108 patiënten betrokken, heeft nog een betrekkelijk groot >>tekort” op zijn exploitatie, ad f 2.547,84. Van het saldo der Vereeniging had +/- f 7.000,- gebruikt kunnen worden voor aflossing, maar omdat volgens het plan der geldleening die aflossing nog n iet kan geschieden, is de reserve met dit bedrag vermeerderd.
Ook zal >>Bloemendaal” eerlang evenals >>Veldwijk”, de aflossing moeten voldoen uit de exploitatie. Dit zal, voor een deel althans, waarschijnlijk kunnen, wanneer door nieuwe uitbreiding een grooter aantal patiënten kan opgenomen worden.


De gelden uitgegeven voor >>Veldwijk” zijn voornamenlijk besteed voor het verbouwen van isoleerkamers in de paviljoenen 12 en 7 en gedeeltelijk voor aankoop van de Riethorst.
Voor >>Bloemendaal”, voor de laatste termijn van het Administratiegebouw en de vier paviljoenen à f 73.500,- en voor de nieuwe boerderij, machinegebouw, dubbele woning en gebouw voor de stille bedrijven à +/- f 20.500,- en het overige voor herstelling van stal en koetshuis, het reservoir, een nieuwe put, eenig meubilair enz.
Voor >>Dennenoord”, voor de laatste termijnen van de eerste aanbesteding, het in orde brengen van een gedeelte van het terrein, en voor meubelen.
De 11e geldleening, uitgegeven 1 Februari 1896, waarvoor de rente was bepaald op 3½%, kon slechts gedeeltelijk geplaatst worden, zoodat het Bestuur verplicht was de 12de leening weder tegen 4% uittegeven. De leening van 3½% zij bij vernieuwing aanbevolen.
Door den arbeid van onzen vertegenwoordiger broeder T. van der Ploeg Jz. zijn de contributiën in 1896 geklommen tot een bedrag van f 11.961,95. Van de nog te goed zijn de contributiën over 1895 is nog ingekomen f 146,31.
De kerkelijke collecten uit 65 gemeenten hebben bedragen f 863,95 en de bijzondere collecten in 90 kerken of bijeenkomsten brachten f 1.297,69 op.
De opbrengst der bussen in de Gestichten hebben bedragen f 413,42 en de diverse giften f 2.332,09.
Van den heer W.J. Van Nas te Rhenen ontving de Vereeniging, en vooral de ondersteuningskas een aanzienlijk bedrag van de opbrengst van de plaat >>het gebed des Heeren”, een totaal van f 99,-. Moge nog een groot getal ex. van deze plaat verkocht worden, die waarlijk een sieraad voor de huiskamer is en ook onzen arbeid ten goede komt.
De Heere zegene in ruime mate al deze gaven der liefde.
Het bestuur werd daardoor in de gelegenheid gesteld aan al de verplichtingen te kunnen voldoen.
De uitbreiding der Gestichten >>Veldwijk” en >>Dennenoord” zal een nieuwe geldleening noodzakelijk maken. De aanstaande jaarvergadering zal daarover hebben te beslissen.
De winst- en verliesrekeningen der 3 gestichten en van de Vereeniging zijn in dit jaarverslag opgenomen; daaraan iets toe te voegen acht ik onnoodig.
En hiermede meen ik U, leden en begunstigers onzer Vereeniging, in ’t kort een verslag te hebben gegeven, èn als loco-Secretaris èn als Penningmeester.
Ik eindig met de bede, dat de Heere mij meer en meer bekwame voor den gewichtigen arbeid, dien ik vrijwillig op mij heb genomen, maar waarvan ik ook de verantwoordelijkheid ten volle besef.
De Heere zegene onze Vereeniging in het belang van zoovele ellendigen, die aan onze zorg zijn toevertrouwd. Onze hulp is in den Naam des Heeren, die hemel en aarde gemaakt heeft.

De Penningmeester,
S. VAN HEEMSTRA

Winst- en Verliesrekening van het Gesticht

 

Balans van de Vereeniging over 1896

Splitsing/bevolking in het Gesticht

Bijlagen

Statuten der Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders in Nederland

~~~~~~~~~~~~~~

Ontwerp-Reglement voor de Afdeeling

~~~~~~~~~~~~~~

Instructie voor de correspondenten

~~~~~~~~~~~~~~

Opneming en Verpleging van Lijders in de Gestichten der Vereeniging

~~~~~~~~~~~~~~

Reglement voor de Ondersteuningskas van de Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders in Nederland, gevestigd te Utrecht

~~~~~~~~~~~~~~

Lentis Erfgoed is onderdeel van Lentis.