Header

1895-96 – Jaarverslag fragmenten

Fragmenten uit het twaalfde jaarverslag der Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders 1895-96

Verslag der Jaarvergadering
van de Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders, gehouden te Leiden, gehouden op 16 en 17 September 1896.

Gestichtsbestuur:
Van ,,DENNENOORD”:
L.W. De Vries, Voorzitter
G.A. Bosch, Secretaris
S.S. Hofstra, Penningmeester
H. Klinkert
Geneesheer-Directeur:
Dr. J.H. Schuurmans Stekhoven
Geestelijke verzorging:
Ds. Zahn, te Vries

 

Program

Bestuur

Al den lezers en lezeressen

AL DEN LEZERS EN LEZERESSEN

Genade en Vrede!

,,Looft den Heere, mijne ziel, en vergeet geene van Zijne weldaden.” (Ps. 103:2)
Die blijde taal der innige dankbaarheid past aan de Vereeniging en aan ieder van hare leden. Want in het jaar 1895/96 waren de weldadigheden des Heeren inderdaad groot en vele. ,,Veldwijk” trad zijn tweede 10tal jaren in, ,,Bloemendaal” werd op nieuw uitgebreid, en een derde Stichting, ,,Dennenoord”, in dit jaar geopend, roept reeds om vermeerdering van Tehuizen tot verzorging van de vele ellendigen, voor wie hulp wordt gevraagd. Dit Jaarverslag, dat we, evenals en nog iets vroeger dan het vorige, vóór de Algemeene Vergadering kunnen rondzenden, geeft U in ’t kort een duidelijk overzicht van den arbeid en den staat van de Vereeniging en hare Stichtingen. Al wie het met aandacht leest, en een oog heeft ontvangen voor Gods werken, zal zich gedrongen gevoelen te erkennen, dat de Heere Zijne goedertierenheid aan ons heeft groot gemaakt. Zijn naam ontvange ook de eere van al wat er goeds was in den arbeid. Ons past, bij de dankbare blijdschap, ootmoedige erkentenis van schuld en smeeking om genade. Over al het zondige en gebrekkige, dat het Bestuur en den leden der Vereeniging en den arbeiders in de Stichtingen aankleefde, doe de Heere, onze God, genadiglijk verzoening om het bloed Zijns lieven Zoons wille! En voor al de vele behoeften zij onze verwachting voortdurend alleen van Zijne almachtige ontferming!
Hoe meer de arbeid zich uitbreidt, hoe grooter het getal krankzinnigen wordt, – nu reeds 800 – dat aan onze ,,christelijke verzorging” wordt toevertrouwd, des te meer is het noodig, dat ieder lid der Vereeniging zijne roeping om zooveel mogelijk mede te arbeiden, versta en behartige. ’t Is niet genoeg, waarde medeleden, dat gij jaarlijks een kleine of groote gift schenkt voor dit teeder en zorgvol werk der barmhartigheid; de liefde van uw hart heeft de Vereeniging bovenal noodig. De liefde, die zich openbaart in voortdurend gebed en in medearbeid tot voorziening in de vele behoeften, tot wering van wat niet goed is, tot verbetering van wat nog gebrekkig is. De Afdeelingen en de Corporaties hebben de gelegenheid tot medearbeid vooral in de Algemeene Vergadering, door voorstellen, wenken enz. in te zenden. Daardoor en door het zenden van afgevaardigden kunnen zij grooten invloed uitoefenen op den goeden gang van de Vereniging en haren arbeid. Zoo licht echter wordt dit nagelaten. Velen laten dat aan anderen over, in goed vertrouwen, ja maar – toch niet uit grooten ijver? Zijn er ook niet Afdeelingen, die nalatig zijn in het houden van vergaderingen tot bespreking van den arbeid en de belangen der Vereeniging en van den medearbeid ter plaatse?
Worden de Jaarverslagen, die een uitgaaf vorderen van vele honderden guldens, door al de leden gelezen, en aan niet-leden ter lezing gegeven, om alzoo de kennis van dezen arbeid te verbreiden en nieuwe leden te winnen? Als ieder lid een weinig medewerkt, o, dan kan er zoo veel worden gedaan; dan kunnen nog zoveelen worden gewonnen, en daardoor het hart dergenen, aan wie de arbeid zelf onder de ellendigen is opgedragen, gedurig worden verkwikt en versterkt.
Wij vestigen in ’t bizonder de aandacht op het maandblad ,,Bethesda”, dat slechts 35 cent per jaar kost voor de leden der Vereeniging, en U telkens van deze en van vier andere Gereformeerde Vereenigingen belangrijke mededeelingen doet. Evenals het Jaarverslag geeft het rijke stof van overdenking en van samenspreking in huisgezin en vriendenkring, en in vergaderingen der Afdeelingen.
Ook voor de Leening van 4 percent, die bijna geplaatst is, en voor die van 3½ percent, waarvan nog vele aandeelen geplaatst moeten worden, roepen wij uwe medewerking in. Bouwplannen tot uitbreiding van ,,Dennenoord” en van Veldwijk” zijn reeds gereed, doch de aanbesteding wacht op de inschrijving der noodige gelden.
Meer nog vragen wij uwe hulp tot het verkrijgen van verplegers en verpleegsters, die waarlijk lust en geschiktheid bezitten om den Heere te dienen in dezen heerlijken, maar ook moeielijken arbeid. De opleiding werkt bij aanvang gezegend. Doch we hebben nog maar al te veel te worstelen met verwisseling van personeel, waarvan ten deele ook onbestendigheid en ongeschiktheid dergenen die op goede getuigenissen werden aangenomen, oorzaak zijn. Alleen de Gemeente Gods kan ons de rechte arbeiders en arbeidsters verschaffen. Van het huisgezin, van de catechisatie, van de vereenigingen, en inzonderheid van de bediening des Woords mogen wij immers een gewenschten invloed voor deze kweeking verwachten.
Wij eindigen met den wensch en de bede, dat de a.s. Algemeene Vergadering door velen bezocht en in haar gewichtvol werk door den Heere gezegend moge worden; alsmede dat van het Noorden tot het Zuiden des lands het gebed toeneme voor al den arbeid en de arbeiders, en in de eerste plaats voor de zwaar bezochte lijders en lijderessen, aan wie de Vader aller barmhartigheid ons, onwaardigen, vergunt barmhartigheid te bewijzen. Moge het Hem behagen, ook in dit jaar aan velen lafenis en genezing te schenken, tot eer van Zijnen nooit volprezen Naam!

