Header

1893-94 – Jaarverslag fragmenten

Fragmenten uit de tiende Algemeene Vergadering der Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders in Nederland 1893-94

Verslag der Jaarvergadering
van de Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders, gehouden te Utrecht, in het gebouw voor Kunsten en Wetenschappen, gehouden op Donderdag den 28 Juni 1894.

Centraal Bestuur:
L. Lindeboom, Voorzitter
D.K. Wielenga, Vice-Voorzitter
H.W. van Marle, Secretaris
J. Den Boer, Vice-Secretaris
S. Baron van Heemstra, Penningmeester
L. de Vries Hz., Vice-Penningmeester
Gestichts-Bestuur:
Van de in aanbouw zijnde stichting te ZUIDLAREN:
A. Brummelkamp, Voorzitter
S.S. Hofstra, Secretaris
L. de Vries, Hz. Penningmeester
G.A. Bosch

Bestuur

 

Al den lezers en lezeressen

AL DEN LEZERS EN LEZERESSEN

Genade en Vrede!

Het jaarverslag, dat wij u thans aanbieden, geeft weder rijke stof van opmerken en bespreken. Wat in 93/94 is geschied en wat de Algemeene Vergadering heeft besloten, roept alle christenen in den lande op tot medearbeid aan het heerlijk werk de Vereeniging, dat op nieuw eene groote uitbreiding verkrijgt. Aandachtige lezing van de uitgebrachte verslagen en van discussiën en besluiten kan ieder daarvan overtuigen.
Kort nadat de Algemeene Vergadering is de lang verwachte vergunning van Hare Majesteit de Koningin-Regentes tot den bouw van de ontworpen Stichting te Zuidlaren ontvangen. Als dit jaarverslag U bereikt, zal de bouw, die dezer dagen wordt aanbesteed, reeds begonnen zijn. Dat is eene goede tijding nietwaar? Moge God uit genade dezen bouw voorspoedig doen voortgaan! Dan zullen, nog vóór het einde des volgenden jaars, een honderdtal patiënten in deze derde Stichting christelijke verzorging kunnen vinden.
Wie voor den bouw of meubileering giften of goederen wenscht af te zonderen, zal daarmede het Bestuur zeer verblijden.
Ook de nieuwe Leening, waarvan eerstdaags de eerste honderdduizend gulden zal worden uitgeschreven, bevelen wij in aller belangstelling aan. Wij zouden wel wenschen dat vele rentelooze aandeelen werden genomen.
Van meer beteekinis dan de noodige gelden zijn de geestelijke behoeften. Dat toch het gebed niet verslappe om de werking des Heiligen Geestes in onze Stichtingen. Alleen wanneer de Geest des Heeren ons leert en leidt, troost en geneest, dan zullen allen die in en voor de Stichtingen arbeiden hun werk kunnen doen op Gode welbehagelijke wijze, en dan zullen de patiënten daar de begeerde herstelling of lafenis vinden.
De nieuwe Stichting, de komende uitbreiding van ,,Bloemendaal” en ook van ,,Veldwijk” zal binnen korten tijd eene beduidende vermeerdering van het getal verplegers en verpleegsters noodig maken. Daarenboven zullen spoedig nog drie geneesheeren nodig zijn, en ook ,,geestelijk verzorgers voor ,,Bloemendaal” en Zuidlaren. Wel mag dan het gebed om al die gaven allerwege toenemen.
Ook in dit jaar heeft de Vereeniging moeten ondervinden dat alles wisselt hier beneden. Het behaagde den Heere onzen waarden broeder G.H.Th.G. den Houter oordeelde, van wege zijne drukke werkzaamheden, niet langer de gewichtige taak als lid des Bestuurs te kunnen op zich nemen. Met dankbaarheid gedenkende wat al die broeders voor de Vereeniging hebben gedaan, is het ons tot bemoediging, dat niet alleen de ledige plaatsen zijn aangevuld maar dat het Bestuur zelfs tot 17 leden is uitgebreid. Den nieuwen leden met de ouden bidden wij Gods bekwaam en getrouw makende genade toe voor al de belangen, die hun zijn toevertrouwd.
Wij eindigen met al de leden der Vereeniging, al den arbeid en al de arbeiders en inzonderheid de patiënten te bevelen aan de genade Gods Christus Jezus, onzen Heere, in Wiens Naam wij zijn opgetreden en gemoedigd voortgaan. Wat ook verandere en wie ook heengaan, onze God is een eeuwige Rotssteen, en ,,Jezus Christus is gister en heden de zelfde en in der eeuwigheid.” Hebr. XIII:8.

Namens het Algemeen Bestuur,

L. LINDEBOOM, Voorzitter

J. DEN BOER, Vice-Secretaris

Kampen
———–  Augustus 1894
Almkerk

Bidstond

BIDSTOND
Des avonds vóór de Alg. Verg. is een bidstond gehouden. De Kerkeraad der Gereformeerde Gemeente te Utrecht had welwillend de Bagijnenkerk daarvoor afgestaan. Groot was de opkomst. ’t Was een gezegende ure. Ds. W.H. Gispen, van Amsterdam, ging ons voor in woord en gebed. ’t Is ons aangenaam den Hoofdinhoud van zijn leerrijke toespraak te kunnen mededeelen.
Z.Ew. sprak in hoofdzaak het volgende;

Geroepen om in deze ure voor te gaan in het gebed, ter inleiding van de Algemeene Vergadering der Vereeniging tot Christelijke verzorging van de Krankzinnigen en Zenuwlijders in Nederland, wensch ik vooraf een woord te spreken, en daarbij uit te gaan van de gedachte, die de H. Schrift ons geeft in het woord dat we lezen in den 41sten Psalm, het 2de vers, 1ste gedeelte, alwaar gezegd wordt:
Welgelukzalig is hij die zich verstandig gedraagt jegens een ellendige.
Die gedachte moet zijn en is het uitgangspunt en de bezielende kracht in de Christelijke verpleging en verzorging der kranken, vooral der krankzinnigen.
Want de krankzinnige is een ellendige, in de volle beteekenis des woords. Hij is geen misdadiger boven anderen, die om buitengewone zonden op buitengewone wijze gestraft wordt. Hij is zondaar. Zijn lijden staat in sommige gevallen in verband met bepaalde zonden, door hem of aan hem bedreven, maar ons geeft dat geen recht om hem als zondaar boven anderen te beschouwen. Hij is een Adams kind en ligt, evenals wij, met de gansche wereld verdoemelijk voor God. Zijn lijden hangt, evenals het onze, op het nauwst samen met den zondeval, waarin het gansche menschelijke geslacht betrokken is.
De krankzinnige moet dus beschouwd worden als een lijder, een ellendige: krank van ziele, in sommige gevallen ook naar het lichaam, krank naar ziel en lichaam beide.
Ook is de krankzinnige niet een bezetene, ten minste niet altijd.
We erkennen de mogelijkheid van het bezeten zijn door den duivel, ook in onzen tijd, maar ontkennen dat dit bij alle kranken van geest het geval is. Tusschen krankzinnigheid en bezetenheid zijn zeker wel punten van overeenstemming, maar wij weten te weinig nog van den aard onzes zielelevens, bovenal van de werking des satans op den menschelijke geest, om de grens tusschen natuurlijke krankheid en bezetenheid, in alle gevallen, met juistheid en zekerheid aan te geven. De mensch is niet het product van zich zelven. Zijn leven en zijn bestaan hangt samen met het heelal, met de wereld waarin hij leeft, en waarin zoo vele machten, goede en kwade, invloed uitoefenen op den menschelijke geest.
Erkennen we dus de moeilijkheid om de grens tusschen krankzinnigheid en bezetenheid met juistheid aan te wijzen, toch is er deze overeenstemming, dat bij beiden het bewustzijn naar den achtergrond wordt gedrongen, het Ik ontbonden is en als uit elkaar valt. Een bezetene, naar zijn naam gevraagd, antwoordt: mijn naam is legio, want wij zijn velen. En een krankzinnige, beweert soms Napoleon, Bismarck, Jezus, ja God de Vader zelf te zijn. Er zijn voorbeelden dat een krankzinnige zich zelven niet meer kende aan zich zelven, en dus ontkende die te zijn die hij werkelijk was.
Zeer onwetenschappelijk, ja ongerijmd is het een krankzinnige te beschouwen alsof hij niets anders ware dan een klomp stof. Dat is de dwaasheid van het materialisme, het stelsel, volgens hetwelk alle geestelijke verschijnselen een stoffelijke oorzaak hebben, in de stof gegrond zijn en daaruit voortvloeien, dat er niet bestaat een zelfstandige geest en dus ook geen God.
Maar ook is het ongerijmd te beweren, of althans den mensch te beschouwen en te handelen alsof hij in ’t geheel geen stof maar enkel geest ware. De Schrift leert duidelijk dat God mensch maakte van ,,het stof der aarde” en daarna in zijne neusgaten blies den adem des levens; alzoo werd de mensch tot een levende ziel.
God heeft ons zoo geschapen dat we hersenen noodig hebben om Hem te kennen en gevoelszenuwen om Hem lief te hebben.
De krankzinnige is dus een kranke, een ellendige, een zielelijder; zijn ziel is ziek, zijn gemoedsleven verstoord, zijn zenuwleven in de war, en dat alles niet zelden gepaard met een min of meer koortsachtigen toestand.
Ach, de ellende van den krankzinnige is zoo groot, en er is in dit lijden zooveel verscheidenheid van vorm, van trap en mate.
Ven geleerden hebben we wel eens hooren zeggen dat de krankzinnigheid in het algemeen is een ziekte van het zenuwleven in de hersenen, in het ruggemerg, deels in wat ze noemen de plastische zenuwgroepen van de borst, vooral van het onderlijf.
Daardoor kunnen we zwaarmoedig worden. In de H. Schrift wordt ons medegedeeld aan welke zwaarmoedigheid Job soms onderworpen was,ja zelfs dat hij zijn geboortedag vervloekte en met sterk verlangen naar den dood uitzag, naar de plaats waar de vermoeiden rusten, waar de knecht vrij is van zijn heer en de stem des drijvers niet meer gehoord wordt. Ook kan het gevoel van zonde, de angst der hel de ontzetting van wege den heiligen toorn des Gods, den mensch zeer zwaar drukken, en iets in ons ontstaan van wat onzen Heiland bloed deed zweeten in den hof, en aan het kruis van verlatenheid deed roepen; als banden des doods ons omvangen en de angsten der hel de ziel verschrikken. Gods beminden worden uit dezen draaikolk van zielelijden wel gered, maar lang en bang is somtijds de strijd, en menschen, blijken tegenover zulke toestanden slechts nietige vertroosters te zijn.
In Saul teekent de Schrift ons de verschrikkelijke openbaringen der razernij. Op het eene oogenblik is hij kalm. Hij spreekt, hij gevoelt nu en dan soms schuld tegenover David. En dan, op het onverwachte, overvalt hem de macht waaraan hij zich niet onttrekken kan, en terwijl David de liefelijke toonen aan zijn speeltuig ontlokt, wordt de koning op een oogenblik woedend, en werpt zijn spies naar den jongen man met het doel hem aan den wand te spitten.
In Nebucadnezar zien we het beestachtige. Zijn menschelijk bewustzijn is verloren, hij is in zijn gevoel een dier, hij moet een dier zijn, leeft als een dier op  het veld, eet gras als een dier en wentelt in zijne dierlijke onreinheid zich rond.
Maar buiten deze ontzettende verschijnselen zijn er nog zoovele anderen, die we dikwerf niet eens opmerken, of die juist om de kalmte die er mede vergezeld gaat, de vrees van ongeneeslijkheid doen ontstaan.
In het dagelijksch leven ontmoeten we den gewonen gek. Gek in zijn kleeding, in zijn manieren, in geheel zijn doen en laten. Gek van ongemotiveerde vroolijkheid, van vroolijkheid zonder grond of reden, gek van inbeelding, van hoogmoed, zich opwindende voor niets.
Bij een ander is het ingezonkenheid van geest, volslagen werkeloosheid van het verstand, verlamming van den wil, onbekwaam tot iets, gepaard somtijds met de inbeelding van niet te kunnen spreken, loopen, eten. En weder bij een ander heerschen allerlei dwaze inbeeldingen. Ook kan er geheele onnoozelheid, kindsheid ontstaan, gelijk dat wel eens bij oude menschen voorkomt.
Van de oorzaken dezer krankheid wil ik niet spreken. Er zijn vele oorzaken. Deze ellende kan ons overkomen door vallen, stooten van het hoofd, beschadigen van de hersenen, of ook wel ziekte der hersenen, gelijk die bij kinderen voorkomt. Ook zijn er zedelijke oorzaken, vooral zulke die in verband staan met het geslachtsleven, met dronkenschap, hoogmoed, godslastering, overwerken, al te groote inspanning van den geest, maatschappelijke teleurstelling, nijpende zorgen, zwaar, vaak verborgen verdriet. Ook spreken de geleerden van erfelijkheid, z.g. familiekwalen, vaak gevoed door familiehuwelijken, of die gevolgen zijn van bestendige dronkenschap, waaraan het kind zijn bestaan ontleent en dan zelf weder de opvolger wordt van een dronken vader of moeder. De verschrikkelijkheden van deze zonde zijn niet te tellen of te noemen.
Doch wij willen practisch zijn, en de bespreking van deze dingen liever aan de geleerden overlaten.
Wij luisteren eenvoudig naar het woord onzes Gods, dat ons toeroept: Welgelukzalig is hij, die zich verstandig gedraagt jegens een ellendige.
Dat is het juist wat men in vroeger eeuwen niet gedaan heeft.
Meer als beesten dan als menschen werden de krankzinnigen vaak behandeld, eigenlijk mishandeld. Zij werden bespot en kwalijk gehandeld. Voor de aardigheid ging men naar de gekken zien, en betaalde één stuiver entrée, alsof het wilde beesten-spel ware, zoo werden de ellendigen ten toon gesteld. Hard en onmenschelijk was doorgaans de behandeling, een schande voor de menschheid, bovenal voor de christenheid.
En dat alles geschiedde niet in langvervlogen eeuwen. Neen, dat geschiedde nog in de eeuw in welke wij leven. Wie denkt niet aan de onthullingen, slechts een paar jaar geleden, waarin het Haagsche krankzinnigengesticht betrokken was? En wie heeft niet wel eens het een en ander gehoord van wat ook elders geschiedt, al kan men niet noemen, omdat ,,het bewijs niet daar is,” en het zwijgen wordt opgelegd door de stelling, dat kranken van geest niet geloofbaar zijn!
Nog in onzen tijd is er vaak, ook op dit gebied, een strijd te bespeuren van de wetenschap tegen den godsdienst, en wordt de inderdaad domme meening nog door achterlijke lieden vastgehouden, dat de godsdienst aan den krankzinnige meer kwaad doet dan goed. En dat terwijl juist de godsdienst de ware beginselen van barmhartigheid en medelijden onder de menschen verbreidt, en in de practijk des levens het bewijs is geleverd, dat wetenschap en godsdienst geen elkander vijandige of uitsluitende machten zijn, maar één bron hebben en tot één doel moeten leiden: de verheerlijking van God en het tijdelijke en eeuwige heil der menschen.
Men zegt dat de kwakers in Engeland den eersten stoot hebben gegeven tot verbetering ook in de verpleging der krankzinnigen. Zij deden dat uit een godsdienstig beginsel en niet uit het beginsel van neutrale menschlievendheid, of door sterken wetenschappelijken drang. En wat we in ons land op Veldwijk en Loosduinen, straks zoo we hopen, ook te Zuidlaren aanschouwen, is niet afkomstig van wat men de wetenschap noemt, maar is ook de belichaming eener gedachte opgekomen in het hart van een afgescheiden dominé.
Zoo ging de practijk voorop en kwam de wetenschap achteraan en volgde. Men zag niet alleen de goede bedoeling, maar leerde ook de methode waardeeren. Thans is het, door de goede hand onzes Gods, zoover gekomen, dat deze arbeid der barmhartigheid steun en medewerking vindt niet alleen bij de geneeskundige autoriteiten, maar ook van de Hooge Overheid en de gewestelijke en plaatselijke Besturen. Ook in de z.g. neutrale gestichten wordt de toestand steeds beter. Niet alleen dat men daar ook op aanstuurt op een menschlievende en oordeelkundige behandeling der lijders, men begint ook in te zien dat de invloed van den godsdienst niet voorbijgezien maar veeleer bevorderd moet worden. Christelijk gezinde verplegers en verpleegsters worden ook uit die gestichten niet geweerd. Men stelt er meer en meer op prijs op hen te bezitten, wijl het hoe langer hoe duidelijker wordt, dat de beste bedoelingen van den geneesheer-directeur en de uitnemendste regelen voor de verpleging, geen doel treffen, als men niet rekenen kan op de welgezindheid, de medewerking, de trouw en de toewijding van het helpend personeel.
O, wie iets kent en begrijpt van deze taak, van wat het zegt zich verstandig te gedragen bij een ellendige, en wat er noodig is om in dezen arbeid het welgelukzalige te smaken, dat er aan verbonden is, zal wel menigmaal aan de apostolische ontboezeming denken: Wie is tot deze dingen bekwaam?
Ik las eens de opmerking, dat wie zich wijdt aan de verpleging en verzorging van krankzinnigen iemand moet zijn die zich zelven kent, en omdat hij zich zelven kent een mensch kent. Hij moet begrijpen degenen die hem niet begrijpen kunnen. Hij zal bij zich zelven en bij anderen die voor volkomen gezond door gaan, kiemen ontdekken van dezelfde ziekte des gemoeds en der ziele, die anderen in een toestand brachten welke zijn liefde arbeid en zorg noodig maakten. We hebben iets in ons hoofd dat we niet kwijt kunnen raken: een gedachte, een woord, een stelling, een lied, een denkbeeld, een wensch, een begeerte; of wel, we hebben niets, we zijn niet goed, en weten zelf niet waarom, niets bekoort ons, niets boeit ons, niets smaakt ons, de gansche wereld is zwart en de toekomst is er niet meer, we zijn peinzensmoede, en zouden willen roepen: mijn hoofd, mijn hoofd! Ziet, als dat niet overging, waren we spoedig krankzinnig. Men heeft den menschelijken geest wel eens vergeleken bij een telegraafkantoor. Het toestel en al de draden, het telegraafnet moet in orde zijn om de berichten met juistheid over te brengen, te beginnen en te eindigen als en zooals het moet. Of wel bij een locomotief, behoorlijk van een remtoestel voorzien. Als de rem gebroken is of weigert te werken, snelt de trein voort in vliegende vaart alle stations voorbij, en stort ten laatste in den afgrond. Zoolang we gezond zijn en wil hebben, zeggen we tot ons zelven: stop! Maar als deze gebroken is, kan er niet meer gestopt worden. Dan zijn we een ellendige.
Zoo ons zelven te kennen, te gevoelen en te erkennen dat we alleen door barmhartigheid Gods zijn wat we zijn, is eene eerste vereischte om ons verstandig te gedragen bij een ellendige. We begrijpen dan eenigszins zijn toestand en spotten niet met zijn lijden. We begrijpen dan dat voor hem pijnlijke, ontzettende werkelijkheid is, wat ons voorkomt inbeelding te zijn. Als hij beweert geen smaak te hebben of wel vergift in de spijze vermoedt, als de een beweert in het geheel geen maag te hebben en de ander lijdt onder het gevoel van minstens twee magen, als de een beweert een of meerdere lichaamsdeelen te missen, en de ander van elk een dubbel getal heeft, zullen we misschien niet altijd een onwillekeurigen lach kunnen inhouden, maar het medelijden zal toch het lachen bedwingen. En als we zelf geen vreemdeling zijn van zielestrijd, zelf iets verstaan van het verkeeren in banden des doods en angsten der hel, zal het schertsen met godsdienstigen waanzin ons onmogelijk zijn.
De verstandige zal met den ellendige medelijden, mede voelen, ook als de nood dringt om hard te zijn, om ,,aan te pakken.” Het bekende: ,,straf is mijn hand, maar lieflijk mijn gemoed” wordt bij den verstandige gevonden, en aan noodelooze kwelling zal hij zich niet schuldig maken.
Want de verstandige ziet geen strijd meer tusschen godsdienst en wetenschap. Hij erkent beide uit God te zijn; de wetenschap is hem een gave Gods, die door het gebed geiheiligd en tot het doel dienstbaar gemaakt wordt.
Zoo althans is het in onze Stichtingen. Daar is een zielzorger, daar wordt gebeden, gepredikt, gesproken en gezongen; en toch is er geen dominé-directeur maar een geneesheer directeur. Men heeft daar te doen met kranken, die een medicijnmeester noodig hebben, met zielekranken die de blijde boodschap noodig hebben dat Jezus Christus in de wereld is gekomen om de zondaren zalig te maken en de werken des duivels te verbreken. En al stemmen we volkomen toe, dat er een geslacht is dat alleen uitvaart door vasten en bidden, wij weten niet altijd, zelfs in den regel niet, waar dit geslacht heerscht, en gebruiken de middelen die God, ook als Schepper, gegeven heeft, om de gevolgen der zonden te bestrijden en te beperken.
Hieruit kunt gij afleiden van hoe groote beteekenis het gebed der Christenen voor onze Stichtingen is. Het is goed dat wij hier nu samen zijn ten gebede, om God den Heere opentlijk aan te roepen voor het voortdurend welslagen van dezen arbeid der liefde, maar dat is niet genoeg, daar mag het niet bij blijven. De Christenen in ons land hebben ook hier zulk een ernstige roeping te vervullen. Er is zooveel verzuimd dat goed gemaakt moet worden, verzuimd door onze vaderen en door ons. En daar zijn zoovele nooden die vervuld moeten worden. De geldzorgen zijn ook aan onze Stichtingen eigen en blijven drukken. Maar bovenal hebben we, in dezen tijd van overbevolking, gebrek aan menschen. We hebben, naarmate onze Stichtingen zich uitbreiden, behoefte aan meer geneesheeren, godvreezende geneesheeren, en wel aan dezulken die voor deze taak een bijzonderen aanleg hebben, roeping er toe gevoelen, en een aantrekkelijker en voordeeliger positie in de burgerpractijk, in het maatschappelijk leven er voor over hebben, en er niet tegen opzien om in eenzame en stille oorden, dag aan dag, aan krankzinnigen hunne zorgen te wijden.
We hebben, in klimmende mate, behoefte aan verpleegsters en verplegers, die zeggen kunnen: de liefde van Christus dringt ons. Aan anderen hebben we weinig, en niet zelfden meer last dan hulp. De goede naam onzer Stichtingingen in de toekomst hangt voor een groot deel af van het helpend personeel. En dat niet alleen voor de derde klasse maar voor alle klassen, voor alle rangen en standen der maatschappij, die hunne kranken ook aan onze Stichtingen toevertrouwen. Het is, helaas, een vrij algemeen verschijnsel in ons land, dat Christenen van hoogeren stand en hoogere beschaving zooveel arbeid op christelijk gebied aan anderen, aan de minder bevoorrechten, overlaten. Hoe zelden komt het voor dat jonge mannen van goeden huize aan den predikdienst zich wijden. Aan zendeling worden denkt niemand, dan jongelingen uit den stand der kleinen. Wel ziet men soms dat een vrouw van adelijke geboorte aan het hoofd van de een of andere inrichting van barmhartigheid staat, en dat aanzienlijke heeren zitting nemen in een bestuur; maar zelven de mouwen op te stroopen en de handen aan het werk te slaan, dat is iets, hetwelk hoogst zelden, althans onder de protestanten, voorkomt.
En toch is hieraan zoo groote behoefte. De ellendigen uit de hoogere standen der maatschappij hebben hun eigenaardigen levenskring, hun eigen behoeften, gedachtenwereld, onderwerpen van belangstelling en bespreking. Zij zoeken een mensch aan hen gelijk, ten minste iemand die met hen spreken, met hen voelen kan, iemand op wien zij niet als uit de hoogte neerzien, iemand die hun belangstelling toonen en eerbied inboezemen kan.
De nooden zijn zoo vele en in aard zoo verscheiden. En daarom is het gebed zoo dringend noodig en de samenwerking zoo gewenscht. Mocht er iemand hier zijn, die nog altijd lijdende is aan wat ik zou willen noemen: de formulieren-vrees, dan hoop en bid ik van God, dat hij van deze vrees worde genezen. Wat is indertijd al niet een drukte gemaakt over die formulieren van eenheid der gereformeerde kerken! De krankzinnigen zouden die moeten onderteekenen en beloven niets tegen dezelve te leeren, en dus hoe langer hoe dwazer worden, zoo vertelde men, en zoo goedkoop verspreidde men vroolijkheid om zich heen! Deze spot is reeds weggestorven, en over het algemeen wordt er met waardeering over onze Stichtingen gesproken, zelfs door reizigers die onze Stichtingen met den trein voorbijkomen. Maar vele geloovigen in den lande herhalen nog altijd de vraag; waartoe die formulieren; is Gods woord alleen niet genoeg? Maar ik zou de wedervraag willen doen: zijt gij alleen dan een vreemdeling in ons hedendaagsch Jeruzalem en weet gij niet dat de term: ,,Gods woord,” toegepast op den Bijbel, voor zeer veel ,,geloovigen,” zoo wat niets meer zegt? Weet gij niet dat velen door ,,Gods woord” geheel iets anders verstaan dan de protestanten, de Gereformeerden, er van beginne aan, ja wat de Christelijke kerk in alle eeuwen er door verstaan heeft? Weet gij het niet; zoo vraagt het dan aan de hooleeraren en de leeraren en de studeerende jongelingschap in uw eigen stad; vraagt hun of het wetenschappelijk is iets te gelooven eenig en alleen omdat het in den Bijbel staat? Gods woord alleen! Goed; maar als nu de directeur dit voor Gods woord houdt, en de directrice dat, en het bestuur weer iets anders, en de leden des bestuurs weder onderling verschillen, en de een zich beroept op de historische critiek, en de ander op de ontwikkelingsidée, en een derde op zijn geweten, en een vierde op een inwendig licht, op onmiddelijke aanschouwing en openbaring, zoudt ge dit dan zoo gewenscht achten voor den goeden gang der zaken en de bearbeiding der patiënten?
Laat u toch geen vrees aanjagen door formulieren van eenheid, waarin uitgedrukt en omschreven is wat wij van den Bijbel, als Gods woord, gelooven, en wat de grondslag is van onzen arbeid, ook op het gebied der krankzinnigenverpleging. Gaat naar Veldwijk en Loosduinen, komt en ziet; en ik twijfel er niet aan, of uw vrees zal weggenomen worden, en uw gebed en uwe belangstelling zult gij niet langer onthouden.
Broeders en Zusters, gedraagt u verstandig jegens ellendigen, ook jegens u zelven, en zijt den menschen niet gelijk die door vrees bevangen zijn, die niet over een plein durven te loopen, geen water kunnen zien, of meenen altijd door de vijand achtervolgd te worden. Maar weest kloek van geest, opdat gij de dingen moogt zien en begrijpen gelijk ze werkelijk zijn.
Bidt en werkt, een iegelijk allereerst in zijn eigen huis en in zijn eigen omgeving. God alleen weet hoe groot het aantal verpleegden is, die nooit in dien toestand zouden gekomen zijn, zoo zij in hun huis en in hunne omgeving met meer liefde en voorkomenheid behandeld waren, zoo men zich verstandig jegens hen had gedragen en de apostolische vermaning ook in deze had behartigd: ,,Wij die sterk zijn, zijn schulding de zwakheid der onsterken te dragen.” Vergete het toch niemand, dat ook hier de regel geldt: Voorkomen is beter dan genezen. En vergete niemand het gebed voor zich zelven, wetende dat wij allen voor alles blootstaan, de driften vele zijn en het hart onrein is. Vergete niemand, bij zijn gebed ook zijn geld en zijn invloed den Heere te wijden in dit werk der Christelijke liefde. Bidt broeders en zusters, bidt om arbeiders, om geld, om wetenschap, om alles wat voor dezen arbeid noodig is. Bidt in de zekerheid dat we een God hebben die ons helpt, die het gebed verhoort, en zich richt al biddend uw oog naar de toekomst, naar de volmaakte wereld, naar het verheerlijkt heelal, naar de stad der eeuwige gelukzaligheid, waar geen inwoner meer zeggen zal: ik ben ziek, omdat het volk, dat daar woont, vergeving van ongerechtigheid heeft.

~~~~~~~~~~~~~~

 

Verslag van de Tiende Algemeene Vergadering

Verslag van de Tiende Algemeene Vergadering
der
Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders in Nederland,
gehouden te Utrecht, in het gebouw voor Kunsten en Wetenschappen,
Donderdag den 28 Juni 1894

~~~~~~~~~~~~

De Agenda luidde aldus:

  1. Opening
  2. Verslag van den Secretaris
  3. Verslag van den Penningmeester
  4. Verslag van de Commissie tot nazien van de rekening
  5. Verslag van de Commissie voor de Ondersteuningskas
  6. Benoeming van vier Bestuursleden, en wel periodieke aftreding: Dr. Hermanides (herkiesbaar) en vervulling van de vacatures M.J. Chevallier en Dr. Den Houter (beiden bedankt) en Th. à Th. Van Der Hoop (overleden)
  7. Benoeming van drie leden tot nazien van de rekening en verantwoording dienstjaar 1894

~~~~~~~~~~~~

Voorstellen
I. VAN HET BESTUUR
De Alg. Verg. besluite tot uitbouwing van ,,Bloemendaal”
II. VAN DE AFDEELINGEN

  1. De Algemeene Vergadering noodigt het Hoofdbestuur uit, te overwegen inhoeverre het wenschelijk zoude zijn ook op Bloemendaal gelenheid te geven patiënten 2de klasse op te nemen, met het oog op de eventueele oprichting van nieuwe Gestichten in de nabijheid. Loosduinen
  2. De plaats, waar de Algemeene Vergadering gehouden wordt, zal drie maanden van te voren aan het Bestuur eener Afdeeling bekend gemaakt worden. Ermelo
  3. Is het niet wenschelijk, als proef voor één jaar een reizend Agent aan te stellen, om in plaatsen waar òf in het geheel geen leden zijn, òf zeer weinigen, de belangstelling voor ,,Christelijke verzoriging van krankzinnigen” op te wekken. Harlingen
  4. De werkzaamheden van den Correspondent worden, ter plaatse zijner woning, zoo daar een Afdeeling bestaat, aan deze, indien zij zulks verlangt, opgedragen. Nieuwendijk

~~~~~~~~~~~~

Indien er tijd is, zullen vrije besprekingen worden gehouden over een en ander betreffende de Vereeniging en haren arbeid, o.a. over de vraag: Inhoever zou er samenwerking kunnen plaats hebben tusschen DEZE VEREENIGING EN DE VEREEN. VOOR GEREF. ZIEKENVERZORGING?
Laatstgen. Vereen. zal den volg. dag ter zelfder plaats hare eerste Alg. Verg. houden.
Hoe komen wij aan Christelijke opleiding van Geneesheeren en in ’t bizonder Psychiaters?
Hoe kunnen de leden der Vereen. medewerken om aan de Gestichten deugdelijke verplegers en verpleegsters te verschaffen die uit liefde tot Christus, den Heere, willen dienen in het werk van barmhartigheid?
Des avonds voor de Alg. Verg. zal er een bidstond gehouden worden in het kerkgebouw der Geref. Gemeente, Breestraat, waarbij Ds. W.H. Gispen zal voorgaan ten 71/2 ure.
Het Bestuur verzoekt de Corporaties en de Afdeelingen, door afgevaardigden hun blijvende belangstelling te toonen en mede te arbeiden in het gewichtvol en zich steeds meer uitbreidend werk der Vereeniging.
Met aanbeveling van de Vereeniging en hare Stichtingen waarin nu reeds meer dan 500 lijders en lijderessen worden verpleegd, en ook van de a.s. Algem. Vergadering in de liefde en gebeden van allen die den Naam des Heeren aanroepen in der waarheid.

Namens het Alg. Bestuur der Vereeniging,
L. Lindeboom, Voorz.
J. Den Boer, Vice-Secr.
S. Van Heemstra, Penningm.

~~~~~~~~~~~~

Van het Algem. Bestuur waren tegenwoordig: Prof. L. Lindeboom, Prof. D.K. Wielenga, S. Baron van Heemstra, F.J.W. Aylva Baron van Pallandt van Vaneburg, J. den Boer, B.M. den Boer, S.S. Hofstra en Ds. A. Brummelkamp, Mr. F.W.P.C. Graaf van Bijlandt, Dr. Hermanides en de heer L. de Vries Hz. zonden bericht, dat zij tot hun leedwezen verhinderd waren tegenwoordig te zijn.
Ook de Geneesheeren-directeuren Dr. van Dale en Dr. Schermers waren tegenwoordig.
Volgens de presentie-lijst waren opgekomen:

  • 6 Afgevaardigden van Corporatiën
  • 20 Afgevaardigden van Afdeelingen
  • 1 Correspondent
  • 23 Leden en Begunstigers

Na het zingen van Ps. 1 vers 1 en 2, werd de vergadering met gebed geopend door den Voorzitter.
Naar Ps. 1, door ZEw. voorgelezen, sprak hij als openingswoord het volgende tot de vergadering.

Waarde Broeders!

In dezen Psalm schets de dichter ons met keur van beelden de uitnemende voordeelen van den dienst van God. Zij die Hem vrijwillig, uit liefde en volkomen toewijding des harten dienen, omdat ,,hun lust is in des Heeren Wet,” worden hier voorgesteld onder het liefelijke beeld van een boom, geplant aan waterbeken, die niet alleen prijkt met schoone bladeren, welke niet afvallen, maar die, en dit is wel het voornaamste, zijne vrucht geeft op zijnen tijd. Zij allen daarentegen die geen lust hebben in den dienst des Heeren, en die hier beslist goddeloozen worden genoemd, worden bij kaf vergeleken.
De stormen des levens mogen dien boom een doen schudden, zij schaden hem niet; integendeel wordt hij er door bevestigd in zijn stand en zijne wortelen schieten daardoor des te vaster in de aarde.
Zij die leven buiten Gods Woord zullen echter door die zelfde stormen als kaf wegstuiven, zoodat hunne plaats niet meer wordt gevonden.
God kent hen, die voor Hem leven en naar Zijn wil en Woord wenschen te handelen en te wandelen.
Mannen Broeders! Wij hebben ook als Vereeniging beslist positie genomen tegenover den heerschenden tijdgeest. Wij kunnen, wij mogen, wij willen niet neutraal zijn op het gebied van krankzinnigen-verpleging. In onze Gestichten moet het Woord Gods zijn vrijen loop hebben; het moet als openbaring Gods gezag hebben en uitoefenen op allen die daarin werkzaam zijn. Deze Vereeniging is opgericht als een getuige tegen den geest der eeuw, omdat de mannen der wetenschap, bij al hunne bekwaamheden en wetenschap, het Woord Gods miskennen en het geen plaats gunnen in de verblijven der diepst ongelukkigen. Vooral op het geied der verzorging van die arme lijders blijkt van oogenblik tot oogenblik de machteloosheid van den mensch. Och, dat alle geneesheeren en verplegers leeren mochten de toevlucht te nemen tot Hem, die bij Zijne omwandeling op aarde steeds omringd was door ellendigen. Hij, de Zaligmaker, genas allen die kwalijk gesteld waren; opdat vervuld zou worden wat de Schrift reeds eeuwen te voren had voorzegd: Hij heeft onze krankheden op Zich genomen en onze smarten heeft Hij gedragen.
Eene korte herinnering aan de geschiedenis onzer wording mag niet overbodig geacht worden. Op den 17 April 1884 kwamen hier in deze zelfde stad eenige mannen te zamen, wien God het op het hart had gebonden, pogingen aan te wenden tot verkrijging van eene gelegenheid, waar krankzinnigen naar den eisch van Gods Woord, christelijk verzorgd kunnen worden. Tal van bezwaren rezen er op; doch de Heere gaf den moed om de taak, onder bidden opzien tot Hem, te aanvaarden. En toen wij op 9 November voor de vijfde maal samenkwamen, konden wij onze statuten reeds vaststellen en tegelijkertijd mededeelen dat Dr. Klinkert zich aan de taak der krankzinnigen verpleging wilde wijden. God beschikte ons eene uitnemende plaats in Veldwijk, waar de eerste paviljoenen konden geopend worden 28 Januari 1886.
De beproevingen bleven, ook onder veel voorspoed en kennenlijken zegen niet uit. Dr. Klinkert werd door den dood weggenomen, na slechts enkele maanden te hebben gearbeid.
De reeds bejaarde Dr. Vermeulen nam zijne plaats in en mocht nog 5 jaren zijne gewichtige taak met eere en met zegen vervullen, tot ook hij heenging naar het Vaderland der ruste. En van de eerste Bestuursleden, die bij de oprichting gekozen werden, zijn er slechts drie overig.
In het afgeloopen jaar hadden wij onze geliefden Broeder van der Hoop te betreuren, die op de vorige Algem. vergadering als Bestuurslid gekozen en door het Algem. Bestuur tot Secretaris was benoemd. Wij herdenken met weemoed des harten dien beminden broeder, die met buitengewonen ijver de belangen der Vereeniging behartigde, doch het betaamt ons den Heere te zwijgen, die hem tot zich nam.
En nu zult gij, Broeders, straks geroepen worden om de opengevallen plaatsen aan te vullen en om nieuwe leden te verkiezen, indien het voorstel wordt aangenomen om het Bestuur tot 17 leden uit te breiden, dewijl de werkzaamheden zich vermenigvuldigen.
Nieuwe plannen tot uitbreiding der Gestichten Bloemendaal en Veldwijk zullen u voorgesteld worden, en tevens zal uwe toestemming worden gevraagd om daarvoor op nieuw gelden te leenen. Wanneer ik die snelle uitbreiding naga, vrees ik wel eens dat wij gevaar loopen in het materieele en administratieve op te gaan, niet altijd ons beginsel zóó voor oogen te hebben en daaruit te werken, als het betaamt voor Gods aangezicht en behoefte is voor den waren bloei en groei der vereeniging. Getuigen en redden, zooals onze onvergetelijke Broeder Dr. van den Bergh dit steeds op den voorgrond stelde, moet steeds de bezielende gedachte zijn en blijven bij al ons werk. Wij moeten ons steeds vastklemmen aan Gods Woord en de beloften daarin vervat.
Alleen aan Gods hand, in de kracht van Christus, door den Heiligen Geest kunnen wij wijs, krachtig en voorspoedig zijn in al den gewichtigen arbeid. God wil dat wij onze diepe afhankelijkheid meer en meer zullen gevoelen, en daardoor tot gedurig gebed zullen aangespoord worden. En God hoort het gebed, Hij, die alle ellendigen in de Stichtingen kent en helpen kan, en ook de behoeften van allen die voor hen zorgen kan vervullen.
De Heere kent den weg der rechtvaardigen.
Wij treden thans het tweede tiental jaren van het bestaan onzer Vereeniging in. Laten allen die met haar in eenige betrekking staan, dit meer en meer gevoelen, dat wij voorruit moeten, ook in het getuigen, en dat daarom de Vereeniging eerlang ook op het gebied der medische wetenschap het woord Gods moet doen hooren. Ons ideaal is niet maar Gestichten te bouwen, doch ook om de medische wetenschap op te eischen voor den Heere Jezus Christus. Vooral de jonge doctoren, die den Heere vreezen, zijn geroepen, onze gedachten, en der kennis, en het uit te werken, opdat het meer algemeen als het eenig ware beginsle erkend en gewaardeerd worde. Den spotters is reeds de mond gestopt. Onze Vereeniging ontvangt in hare werkzaamheid naar buiten reeds merkbaar waardeering en eere. Laten wij die op prijs stellen om Gods wille en Hem er voor danken!
Ik eindig met nogmaals te wijzen op de belofte, die zoowel Vereenigingen als persoon geldt, wier lust is in des Heeren wet: ,, Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijne vrucht geeft op zijnen tijd en welks blad niet afvalt, en al wat hij doet zal wel gelukken.”
God breide onze Vereeniging uit, en doe haar groeien en bloeien, ook door uwe en aller leden voortdurende gebeden en werkzame liefde!
De Voorzitter geeft daarop het woord aan Baron van Heemstra, die, tengevolge van het overlijden van den heer van der Hoop, als Secretaris verslag zal geven den staat der Vereeniging.

~~~~~~~~~~~~

Zeer geachte Heeren, Afgevaardigden, Leden, Begunstigers, Correspondenten en verdere belangstellenden,

Toen ik op onze vorige Algemeene Vergadering, gehouden te Amsterdam op den 8 Juni 1893, voor het eerst als Penningmeester verslag uitbracht aangaande den staat der financiën onzer Vereeniging, sprak ik het onverholen uit, dat het mij een droeve taak was de plaats in te nemen van onzen onvergetelijken Broeder Van Asch van Wijck, die nauwelijks op den middag des levens gekomen door den Heere werd opgeroepen uit zijn omvangrijken arbeid ten dienste van Gods Koninkrijk. Weinig kon ik toen vermoeden, dat ik reeds binnen één jaar zou moeten optreden in de plaats van onzen later gekozen Secretaris den Heer G.H. Thomassen à Thuessink v.d. Hoop, en daarvoor in dubbele kwaliteit aan U verslag zou moeten uitbrengen. Daar de betrekkingen van Secretaris en Penningmeester zoo nauw aan elkander verbonden zijn en op vele punten als ineenvloeien, achtte onze Vice-Secretaris het beter, dat ik thans de plaats zou innemen van onzen geliefden en diep betreurden Vriend en Broeder, die voor eenige maanden na een kortstondige ziekte in den Heere is ontslapen. Slechts twee malen mocht hij onze Algemeene Bestuursvergadering bijwonen, en toch hadden wij overvloedige gelegenheid, vooral op de vergaderingen van het Centraal-Bestuur, op te merken hoeveel ons de Heere in dien Broeder als Secretaris had geschonken. Door zijn helder inzicht van zaken, zijn groote werkkracht, bij een niet sterk gestel, zijn open en rond karakter en de beslistheid waarmede hij altijd zijne Gereformeerde beginselen uitsprak en in toepassing bracht, was hij een krachtige steun voor onze Vereeniging, en voor het C.B. in het bijzonder. Wij herdenken dien Broeder met innigen weemoed, doch het betaamt ons den Heere te zwijgen. Moge de Heere onze God zijn treurende weduwe troosten en sterken en zijn lieve jeugdige kinderen onder zijn Vaderlijke hoede nemen!
Een mijner vrienden schreef mij na het overlijden van den Secretaris: ,,Indien onze Vereeniging geene planting des Heere ware, zouden wij redenen hebben om aan haar voortdurend bestaan te twijfelen. Verwisseling toch van de hoofden eener Vereeniging werkt niet zelden ongunstig op den gang van zaken.”
Wij moeten het droeve feit constateeren, dat er in het Algemeen Bestuur slechts drie leden meer zijn, die van de oprichting af daarin zitting hebben.
Maar ook daaruit is het kennelijk gebleken, dat zij een stichting des Heeren is, die zich wel van ons wil bedienen, maar niet afhankelijk van ons is. Hare belinde beginselen dragen er zeker toe bij, dat, bij wisseling van personen, de richting, waarin zij werkt, niet omgebogen wordt. Onder veel tegenwerking is zij tot stand gekoemn, en thans na een tienjarig bestaan mogen wij vrijmoedig betuigen: ,,Eben Haëzer,” tot hiertoe heeft de Heere olpen.
Na een korte voorafspraak zij het mij vergund eenige mededeelingen te doen aangaande de werkzaamheden onzer Vereeniging in de afgeloopen jaar. Het getal harer afdeelingen is met twee vermeerderd en bedraagt thans 45; zij telt 5030 leden en begunstigers; er zijn 167 correspondenten; 77 corporatiën en gemeenten, welke laatsten jaarlijks een collecte houden voor ,,Veldwijk,” zooals de naam onzer Vereeniging bij verkorting traditioneel is geworden. En ofschoon ,,Bloemendaal” en straks Zuidlaren dezelfde aanspraken op de ,,Vereeniging” zouden kunnen doen gelden, twijfel ik niet of ze zullen hare oudste zuster dien voorrang niet misgunnen.
Er zijn thans vier plaatsen in ons Algemeen Bestuur te vervullen, door het overlijden van den Heer v.d. Hoop, het bedanken van de Heeren Chevallier en Dr. Den Houter en de periodieke aftreding van Dr. Hermanides, die echter weer dadelijk herkiesbaar is.
Door de nieuwe organisatie worden in den regel slechts twee Algemeende Bestuursvergaderingen op Veldwijk gehouden; dit jaar echter vier. Het C.B. vergaderde zooveel mogelijk iedere maand te Amsterdam op het Centraal Kantoor. De vergaderingen van het G.B. van Veldwijk werden meestal om de drie maanden gehouden; die van het G.B. van ,,Bloemendaal” hadden om de maand plaats, omdat daar nog geen G.R. is, zooals te ,,Veldwijk,” die elke week vergadert om de loopende zaken te behandelen.
Het G.B. van ,,Veldwijk” ontvangt wekelijks een rapport van het behandelde in den G.R., terwijl Dr. Schermers wekelijks een rapport inzendt aan het G.B. van ,,Bloemendaal,” welke beiden, na circulatie bij de leden, op het Centraal Kantoor komen, waardoor het C.B. geheel op de hoogte van den gang van zaken blijft. De nieuwe organisatie, die slechts voor één jaar aangenomen was, werkt goed, zoodat er alle reden bestaat deze te behouden.
Tevens moet ik U mededeelen, dat door het Bestuur nagelaten is het aanvragen van de Kon. goedkeuring op de gewijzigde Statuten in onze Alg. Vergadering te Amsterdam op 8 Juni 1893 vastgesteld. Het bleek ons al spoedig, dat sommige wijzigingen onvolledig waren, en op advies van onze Rechtskundigen Adviseur den Heer Mr. Bichon Van IJsselmonde, besloten wij die aanvrage niet te doen maar dit uit te stellen, totdat de Statuten andermaal met Uwe medewerking zouden zijn herzien, hetgeen straks aan de orde zal worden gesteld. Ook mag ik niet nalaten U in kennis te stellen met de mededeeling, dat van af 1 Juli 1893 gevolg is gegeven aan het besluit, genomen in de vorige Als. Vergadering, dat de leden van het C.B. een toelage zouden ontvangen, tot vergoeding voor hun arbeid. Deze jaarlijkse toelage is door het Algemeen Bestuur in zijne vergadering van 24 Juli 1893 als volgt vastgesteld:
Aan den Voorzitter f 300,-, aan den Secretaris f 200,- en aan de Penningmeester f 1000,-.
Alhoewel het Bestuur in de vorige Alg. Vergadering gemachtigd was om in 1893 reeds een aanvang te maken met den bouw van een stichting te Zuidlaren, is aan die machtiging slechts in zoover gevolg gegeven kunnen worden, dat de plannen werden opgemaakt. Diensvolgens zullen eerlang gebouwd worden 2 observatiepaviljoenen ieder voor 28 lijders, 1 administratiegebouw, 2 paviljoenen voor onrustigen ieder voor 25 lijders, 1 keuken, 1 dokterswoning, 1 waschhuis, 1 ziekenbarak met lijkenhuis, 1 werkplaats en 1 watertoren. Tevens werd besloten, dat in de paviljoenen en administratiegebouw centrale verwarming zal worden aangebracht.
De goedkeuring van deze plannen is zeer vertraagd, zoodat op dit oogenblik nog geen aanbesteding heeft plaats gehad. Gelukkig kan ik nu officieius aan de Vergadering mededeelen, dat wij thans spoedig tot de aanbesteding zullen overgaan. Met het oog op deze aanbesteding hebben wij een geldleening aangegaan tot een bedrag van f 100.000,-, waarop thans tot een bedrag van pl. m. f 70.000,- is gestort. De op 1 Januari 1894 nog te plaatsen obligatiën van de vorige geldleening zijn tevens geplaatst. Verder wil ik over de geldleening op dit oogenblik niet uitweiden. Straks zal daartoe voldoende gelegenheid zijn wanneer de uitbreiding van het Gesticht ,,Bloemendaal” aan de orde wordt gesteld.
Wat het gesticht ,,Bloemendaal” betreft, kan ik U mededeelen dat in ’t voorjaar van 1893 de laatste termijnen zijn betaald aan den aannemer Timmer, die in 1892 aannemer was geworden van den bouw van vier paviljoenen, een ziekenbarak en een keukengebouw en watertoren voor een totaal bedrag van f 115.158,-, waarbij is gekomen de inwendige inrichting van de watertoren voor de som van f 5067,95.
Verder dat in de maand Maart van 1893 de aanbesteding heeft plaatst gehad van 2 observatiepaviljoenen ieder voor 40 patiënten, 1 woning voor den geestelijken verzorger en een lijkenhuis, waarvan aannemer is geworden M. De Lange te Hardewijk voor een bedrag van f 59.853,-. Tevens is in die paviljoenen aangebracht een centrale verwarming, die voor een bedrag van f 7100,475 is daargesteld door J.L. Bacon te Elberveld, en wat het noodige metaalwerk betreft door De Lange.
Op ,,Veldwijk” is niets gebouwd. Alleen is in de najaarsvergadering besloten tot het herstellen van het zaaltje, dat pas dit voorjaar is uitgevoerd.
Na deze algemeene beschouwingen wensch ik u nog een en ander van de gestichten afzonderlijk mede te deelen, en wel in de eerste plaats van ,,Veldwijk”.
Met veel ijver en toewijding werd de arbeid der Geneesheeren, van den Geestelijken verzorger en van de hoofdbeambten in 1893 verricht. Zij het hun gegeven nog vele jaren in het belang van die ongelukkigen werkzaam te mogen zijn.
In de gewone huishouding kwam geene verandering. Waar bezuinigd kon worden werd bezuinigd, en tevens ontving ik als Penningmeester een en andermaal de belofte dat steeds nog meer naar bezuiniging zou gestreefd worden.
In de gebouwen werden de noodige herstellingen aangebracht. In sommige paviljoenen een kamer geverfd, een andere kamer behangen, sommige gebouwen werden van buiten geschilderd, bovendien werden bij enkele paviljoenen Nortonpompen geslagen, waaraan bepaald behoefte was.
Het ten vorigjare aangekochte stuk heigrond werd gedeeltelijk door de patiënten bearbeid. Ongeveer 2 hectaren werden omgespit en gereed gemaakt om met dennenzaad bezaaid te worden.
Door dit stuk heigrond werd een sloot gegraven van 650 M. lengte, om een waterafvoer naar de zee te krijgen.
Van het zelfde stuk land werd 1/3 hectare afgegraven met het doel hiervan weiland te maken. Een stuk eiken hakhout ter grootte van 1/4 hectare werd gerooid en tot weiland gereed gemaakt. Ook werd de moestuin weder vergroot.

Verder aanwezig op het kantoor 1 Administrateur en 2 klerken.
In het administratiegebouw een concierge en een apothekersbediende.
Verder een boschbaas, een timmerman en knecht, en een schilder, die met patiënten werken. Ongeveer 130 personen die dagelijks mee eten, en ruim 30, die buiten demenage zijn.
De gezondheidstoestand der verpleegden was gunstig. Besmettelijke ziekten kwamen Gode zij dank niet voor. In ’t beging des jaars hadden enkele ernstige gevallen van influenza plaats, waaraan drie vrouwen overleden.
Gevallen van ontvluchting waren vrij zeldzaam.
Voor een geval van zelfmoord werden wij genadiglijk bewaard, niettegenstaande herhaaldelijke pogingen daartoe werden aangewend door sommige patiënten.
Op Zon- en feestdagen werden Godsdienstoefeningen bezocht als volgt:

 

Door 87 vrouwelijke patiënten werd geen werk verricht.
Het aantal patiënten, dat geheel of gedeeltelijk voor rekening van Gemeentebesturen wordt verpleegd, bedraagt 110, waarvan er 34 uit Amsterdam en 18 uit Rotterdam zijn.
Verder zijn er 4 uit Friesland, 3 uit Groningen, 10 uit Overijsel, 22 uit Gelderland, 2 uit Utrecht, 36 uit Noord-Holland.
Door de ondersteuningskas werden 18 patiënten gesteund met een grootere of kleinere bijdrage. Twee genotvolle uitspanningsavonden waren voor velen der patiënten die, waarop de Zangvereeniging ,,Hallelujah” uitvoeringen gaf. De eerste uitvoering werd bijgewoond door 45 mannen en 35 vrouwen; de tweede door 45 mannen en 46 vrouwen. Bovendien werd bij de eerste getracteerd op bier en limonade, bij de tweede op chocolade, waardoor de feestvreugde niet weinig verhoogd werd.
Door den Geneesheer-Directeur en door den Predikant werd geregeld les gegeven aan het personeel.
De Geneesheer-Directeur gaf een cursus voor de hoofdverpleegsters, die trouw werd gevolgd en waarbij door sommige werkelijk grooten lust en ijver om iets te leeren aan den dag werd gelegd; een cursus voor de andere verpleegsters, welke nog niet is afgeloopen en door +/-  10 verpleegsters trouw werd bezocht, en een cursus voor de jongere en proefverpleegsters, die eveneens nog voortduurt en ook geregeld werd bijgewoond door 25 +/- verpleegsters en enkele verpleegsters van ’s Heerenloo. Hij stelde zich voor ook voor de verplegers een cursus te geven, maar kon hiertoe nog niet komen, eensdeels wegens tijdgebrek, anderdeels omdat de lust om wat te leeren, bij de jongelui, zeer enkele uitgezonderd, die van andere gezindheid blijk gaven en zijn dictaat overschreven, uiterst gering is. De cursus wordt geregeld des Zaterdagsavonds gehouden van half negen tot tien uur, met gebed geopend en met dankzegging gesloten.
Grondslag voor deze besprekingen biedt het door den Gen.-Dir. samengesteld dictaat, dat door alle leerlingen m oet worden overgeschreven.
Ook de Geestelijke Verzorger stelde een dictaat samen, dat als grondslag voor zijnen cursus dienst doet.
Wat de werkverschaffing betreft, dient in de eerste plaats gememoreerd, dat op ,,Veldwijk” nog steeds een lokaal ontbreekt, waar de zoogenaamde stille bedrijven (vlechten, schoenmaken, kleermaken enz.) kunnen worden uitgeoefend, en de beide geneesheeren blijven van de groote wenschelijkheid daarvan overtuigd. Wie Uwer weet een praktisch middel aan de hand te doen opdat die wensch kan vervuld worden?
Als blijk dat uit de timmer- en schilderwerkplaats heel wat afgeleverd werd, volgt hier een opgaaf, behalve het reparatiewerk, dat ook nog door vele patiënten werd verricht.
7 ledikanten 2de klasse, 2 groote en 14 kleine tafels, 27 stoven, 2de klasse, 6 potbankjes, 2 kruiwagens en 10 waschtafels;

en voor de Stichting ,,Bloemendaal”
107 ledikanten, 89 potbankjes, 8 groote tafels, 8 kleine tafels, 8 groote kasten en 6 trapjes.
Ten slotte zij nog vermeld dat tuin, boerderijen, slagerij, bakkerij en waschinrichting in goeden toestand verkeeren. En ,,Veldwijk” met al zijn woningen en gebouwen is steeds een lieflijk oord, moge het steeds meer worden een herstellingsoord voor de vele kranken, die daar moeten verblijven.
Een enkele woord mag ik hier doen volgen als mededeeling over ,,Rustoord.”
Het aantal logés in 1893 bedroeg 28, waarvan op 1 Januari 2 aanwezig waren.
Het aantal verpleegdagen beliep 1734.
Onder de opgenomen logés waren 3 met verlof van ,,Veldwijk”, waarvan 1 in het Gesticht weer werd opgenomen en 2 naar huis gingen.
5 Logés keerden redelijk hersteld naar hunne familie terug.
Overplaatsing naar ,,Veldwijk” kwam niet voor, dan in het eene geval reeds vermeld.
Op 31 December 1893 waren nog 3 logés aanwezig.
Het Gesticht Bloemendaal, 31 October 1892 geopend, was reeds spoedig in het begin van 1893 bezet.
Toen waren er vier paviljoenen, 1 voor rustige en 1 voor onrustige mannen, 1 voor rustige en 1 voor onrustige vrouwen. Over het algemeen voldoen zij zeer goed. De afdeeling van allen met dubbelen uitgang bleek tot dusver nog niet noodig.
De keuken, die reeds terstond gebouwd is voor 500 patiënten is ruim en frisch, de kelder onder het geheele gebouw wordt geregeld gebruikt voor de berging van winterprovisie.
Naast de woning van den Geneesheer-Directeur is een kamer ingericht voor kantoor en aan de andere zijde een apotheek en ontvangkamer. Door deze eenvoudige inrichting, die vrij goed voldoet, hebben wij nog geen Administratie-gebouw behoeven te bouwen.
De barak voor besmettelijke ziekten, die in 1892 werd gebouwd, behoefde, Gode zij daarvoor dank, niet in gebruik genomen te worden.
Behalve een beambte voor de administratie zijn er 2 huisvaders en moeders, 2 huismoeders, 9 verplegers, 10 verpleegsters, 1 magazijnmeester, 1 keukenmoeder, 2 dienstboden, 1 linnenjuffrouw, 2 linnenmeisjes, 1 machinist-smid-verpleger, 1 timmerman-verpleger, 1 schoenmaker-verpleger, 1 tuinman, 1 persoon voor reinigingsdienst en 1 bode. Het geheele personeel bestond dus bij het einde des jaars uit:

Het aantal mutatiën was betrekkelijk niet groot. Om de meest uiteenloopende redenen vertrokken 10 personen. De opengevallen plaatsen waren echter spoedig weder bezet, zoodat bij het einde des jaars geen enkele plaats onvervuld was.
De geneeskundige dienst werd met grooten ijver en nauwgezetheid waargenomen door Dr. Schermers; behalve de geneeskundige dienst rust ook de geheele arbeid op zijne schouders. Zijn oog moet over allen en over alles gaan. Zijn omvangrijk werk als geneesheer wordt ook nog verzwaard doordien ,,Bloemendaal” nog n iet een geestelijken verzorger heeft; en bovendien moet hij de functiën waarnemen van huismeester. Een woord van warmen dank wenste ik U hier aan te bieden voor de uitnemende wijze waarop gij Uw gewichtvolle taak vervult.
Op 1 Januari 1893 waren in de Stichting aanwezig 45 mannelijke patiënten en 52 vrouwelijke, alzoo tezamen 97 patiënten.
In de loop van 1893 werden er 28 mannen en 38 vrouwen opgenomen, en overgeplaatst 18 mannen en 31 vrouwen, zoodat de bevolking toenam met 10 mannen en 7 vrouwen, en op 31 December 1893 bedroeg 55 mannen en 59 vrouwen, samen 114 patiënten. Tot groote spijt van Dr. Schermers is er vergeten aanteekening te houden van het groote aantal aanvragen die moesten worden afgewezen.
De patienten kwamen uit verschillende provinciën en wel: uit Friesland 1, uit Gelderland 2, uit N.-Holland 6, uit Z.-Holland 27, uit Zeeland 30 en uit Groningen 48; te samen 114 patiënten.
De sterfteverhouding was als volgt: verpleegd werden 163 patienten, zijnde 73 mannen en 90 vrouwen.
Daarvan overleden 6 mannen en 9 vrouwen, of wel 8.2 pCt. van de geheele bevolking.
Wat de herstelden aangaat heeft men de volgende percentsberekening. Opgenomen werden 28 mannen en 38 vrouwen; in het geheel 66 personen. Hersteld afgeschreven werden 8 mannen en 15 vrouwen dus samen 23 personen, d.i. van de mannen 28.6 pCt. van de vrouwen 39.5 pCt. gemiddeld 34.8 pCt.
De algemeene gezondheidstoestand liet over het algemeen zeer weinig te wensen over. Epidemische ziekten traden gelukkig niet op; alleen bij het einde van het jaar werden enkele patiënten door influenza aangetast. Het aantal recepten in het afgeloopen jaar gereed gemaakt bedroeg 2384.
Het aantal werkplaatsen werd in het afgeloopen jaar met 2 vermeerderd, n.l. met een smederij en een schoenmakerswerkplaats. In beide bevindt zich iemand, die daar geregeld werkzaam is en onder wiens toezicht ook een of meer verpleegden arbeiden.
In 1893 werden verpleegd 163 patienten, en wel 73 mannen en 90 vrouwen.
Van deze waren geschikt om te arbeiden 49 mannen en 46 vrouwen, zoodat tot allen arbeid ongeschikt waren 24 mannen en 44 vrouwen. Aan degenen die geschikt waren om te werken werd geregeld arbeid verschaft.
De mannen waren in den regel bezig met het verbeteren van de buitenplaats. Voor hen is arbeid in de open lucht natuurlijk verreweg het meest te verkiezen.
Om eenoverzicht te geven over hetgeen in het paviljoen voor rustige vrouwen, waar bovendien het grootste gedeelte der aardappelen werd geschild, werk verricht, dienst het volgende staatje, dat aanwijst, wat daar werd gemaakt: 411 sloopen, 465 handdoeken, 120 schorten, 164 lakens, 54 broeken, 140 hemden, 8 tafellakens, 63 zwarte rokken, 3 japonnen, 14 jakken, 2 blauwe kielen, 42 halsdoeken, 25 borstrokken, 60 theedoeken, 8 baaien rokken, 5 boezeroenen, 52 gordijnen en 56 doeken; deze opgaaf, begint met 1 Mei 1893.
De voornaamste soorten van arbeid, die men heeft verricht, zijn de volgende:
a. Voor de mannen; timmeren 3, schilderen 4, huiswerk 12, tuinarbeid 7, sjouwerwerk 19, smederij 1, schoenmaken 2, mangelen 1 patiënt.
b. Voor de vrouwen: huiswerk 19, aardappelen schillen 9, naaien 10, breien 4, linnenkamer 4.
Als een uitspanning gaf de christelijke zangvereeniging ..de Lofstem”, bestaande uit het personeel der Stichting, directeur de magazijnmeester P. V. Vessem, op 28 November des avonds van 5 tot 7 uur haar eerste uitvoering, die vrij goed slaagde en zonder stoornis afliep; in de pauze werd door de jongelingsvereeniging een samenspraak voorgedragen. Er waren ongeveer 40 mannelijke en 30 vrouwelijke patienten aanwezig.
Als middelen van uitspanning waren bij het einde van het jaar overal dam- en dominospellen aanwezig; enkele patienten hadden voor hun eigen gebruik het een of ander muziekinstrument.
Wandelingen buiten het Gesticht grepen geregeld des Zondags plaats voor de mannen; men wandelde dan naar Loosduinen, naar Monster of door de duinen naar zee. De vrouwen beperkten hare wandelingen tot de terreinen der Stichting. EDnkele patienten maakten in gezelschap van het personeel een uitstapje naar den Haag.
Daar er nog geen geestelijke verzorger op <<Bloemendaal>> was, werden de godsdienstoefeningen geregeld des Zondagsmiddags ten 2 ure gehouden door predikanten zoowel uit de Ned. Herv. kerk als uit de Geref. kerken. Zij duurden niet langer dan 1 uur.
Nooit greep eenige belangrijke stoornis in den dienst plaats, die werd gehouden in het dagverblijf van het paviljoen voor rustige mannen en bezocht werd door 67 mannen en 58 vrouwen.
De openbare godsdienstoefening in de gereformeerde kerk van Loosduinen werd eens of meermalen bijgewoond door 15 mannen en door 15 vrouwen, die dankbaar van deze gelegenheid gebruik maakten.
In de week werd meermalen de Stichting bezocht door den WelEerw. Heer Sillevis Smitt, predikant der gered. kerk van Monster, die zich met verscheidene patienten onderhield, en ook daardoor in een groote behoefte voorzag.
Een woord van hartelijken dank wordt ZEerw. hiervoor toegebracht.
Vervolgens nog de mededeeling dat wij thans een contract hebben met de Provincie Groningen voor 60 patienten

Bovendien zijn wij in onderhandeling met de Provincie Drenthe voor 30 patienten.
Was er plaats geweest te Bloemendaal, dan zouden wij een groot aantal patienten uit het Gesticht te Rotterdam hebben kunnen opnemen. Thans hebben wij er uit Rotterdam slechts 20.
En h iermede, Mijneheeren, meen ik aan het einde van mijn taak te zijn. Ik vraag verschooning voor hetgeen aan dit verslag ontbreekt. Strikt genomen is het niet mijn taak, maar in de gegeven omstandigheden kon ik mij aan deze arbeid niet onttrekken. Zoo mogelijk, ben ik bereid U de gewenschte inlichtingen te verstrekken.
Mag ik dan eindigen met den wensch uit te spreken, dat God de Heere, allen die aan deze Stichtingen verbonden zijn, moge sterken, en meer en meer bekwaam maken tot dezen hoogst gewichtigen arbeid, en u allen aansporen tot meerderen ijver, opdat wij te samen als leden en begunstigers dezer Vereeniging de groote genade mogen ondervinden, dat het den Here moge behagen <<Veldwijk>> en <<Bloemendaal>> en straks Zuidlaren meer en meer te stellen tot een eere Zijns naams! Ik heb gezegd.

Nu wordt aan de Vergadering gelegenheid gegeven om nadere inlichtingen te vragen of opmerkingen uittespreken.
De Heer P. Roodhuizen vraagt naar den inhoud van de contracten met de Provinciën.
De Penningmeester deelt mede, dat er contracten zijn gesloten met twee Provinciën en wel met Groningen voor 60, met Zeeland voor 30 plaatsen; deze zijn als het ware gereserveerd en G.S. moeten er ten alle tijde over kunnen beschikken. De Gedep. Staten, hebben zich verbonden de volle verplegingskosten te betalen, zoodat de Vereeniging alleen met hen heeft te rekenen.
De bijdrage van het Rijk en der Gemeente moeten door Gedep. Staten worden geïnd. Zijn alle plaatsen niet bezet, dan betalen zij f 2,50 per maand voor elke opene plaats. Ook met Drenthe zijn wij in onderhandeling op dezelfde voorwaarden. Noord-Holland heeft 20 plaatsen bezet op de gewone voorwaarden.
De Heer G.A. Bosch vraagt naar de kosten voor de Gemeenten die plaatsen aanvragen; waarop geantwoord wordt, dat zulke Gemeenten aansprakelijk zijn voor de volle som der kosten ten bedrage van f 300,-; zij ontvangen echter van de Provincie en van het Rijk eene tegemoetkoming, van f 90,- per jaar, voor ieder patiënt, die in eene stichting wordt opgenomen. Het doen opnemen in onze Gestichten ondervindt veel minder tegenwerking dan vroeger; mede door gebrek aan plaatsen in de andere Gestichten, maar ook door toenemend besef dat zulks recht en billijk is.
De Heer Osinga vraagt, hoe het komt dat patiënten niet alleen als hersteld maar ook als niet hersteld ontslagen worden.
De Voorzitter verzoekt Dr. Schermers hierop te antwoorden. Deze zegt, dat patiënten die hersteld schijnen, eerst met verlof gaan. Ontvangt de Geneesheer dan na eenigen tijd gunstige berichten van de familie, dan worden zij als hersteld ontslagen en afgeschreven in het register.
Het gebeurt echter ook dat patiënten, op verzoek der familie, als niet hersteld worden ontslagen, hetzij om financieele redenen of ook wel bij overplaatsing naar een ander Gesticht, gelijk wij ze op detzelfde wijze uit andere Gestichten opnemen; zij worden dan als niet hersteld ontslagen.
De Heer Holstein van Harlingen deelt een geval mede van eene familie, die bij het Gemeentebestuur aanvrage had gedaan tot plaatsing van een patiënt in een onzer Gestichten, waarop men echter een weigerend antwoord ontving.
De Voorzitter antwoordt hierop dat sommige gemeentebesturen er allereerst op uit zijn om zoo goedkoop mogelijk van ,,armlastige” patiënten af te komen, en daar de verplegingskosten in onze Gestichten hooger zijn, werken zij de plaatsing tegen; soms ook uit vijandschap tegen ons beginsel. Zijn ze echter welwillend, dan staan ze het toe of bewilligen er in, op voorwaarde dat het verschil in prijs door de familie of door de diaconie aangevuld worde.
Ds. Schuurmans vraagt: Was is Ds. Notten: Evangelist of Predikant?
De Voorzitter antwoordt hierop dat Ds. Notten het radikaal van predikant bezit en behouden heeft, maar dat hij in de Stichting niet in het ambt kan optreden, dewijl de Stichting geen Kerk is noch onder kerkelijk toezicht staat, en niet allen, die arbeiden, tot een en dezelfde kerk behoorden. ZEw. is de geestelijke verzorger der Stichting en is zelf lid van de Geref. Kerk te Ermelo.
Indien de Stichtingen van de Kerk uitgingen, zou de verhouding natuurlijk anders zijn.
De Heer Kuijpers van Amsterdam betreurt het, dat de belangstelling op vele plaatsen, zelfs waar een correspondent is, nog zoo gering is. Hij wekt daarom zijn medebroeders op om zich toch met meer ijver te wijden aan het werk der Christelijke Barmhartigheid.
De Voorzitter sluit zich gaarne hierbij aan en bindt het den Broeders op het hart om niet alleen zelf te arbeiden maar ook anderen daartoe op te wekken. Men beseft niet genoeg dat, naarmate het arbeidsveld grooter wordt, ook de behoeften vermenigvuldigen. Zoolang de Stichtingen niet zijn voltooid, kunnen wij uwe bijdragen niet alleen niet missen, maar moeten ze minstens verdubbelen. Het paviljoenstelsel eischt veel grooter uitgaven dan de verpleging in gewone Gestichten. En hoe meer uitbreiding, des te meer behoefte aan geldelijken en vooral aan geestelijken steun.
De Heer Beukema kan eene verblijdende mededeeling doen. Hij ontving een gift van f 10,- van een arbeider, wiens zoon op zijn sterfbed had verzocht, een gedeelte van zijn spaarpenningen voor onze Stichtingen te bestemmen. Dat een stervende jongeling dit werk des Heeren gedacht en een gedeelte zijner spaarpenningen daarvoor bestemde, moge ons sterken en bemoedigen in onzen arbeid. Wij behooren met ijver te arbeiden, en de Heere kan de harten neigen en de handen openen.
De Heer van Oosterwijk Bruijn spreekt een woord van dank aan de verplegers en verpleegsters in onze Gestichten. Men kan zich zoo weinig voorstellen wat al moeite en zorgen aan dit werk verbonden zijn. Wanneer men uit het verslag verneemt dat er in het afgeloopen jaar onder die honderden krankzinnigen geen zelfmoord heeft plaatsgehad, waartoe bij zoo velen sterke neiging bestaat, dan betaamt het ons niet alleen den Heere te danken, die ons daarvoor bewaarde, maar dan behooren wij ook te erkennen dat dit middellijk een gevolg is van de trouwe bewaking en het voortdurend nauwlettend toezicht, dat op onze kranken wordt gehouden.
Hij vraagt daarom aan het Bestuur, den dank der Vergadering over te brengen aan het geheele personeel dat op onze Stichtingen werkzaam mag zijn.
De Voorzitter dankt deze Broeder voor het woord, waaruit ook zijne voortdurende liefde spreekt. Beter dan vele anderen kan deze waarde broeder den omvang en het gewicht van den arbeid beseffen, omdat hij er zelf een werkzaam aandeel in heeft gehad zoolang als zijne gezondheid dit toeliet.
Wij danken den Heere dat Hij onzen Broeder in zoo verre herstelde dat hij deze vergadering weer kon bijwonen. Wij zouden hem weer zoo gaarne als Bestuurslid in onzen kring hebben opgenomen; met algemeene stemmen was besloten, dat voor te stellen, doch wij moeten zijne afwijzing eerbiedigen, daar hij zich niet sterk genoeg gevoelt om deze taak weder op zich te nemen. Spare de Heere hem nog vele jaren en geve Hij ons nog menigmaal het voorrecht, hem op onze jaarvergaderingen te zien en van zijne adviezen te profiteeren.

Verslag van den Penningmeester

Andermaal treedt Baron van Heemstra op om nu als Penningmeester verslag te doen van zijn financieel beheer gedurende het afgeloopen jaar en een volledig overzicht te geven van den staat der geldmiddelen.

VERSLAG VAN DEN PENNINGMEESTER

Ten tweede maal word ik geroepen U een verslag te geven, en thans als Penningmeester.
De nieuwe ingevoerde administratie in het najaar van 1892 is oorzaak, dat de boekhouding over 1893 eenigszins verschilt met die van de vorige jaren.
Ik wensch U een kort overzicht te geven.

  • 1e van de ontvangsten en uitgaven van het Gesticht ,,Veldwijk.”
  • 2e van het Gesticht ,,Bloemendaal.”
  • 3e van ,,Rustoord.”
  • 4e van de Vereeniging.

De geldelijke toestand van het gesticht ,,Veldwijk” is over het algemeen gunstiger dan over 1892, alhoewel die naar mijn inzien nog wel wat te wenschen overlaat, daar nog een tekort van f 4.540,83 op de gewone ontvangsten en uitgaven aanwezig is.
De voornaamste post van ontvangsten is het verpleeggeld, dat na aftrek van terugbetaalde verpleegden ad f 1.828,83 en van het kostgeld van patiënten die in gezinnen worden verpleegd as f 5.612,23 heeft bedragen f 156.707, 90.
Volgens achterstaande winst- en verliesrekening is:
Het totaal der ontvangsten f 182.334,60
Het totaal der uitgaven f 186.875,44
Trekt men hieraf de verschillende ontvangsten spruitende uit de departementen, à f 9.760,67
de ontvangsten van verschillenden aard à f 6.670,67
en de buitengewone ontvangsten à f 1.754,29
Alzoo een totaal van f 18.185,63
Daar deze onder de uitgaven begrepen zijn, dan zijn de totale uitgaven f 168.689,20, welke de geheele verzorging der patiënten te Veldwijk in 1893 hebben gekost.
Daar er in 1893 te Veldwijk 120410 verpleegdagen zijn geweest, waren de uitgaven per verpleegde f 1,40 per dag, ongeveer 3,7 cent te veel.
Ik mag hier niet de opmerking achterwege laten, dat het mij gebleken is, dat de kosten per verpleegde per dag over 1892 te hoog zijn opgegeven.
Ik meen te mogen aangeven, indien men dezelfde beschouwing houdt als hierboven over 1893, dat dan de kosten per verpleegde per dag over 1892 hebben bedragen f 1,66.
De rekening van het Gesticht ,,Bloemendaal” geeft aan, dat aan verpleeggelden is ontvangen f 33.103,37. Na aftrek van terugbetaalde verpleeggelden à f 218,47 krijgt men f 32.884,90.
Volgens achterstaande winst- en verliesrekening is:
Het totaal der ontvangsten f 39.667,59
Het totaal der uitgaven f 44.205,34
Alzoo een tekort op de exploitatie van f 4.537,75 hetgeen als vrij gunstig mag genoemd worden, indien men in aanmerking neemt, dat er vele uitgaven zijn, die niet hooger zullen zijn wanneer er, in plaats van 114 patiënten in 1893, +/- 200 in 1894 verpleegd zullen worden.

Trekt men ook van het totaal der uitgaven af de volgende ontvangsten: nam.

daar ook deze ontvangsten feitelijk onder de uitgaven begrepen zijn, dan zijn de uitgaven f 38678,83, welke de geheele verzorging der patienten te <<Bloemendaal>> in 1893 heeft gekost.
Het totaal der verpleegdagen heeft bedragen 39001, zoodat de uitgaven waren per verpleegde per dag f 0,99, zijnde ongeveer 11 cent te veel.
De rekening van <<Rustoord>> sluit met een nadelig saldo van f 2068,44. Onder dat bedrag is 4 % berekend van het kapitaal, dat voor den bouw van <<Rustoord>> is besteed. De omstandigheid, dat <<Rustoord>> elk jaar meer te kort komt, veroorzaakt aan het Bestuur groote bezorgdheid, zoodat een reorganisatie van <<Rustoord>> onvermijdelijk zal zijn.

De rekening van de Vereeniging bevat in Ontvangst de contributiën, giften, collecten en de huren van de Gestichten. In de rekeningen van de Gestichten komen in ontvangst geen giften meer voor en in uitgaaf geen interesten, maar daarentegen betalen de Gestichten een huur aan de Vereeniging, berekend tegen 4 % van het kapitaal, dat elk gesticht gekost heeft. Bovendien is onder de huur van <<Veldwijk>> f 10.000 voor aflossing begrepen. De interesten komen nu allen in uitgaaf voor op de rekening van de Vereeniging.

Bovendien het drukken en verzenden van het jaarverslag en correspondentieblaadje ad. f 1298.13. Reiskosten van de leden van het Algemeen bestuur voor de algemeene bestuursvergaderingen, en van de leden van het Centraal bestuur en de k osten van de jaarvergadering ad f 757,58; de bijdrage aan de ondersteuningskas zijnde 5 % van de contributiën ad f 445,75, en de betaalde renten van de uitgegeven obligatiën ad f 38983,61.
Deze verschillende posten evenals die van <<Veldwijk>> en <<Bloemendaal>> worden opgenomen in het jaarverslag. In 1893 zijn van de 5e geldleening nog f 2.500 gestort, welke niet in 1892 zijn ontvangen; bovendien van de 6e geldleening f 122.900, zoodat op 31 December 1893 van die leening nog f 83.000 aan obligatiën moesten geplaatst worden.
In het voorjaar van 1893 is voor <<Bloemendaal>> nog betaald de laatste termijn aan den aannemer Timmer, en de nog te betalen meubelen en linnen- en beddengoed voor de eerste paviljoenen ten bedrage van f 21550,54.
Het door ons betaalde voor den bouw van de 2 nieuwe observatiepaviljoenen met den aankoop der meubelen, voor een woning voor den geestelijk verzorger, en voor een lijkenhuis op de begraafplaats heeft bedragen f 74041,57.
Alzoo te samen f 95592,11
Thans moeten nog betaald worden de laatste termijn aan den aannemer de Lange en der Centrale verwarming te samen ongeveer f 3000,-
De kosten welke gemaakt zijn te <<Zuidlaren>> om het terrein verder in orde te brengen hebben bedragen f 2368,83.
Aan den wensch, verleden jaar in de Vergadering uitgesproken, om van de oninbare verpleeggelden een gedeelte af te schrijven kon in 1893 nog geen gevolg gegeven worden, daar eerst het saldo-verlies moet afgeschreven worden. Hiervan is f 7205,43 afgeschreven zoodat het saldo-verlies op 31 December 1893 nog bedraagt f 7482,17.
Volgens achterstaande winst- en verliesrekening is:
Het totaal der ontvangsten van de Vereeniging f 60783,71.
Het totaal der uitgaven van de Vereeniging f 68265,88.
Over het algemeen mag de geldelijke toestand van onze Vereeniging enigszins gunstiger genoemd worden, vooral vergeleken bij een of twee jaar geleden.
Toch moet niemand meenen dat wij reeds een bloeitijd zijn ingetreden. Zoolang de stichting <<Veldwijk>> nog niet in haar eigen onderhoud kan voorzien is de toestand nog ongezond.
Elk jaar vermeerderen de aflossingen voor <<Veldwijk>>, hetgeen wel zeer noodzakelijk is, maar waardoor ook te verwachten is, dat een te kort op de exploitatie van <<Veldwijk>> elk jaar vooreerst terug zal komen.
Ook te <<Bloemendaal>> is over 1893 een te kort, hetwelk veel grooter zou geweest zijn, indien wij reeds in 1894 voor aflossing hadden moeten zorgen. Een en ander in aanmerking nemende, zal het u allen duidelijk zijn, dat ik steeds moet blijven aandringen op vermeerdering van contributiën, collecten en giften. Wellicht verkeerden sommigen uwer reeds in de meening, dat dit niet meer noodig zou zijn. De leveranciers ontvangen geregeld hun geld, het plaatsen van obligatiën gaat zonder veel moeite, onze Vereeniging geniet meer en meer vertrouwen in den lande en zodoende komt men al licht tot de gevolgtrekking, dat onze Vereeniging geen geldelijke steun meer behoeft; maar het gaat met onze Vereeniging als met een huishouding, die met weinig inkomen toch moet zorgen rond te komen en waarvan men hem of haar, die onbekend is met de geldelijke bezwaren, waarmede men in eigen kring te worstelen heeft, hoort zeggen: ,,die kunnen het zeer goed doen,” of: ,,in dat huishouden gaat alles naar wensch.”
En daarom is de betrekking van Penningmeester niet altijd even gemakkelijk. Men moet steeds op de bezuinigen blijven aandringen, en men beloopt den kans van verkeerd beoordeeld te worden.
Indien iemand nog iets anders van mij wenst te vernemen, ik ben bereid hem, zoo mogelijk, de verlangde inlichtingen te verstrekken.

En hiermede, mijne heeren, meen ik U in ’t kort een verslag te hebben gegeven van den geldelijke toestand van onze Vereeniging.
Ten slotte een woord van dank aan U allen, die hier tegenwoordig zijn, en aan hen die over eenigen tijd dit verslag in handen zullen krijgen, voor de steun en medewerking die ik als Penningmeester van U heb mogen ondervinden bij het innen der contributiën, voor het toezenden van collecten en giften en voor het plaatsen van obligatiën van de geldleeningen, maar ook een dringend verzoek:
Blijft mij steunen en helpt mij in het volbrengen van mijnen gewichtigen arbeid.
Steunen door Uw gaven maar ook steunen door Uw gebed.

De wetenschap, dat wij te doen hebben met een wonderdoend God, geeft mij vrijmoedigheid dezen arbeid voort te zetten, die mij door den Heer op de schouders is gelegd, al is het dan ook met veel tekortkomingen en menigmaal met het gevoel van onbekwaamheid.
Onze stichtingen behoren Hem toe; Hij weet wat wij noodig hebben. Hij zal ons in dezen arbeid niet begeven noch verlaten, maar ons, hoe dan ook, in de gelegenheid stellen dit werk der barmhartigheid te kunnen voortzetten.
Ik heb gezegd.

~~~~~~~~~~~~~~

Nadat de Penningmeester zijn verslag had uitgebracht, sprak de Voorzitter een woord van hartelijken dank tot den Secretaris-Penningmeester die, na het overlijden van den Heer van der Hoop, het grootste gedeelte van zijn werk had overgenomen; met den wensch, dat het ZEd. gegeven mag worden de Vereeniging nog vele jaren met dezelfden ijver en toewijding te dienen.
Wij beseffen zeer goed de groote verantwoordelijkheid, die gij draagt, en wensen u daarom van harte toe dat God u moge steunen en sterken tot het werk, waartoe hij u heeft geroepen.
Hierna brengt de Commissie tot nazien der rekening, bij monde van Jhr. J.J. Van Asch Van Wijck, verslag uit van hare bevinding.
De Commissie heeft de rekening van den Penningmeester in al hare onderdeelen en met de bijlagen nagezien en gecontroleerd en betuigt bij dezen, dat de administratie met zeldzame nauwkeurigheid wordt gevoerd, zoodat de Vergadering volkomen vertrouwen kan stellen in de eindcijfers.
De inkomsten zijn in 1893 vermeerderd met een totaal van +/- 7200, welke evenwel zijn gebruikt in mindering van vroegere tekorten.
Tot geheele of gedeeltelijke aflossing of liever afschrijving van de f 9000 dubieuze debiteuren is men nog niet kunnen komen.
De rekening van ,,Veldwijk” sluit met een tekort van +/- f 4500. Dit behoort te verdwijnen, doch men vergete niet, dat onder de uitgaven f 10.000 voorkomen voor aflossing van uitgelote obligatiën.
De rekening van ,,Bloemendaal” sluit met een tekort van +/- f 4500. Neemt men in aanmerking, dat gedurende het eerste volle jaar van de exploitatie alle plaatsen nog niet bezet waren, dan geeft dit alle hoop, dat dit tekort zal verdwijnen.
,,Bloemendaal” had nu nog geene aflossingen te doen. Daarop moet echter van stonde aan worden gerekend.
Ook ,,Rustoord” sluit met een tekort van +/- f 2000.
De gezamenlijke contributiën en giften zijn iets verminderd bij 1892.
De Commissie adviseert om bij de uitgiften van nieuwe Leeningen de bepaling op te nemen dat de coupons en de uitgelote stukken na 5 jaren vervallen. Voor de oude leeningen blijft de uitbetaling onbeperkt.
De Commissie betuigt haren dank aan den Penningmeester voor de accurate boekhouding.
De beraadslaging over het financieel verslag wordt geopend.
De heer Beukema vraagt of de gemelijke collecten der kerken slechts f 1000 hebben bedragen; waarop de Penningmeester tot zijn leedwezen moet uitspreken, dat van slechts 52 kerken eene collecte is ontvangen en dat deze omtrent f 1000 hebben opgebracht.
De heer Beukema acht, dat het op den weg van het Bestuur ligt pogingen aan te wenden, dat deze collecten algemeen gehouden worden. Op de kerken toch rust de dure plicht van het werk der christelijke barmhartigheid te steunen, al gaat het ook niet rechtstreeks van haar uit.
De heer Roodhuizen maakt de opmerking, dat er door de kerken meer wordt opgebracht dan in het verslag vermeld kon worden. Een gedeelte der collecte wordt soms gebruikt om verplegingskosten van onvermogende of hulpbehoevende patienten te betalen.

Dr. Den Houter zegt, dat de correspondent pogingen behoort aan te wenden om de kerkenraden te bewegen, dat zij deze collecten houden.
De Heer Gunnink vraagt, welke regel er bestaat voor de terugbetaling van gestorte verpleeggelden bij overlijden of ontslag.
De Penningmeester antwoordt, dat van het eerste kwartaal niet terugbetaald wordt; van de volgende wel.
De Heer Van Oosterwijk-Bruyn heeft tot zijn leedwezen vernomen dat de contributiën met f 1600 zijn verminderd. Hij verzoekt daarom aan het einde van het verslag de opmerking te plaatsen, dat de contributiën met f 1600 zijn verminderd, opdat velen, dit lezende, tot meerderen steun worden opgewekt.
De Heer Deddens Van Aalsmeer zou wenschen, dat door het Bestuur, niet door de Correspondenten, aan alle kerkenraden het verzoek werd gericht om eene jaarlijkse collecte te houden.
De heer Van Oosterwijk-Bruyn spreekt zijn oordeel uit over het voorstel der finanntieele commissie om de coupons en uitgelote stukken na 5 jaren vervallen te verkleuren in de voorwaarden der nieuwe leeningen. Z.Ed. acht dat zeer bedenkelijk, ja niet overeen te brengen met ons christelijk beginsel. Er kunnen gevallen voorkomen dat ze geheel buiten de schuld van den houder niet aangeboden worden. Wij mogen geen gebruik maken van de gelegenheid om het verschuldigde voor ons zelve te behouden. Het geeft wel eenige moeielijkheid die gelden steeds disponibel te houden, doch zij behoeven daarom niet renteloos te blijven liggen, zoodat zij ten slotte nog eenig voordeel afwerpen, al worden zij later ter betaling aangeboden.
De betaling der rente van de uitgelote stukken houdt natuurlijk op.
Naar aanleiding van deze opmerking wordt besloten om in de voorwaarden der nieuwe leeningen de bepaling op te nemen dat de coupons vervallen na 10 jaren; de uitgelote stukken niet.

~~~~~~~~~~~~~~

Zooals U bemerkt, sluit onze administratie met een betrekkelijk aanzienlijk tekort.
Men neme daarbij in acht, dat dit grootendeels, nominaal kan worden geacht, omdat hierbij het nadeelig saldo van het vorige jaar is ingesloten en wij aan een grooter getal patienten ondersteuning hebben verleend.
Dit neemt niet weg, dat het wenselijk ware, dat onze bijdragen hooger cijfer hadden bereikt, omdat wij voortdurend krachtigen steun noodig hebben, zullen we aan de vele en dringende behoeften enigermate kunnen voldoen.
U hebt, geachte Voorzitter, straks gesproken van ,,onze arme patienten,” en ik vatte dit woord op in den zin van <<medelijdenswaardig>>: wie zal daarmede niet instemmen?
Is er iets aangrijpender en ontzettende dan door krankzinnigheid getroffen te zijn? Maar dit lijden wordt nog zeer verzwaard, als de ongelukkige krankzinnige ook nog in materieelen zin arm is, en ook betrokkene familie niet bij machte is om de verpleegkosten te voldoen.
Ik mag hier niet in bijzonderheden treden over de droeve toestanden en ongelegenheden, waarin sommige familiën der patienten verkeeren, zooals dit uit de vele ingekomen smeekbrieven en aanvragen blijkt, maar toch meen ik vrijheid te hebben om te verklaren, dat de nood bij sommigen zeer hoog is, en dat er over het algemeen groote behoefte bestaat aan ondersteuning. In het belang van die familiën en van de lijders, mogen we dan ook wel des te meer met aandrang de hulp van de christenen in ons vaderland inroepen.
Men moet maar eens, om dit te erkennen, getuige zijn niet alleen van de ellende waarin de lijders verkeeren, maar ook van den druk waaronder vele familiën zuchten, b.v. als de man zijn echtgenoote ziet wegleiden en met onverzorgd kroost achter blijft; als de vrouw den broodwinner moet missen en alles inspant om door veelvuldige arbeid iets te verdienen, een drooge bete broods zich getroost om aan de verpleegkosten te kunnen bijdragen; zoo ook als kinderen voor hunne ouders, zusters en broeders voor elkander alles opofferen, zonder de noodige gelden te kunnen samenbrengen; nog gezwegen van het smartgevoel over hunne krankheid. Indien ergens, dan mag hier de barmhartigheid niet achterwege blijven; maar wordt zij o.i. van Gods wege ons tot plicht gesteld.
Wij weten wel, er wordt in dezen tijd veel gevraagd, en ook vele offers gebracht, maar meenen toch, dat deze noodige hulpe, bij de erkende hulpvaardigheid, een eerste plaats behoort in te nemen, en dat de gaven wel besteed zijn.
Onder dankbetuiging voor de reeds betoonde liefde, blijven wij de ondersteuning van minvermogende krankzinnigen tot plaatsing in onze Stichtingen dringend in de gebeden en de medewerking van de afgevaardigden en van alle Christenen in ons Vaderland aanbevelen.
Door den Heer Hovy en anderen worden eenige inlichtingen gevraagd, die door den spreker worden gegeven.
Der Commissie wordt door den Voorzitter dank betuigd voor hare werkzaamheden, en ook deze noodige zaak aan de Vergadering dringend aanbevolen.

~~~~~~~~~~~~~~

Voorstellen Besturen en Afdeelingen

Enkele wijzigingen in de statuten, die vooraf zijn rondgedeeld worden thans aan de orde gestgeld. Ze zijn deze:

VOORSTEL VAN HET ALGEMEEN BESTUUR

De Algemeene Vergadering besluiten de volgende wijzigingen in de statuten te maken:
In Art. 1 te vervangen het woord >>ingericht” in: >>tot stand gebracht” en te schrappen de woorden: >>De Vereeniging begint met de zorg voor krankzinnigen en zal, zoo spoedig de middelen dit toelaten, een Tehuis voor Krankzinnigen stichten.”
In Art. 4 vijftien te vervangen door zeventien het woord tweederden in twaalf.
In Art. 5 te schrappen de woorden: >>een corporatie van iedere f 25,- die zij bijdraagt, een afgevaardigde zenden mag, tot hoogstens drie en dat de Kerkeraden, die minder dan f 25,- collecteren, het recht hebben een afgevaardigde te zenden” en daarvoor in de plaats te stellen: >>Kerkeraden, die bedoelde collecte houden en andere corporatiën, die minder dan f 25,- bijdragen, een afgevaardigde mogen zenden; terwijl alle corporatiën, die zich tot een hoogere bijdrage verbinden, voor elke f 25,- een afgevaardigde mogen zenden doch niet meer dan drie.”
In Art. 6 te vervangen het woord >>Juli” in >>September” en te schrappen het cijfer 1e (Secretaris.) (Er is geen 1e en 2e Secretaris meer.)
Art. 7 te lezen als volgt: >>De leden van het Algemeen Bestuur worden door de stemgerechtigde leden der Algemeene Vergadering gekozen.
Zij hebben zeven jaren zitting, en treden volgens een door het Algemeen Bestuur op te maken rooster af.
Zij benoemen uit zich een Voorzitter, een Secretaris en een Penningmeester, die te zamen het Centraal Bestuur vormen, en elk hun Secundus hebben.
Bovendien benoemt het Algemeen Bestuur uit zijn midden voor ieder Gesticht een Gestichtsbestuur.
Het Algemeen Bestuur is geroepen te zorgen voor de handhaving der statuten, en uitvoering der besluiten van de Algemeene Vergadering en de leiding en het beheer van al wat tot de Vereeniging en haar arbeid behoort.
Het Centraal Bestuur vertegenwoordigt de Vereeniging in alle gevallen waar zij als zedelijk lichaam of rechtspersoon optreedt of handelt.
Bij huishoudelijk Reglement wordt de werkkring der Besturen nader omschreven.
De onvermijdelijke kosten der Besturen worden uit de kas der Vereeniging vergoed.
De leden van het Centraal Bestuur ontvangen, tot vergoeding voor hun arbeid, een door het Algemeen Bestuur vast te stellen jaarlijkse toelage.
In Art. 11 te schrappen de woorden >>dan nog.”
In Art. 12 te schrappen de zinsnede: >>Voor deze wijzigingen zal de Koninklijke goedkeuring worden aangevraagd.”
De Voorzitter merkt op dat die van verleden jaar door verschillende omstandigheden nog niet ter goedkeuring aan de Regeering zijn aangeboden. Zij behooren ze dus te beschouwen als door deze vergadering te zijn aangenomen. Dit wordt goedgevonden.
Onze rechtskundige adviseur Mr. Bichon Van Ijsselmonde had onze statuten nogmaals aan revisie onderworpen, behalve eenige kleine wijzigingen, eene belangrijke wijziging in Art. 7 voorgesteld, waardoor aan CB volmacht wordt gegeven om niet het Algemeen Bestuur, maar de Vereeniging te vertegenwoordigen bij alle burgerlijke handelingen. Door de heeren Wielenga en Lindeboom werd gewezen op de groote beteekenis dezer wijziging, terwijl hierdoor eene bijna onbeperkte volmacht wordt gegeven aan CB wat zij zelfs gevaarlijk achtten.
Door onderscheidene sprekers werd deze wijziging met klem verdedigd en noodzakelijk geacht. Het CB vertegenwoordigt niet het Algem. Bestuur, maar de Vereeniging.
In elke vereeniging, die rechtspersoonlijkheid bezit wordt diezelfde bevoegdheid aan het moderamen toegekend.
Daar het duidelijk bleek, dat de zaak niet rijp was voor beslissing, werd met 26 tegen 9 stemmen besloten al. 6 van het voorstel te doen vervallen en voorloopig te behouden de bepaling zoals die verleden jaar is aangenomen en deze alinea de volgende jaarvergadering weder op de Agenda te plaatsen.
De overige wijzigingen werden goedgekeurd met algemeene stemmen.

~~~~~~~~~~~~~~

VOORSTELLEN VAN HET BESTUUR

De Algem. verg. besluit tot uitbouwing van ”Bloemendaal”. Uit de toelichting van het Algemeen Bestuur blijkt weder dat ook de n nieuwe paviljoenen van ,,Bloemendaal” vol zijn, alsmede dat ook ,,Veldwijk” aan meerdere ruimte behoefte heeft. ’t Is ook, met het oog op aanvrage van Regeeringskollegies noodig dat de Alg. Verg. zich uitspreke of zij nu reeds weder wil bouwen of uitstellen. Na eenige bespreking wordt eenparig besloten:
1e dat er met bouwen wordt voortgegaan. Aan het Alg. Bestuur wordt volmacht gegeven om aan ,,Bloemendaal” en aan ,,Veldwijk” die uitbreiding te geven, welke het wenschelijk zal achten.
2e tot dekking van de kosten, en van hetgeen boven de vorige leening noodig zal zijn voor den ontworpen bouw te Zuidlaren, een nieuwe leening aan te gaan, tot een bedrag van f 300.000 in series van f 100.000.
3e voor de daarvoor benoodigde gelden eene nieuwe leening uit te schrijven tot een bedrag van 300.000.

~~~~~~~~~~~~~~

VOORSTELLEN VAN DE AFDEELINGEN

1. De Algem. Vergadering noodigt het hoofdbestuur uit te overwegen in hoever het wenschelijk zou zijn, op ,,Bloemendaal” gelegenheid te geven patienten 2e klasse op te nemen met het oog op de eventueele oprichting van het nieuwe gesticht in de nabijheid ,,Loosduinen.”
De afgevaardigden de heeren Geelen en Mr. Van Der Velde lichten hun voorstel dat niet nieuw is enigszins toe. De ligging van ,,Bloemendaal” in het dichtst bevolkte gedeelte van `zuid-Holland, in de nabijheid van groote steden, maakt het voor gegoede familiën, die patienten willen plaatsen, verkieselijk boven >>Veldwijk,” door de onmiddellijke nabijheid. Gaan wij er niet toe over, dan staat het te vreezen, dat zij voor zulke patienten plaats zullen zoeken in de buitengestichten, die in aanbouw zijn te Delft, en vermoedelijk ook gebouwd zullen worden in onze nabijheid door regenten van het Haagsche gesticht.
In gewijzigde vorm komt Loosduinen daarom terug op zijn voorstgel van verleden jaar, en hoopt, dat het alsnu beter onthaal zal vinden.
Ds. Elzenga vraagt, of het niet beter zou zijn, >>Veldwijk” van lieverlede alleen voor 1e en 2e klasse in te richten, vooral ook, omdat daardoor de finantieele uitkomsten beter zouden zijn.
De Voorzitter zegt, dat zoowel door het G.B. van >>Bloemendaal,” als door het C.B. deze zaak herhaaldelijk is besproken. Er is wel wat voor te zeggen, op zich zelf beschouwd. Aan de uitvoering zijn echter groote bezwaren verbonden, dewijl de geheele huishouding alsdan op anderen voet geschoeid moet worden. Van meet af is ,,Bloemendaal” bestemd en ingericht alseene Stichting voor patienten 3e klasse.
Of >>Veldwijk” uitsluitend voor 1e en 2e klasse ingericht kan worden, zou het Bestuur eerst moeten overwegen.
Al zulke plannen eischen rijp nadenken, waarbij met alle belangen en behoeften, bezwaren en omstandigheden rekening moet worden gehouden. Na eenige bespreking door onderscheidene broeders, doet de Voorzitter het volgende voorstel:
De Vergadering geeft aan het Alg. Bestuur in overweging – zonder zich daardoor uit te spreken – of het voorstgel ,,Loosduinen” tot uitvoering zou kunnen komen. Dit wordt met algemeene stemmen aangenomen.
Daarna komt het voorstel >>Ermelo” in bespreking:
De plaats, waar de Algem. Vergadering gehouden zal worden, zal drie maanden van te voren aan het Bestuur eender Afdeeling bekend gemaakt worden.
Na de toelichting door den afgevaardigde, den heer Van Den Berg, merkt de voorzitter op, dat naar het oordeel van Bestuur dit voorstel moeilijk uitvoerbaar is, en daarenboven van weinig nut zou zijn. Wie als afgevaardigde is gekozen, kan evengoed naar het Noorden als naar het Zuiden reizen. En elke afdeling zal toch wel vergaderen na ontvangst van de Agenda, waarop de plaats der Alg. Verg. wordt vermeld. Zoodra het Bestuur de plaats heeft bepaald, zal echter gaarne, gelijk ook meermalen is geschied, in de bladen daarvan kennis geven.
Hierna wordt het voorstel eenparig verworpen.
Voorstel >>Harlingen.”
Is het niet wenschelijk, als proef voor een jaar, een reizend agent aan te stellen, om in plaatsen, waar of in het geheel geen leden zijn, of zeer weinigen, de belangstelling voor Christelijke verzorging van krankzinnigen op te wekken?
Br. Van Den Berg van Ermelo merkt op, dat de kosten van een reizend agent dikwijls meer zijn dan de opbrengst.
De afgevaardigde van >>Harlingen” verdedigt het voorstel. Wanneer men de lijst der leden inziet, merkt men al dadelijk op, dat er nog talrijke plaatsen zijn, waar slechts enkele leden zijn, terwijl men met eenigen grond kan verwachten dat velen gewonnen zouden kunnen worden, indien er met ijver en goed verstand gewerkt werd.
Dat er aan het uitzenden of liever aan het vinden van een geschikt agent bezwaren zijn verbonden, is waar, doch het kan beproefd worden. Daarom is ons voorstel, de proef te nemen voor een jaar.
De heer Rijpstra zou het wenschelijk, uitvoerbaar en minder kostbaar achten eene circulaire te zenden aan alle kerkeraden.
De heer Beukema wekt op om in den winter sprekers uit te noodigen, om daardoor de belangstelling te wekken. Waar afdelingen zijn, kan deze uitnoodiging van hen uitgaan; doch ook kerkeraden of slechts enkele leden kunnen daartoe aanzoek doen; hij twijfelt niet, of het Bestuur zal zorgen dat aan zulk verzoek gevolg wordt gegeven.
De voorzitter acht het verblijdend dat al de verschillende sprekers hebben getoond, dat de bloei, de uitbreiding der Vereeniging hun ter harte gaat. Verschillende middelen kunnen onder Gods zegen daartoe aangewend worden. Reeds meermalen zijn sprekers opgetreden, namens het Bestuur, en ook circulaires enz. verzonden. Hij stelt ten besluiten dezer nuttige gedachtenwisseling voor, aan het Bestuur over te laten, welke der besprokene en andere middelen als het meest gepast kunnen aangewend worden om het door ons allen beoogde doel te bereiken. Dit voorstel wordt bij acclamatie aangenomen.
Het laatste der voorstellen, ingezonden door de afd. Nieuwendijk luidt:
De werkzaamheden van den Correspondent worden ter plaatse zijner woning, zoo daar eene afdeeling bestaat aan deze, zoo zij zulks verlangt, opgedragen.
Hoewel er geen Afgevaardigde van die Afdeeling tegenwoordig is om het toe te lichten en het Bestuur het niet kan aanbevelen, komt het nochtans in bespreking.
De heer Rijplstra stemt er geheel mede in en zou het gaarne aangenomen zien. Eene afdeeling heeft meer werkkracht dan een correspondent, die gewoonlijk onderscheidene plaatsen heeft te bearbeiden.
Ook de heer Beukema kan er zich gedeeltelijk mede vereenigen, nl. indien de Correspondent tevens lid van het Bestuur is.
Ook andere sprekers vinden dat er veel voor te zeggen is om, op plaatsen waar eene Afdeeling bestaat, of wordt opgericht, het afzonderlijke Correspondentschap te laten vervallen. Bij de meeste Vereenigingen is dit het geval. Ten slotte wordt de volgende motie aangenomen:
De Algemeene Vergadering geeft het Bestuur in overweging of het wenschelijk is, voortaan ter plaatse waar eene Afdeeling bestaat, het Bestuur dier Afdeeling als Correspondent te beschouwen.
De beraadslagingen over de voorstellen zijn hiermede gesloten.
Dewijl de tijd was verstreken en reeds vele broeders waren vertrokken, bleef er weinig tijd over tot vrije bespreking der onderwerpen, op de Agenda aangegeven.
Alleen werd met enkele woorden de vraag besproken:
H o e  k o m e n  w i j  a a n  c h r i s t e l i j k e  o p l e i d i n g  v a n
G e n e e s h e e r e n  e n  i n  ’t  b i z o n d e r  v a n  P s y c h i a t e r s ?
Op het hoogste belang van deze vraag wordt door Prof. Wielenga, en den voorzitter kostelijk de aandacht gevestigd.
De vrije Universiteit bezit, helaas, nog geene medische Faculteit, waar medici en psychiaters gevormd zouden kunnen worden.
Er zijn nog wel geloovige en gereformeerde mannen, die geneesheer zijn, maar we hebben christelijke geneesheeren noodig. En wat is het geval? Ook uit de dissertaties, der jonge artsen, die den Christus belijden, blijkt nog niet dat het geloof, bij hen als medici doorwerkt, dat zij een anderen blik hebben op de wetenschap dan de anderen. Dit is minder te verwonderen dan te betreuren. Het onderwijs, dat ontvangen hebben, God en Christus niet kennende, gaat van gansch andere beginselen uit, waardoor het denken, de methode van studie en practijk wordt beheerscht.
De zaak, in de vraag vervat, moet daarom aan de orde zijn en blijven.
Ook de bespreking met de Directeuren der Vrije Universiteit wordt aanbevolen. Het is voor ons Vaderland in het algemeen en voor onze Stichtingen in het bijzonder van het hoogste belang, dat de Psychiatrie wortelt in en bloeit uit het geloof in den Christus Gods, die de zonden heeft verzoend en de krankheden geneest, gelijk de Gereformeerde Belijdenis-schriften dit zoo helder, krachtig en liefelijk uitspreken.
De voorzitter verzoekt hierna Dr. den Houter, ons op de volgende jaarvergadering een referaat over het onderwerp te willen leveren. ZEd. neemt dit met eenig voorbehoud aan.
Na een hartgelijk woord van den voorzitter tot afscheid, is de vergadering met dankzegging gesloten door den vice-voorzitter, Prof. Wielenga.

~~~~~~~~~~~~~~

Splitsing/bevolking in het Gesticht

Bijlagen

STATUTEN

~~~~~~~~~~~~~~

Ontwerp-Reglement voor de Afdeeling

~~~~~~~~~~~~~~

 

 

Instructie voor de correspondenten

~~~~~~~~~~~~~~

 

Voorwaarden tot de Opneming en Verpleging van Lijders

~~~~~~~~~~~~~~

 

Reglement

~~~~~~~~~~~~~~

Tot meerdere Opwekking

Tot meerdere Opwekking

~~~~~~~~~~~~~~

Lentis Erfgoed is onderdeel van Lentis.