Namens het Algemeen Bestuur,

Het Centraal Bestuur:

L. LINDEBOOM, Voorzitter

H.W. VAN MARLE, Secretaris

S. VAN HEEMSTRA, Penningmeester

AMSTERDAM, 28 Juli 1896

Keizersgracht, 647

Verslag van de Elfde Jaarlijksche Samenkomst

VERSLAG
van de
Elfde Jaarlijksche Samenkomst,
gehouden te Groningen.
den 25sten en 26sten September 1895
~~~~~~

Het was den 25en van Herfstmaand een schoone dag. Velen uit stad en lande hadden dan ook gebruik gemaakt van de aangeboden gelegenheid om per extra tram een tochtje naar Zuidlaren te maken, ten einde de in aanbouw zijnde Stichting ,,Dennenoord” te bezichtigen.
In vier rijtuigen werden de reizigers naar Zuidlaren gebracht. De afstand van drie uren werd binnen 60 minuten volbracht.

Op het terrein werden de aanwezigen, onder wie leden van het Centraal Bestuur, de Heer Schilthuis, lid van Gedeputeerde Staten van Groningen en de Burgemeester van Zuidlaren, ontvangen en rondgeleid door den achitect den Heer Hoekzema, en den opzichter, en door de leden van het Gestichtsbestuur.
Des avonds was eene zeer talrijke schare in de Ebbingekerk saamgekomen om de ure des gebeds voor de jaarvergadering bij te wonen. Als spreker trad op Ds. Van Der Hoogt, geestelijk verzorger van ,,Veldwijk”.
Als grondslag zijner toespraak koos spreker Markus 6:53-56. Wij kunnen ons – alzoo begon spreker – onzen Heiland in zijne omwandeling op aarde moeielijk anders voorstellen dan omringd van allerlei ellendigen. Zaligmaker, dat was Zijn Naam, want Hij was gekomen om te genezen naar ziel en lichaam, om te verlossen van allerlei krankheden, zoowel lichaamskwalen als zielsziekten of geesteskrankheden, Het doel van de genezingen was dan ook om aan te toonen, dat Hij gekomen was als Heelmeester van ziel en lichaam. Naar lichaam en ziel was Hij een Man van smarten geworden, omdat Hij Zijn volk zoowel van lichaams- als zielesmart verlossen zou.
Van alle zijden ziet men de kranken tot Jezus koemn, en zij worden gezond door de kracht, die van Hem uitgaat.
Die kracht des levens, door Jezus ingedragen in de wereld, werkt nog steeds voort. De gemeente van Jezus Christus is de draagster daarvan, omdat aan haar de woorden Gods zijn toevertrouwd. Daarom laat God Zijne gemeente in de wereld blijven, opdat zij voor de wereld ten zege zou zijn, om balsem te gieten in de wonden der kranke menschheid. Met innerlijke ontferming moet zij bewogen zijn over alles wat lijdt. De gemeente van Jezus Christus kan dit, want zij bezit de kracht, waarin het geheim ligt der ware barmhartigheid, nl. het geloof, door de liefde werkende. Die gemeente moet zijn als eene liefdezuster, die uitgaat om ellendigen te helpen, te redden, te troosten, gedachtig aan het woord: ,,Wees dan barmhartig, gelijk uw Vader in den hemel barmhartig is”.
Die gemeente ontmoet op haren weg ellendigen van allerlei aard, ook die diep beklagenswaardigen, die van hun verstand beroofd of daarin gekrenkt zijn.
Dat de krankzinnigheid behoort onder de straffen der zonde, is aan geen twijfel onderhevig, daar wij o.a. in Gods Woord lezen: ,,de Heere zal u slaan met onzinnigheid”. Nu willen wij hiermede allerminst zeggen, dat die ongelukkigen zich aan eene bizondere zonde hebben schuldig gemaakt. Wel kan gewezen worden op verschillende oorzaken en invloeden, die bij de krankzinnigheid in aanmerking moeten genomen worden. Zoo erkennen de meeste deskundigen, die op bijbelsch standpunt staan, dat hij krankzinnigen niet zelden satanische invloeden werken, al moet de gedachte, als zou een krankzinnige een van den duivel bezetene zijn, verre worden weggeworpen. Voorts is de oorzaak der krankzinnigheid te zoeken in familiekwalen, verkeerde opvoeding, overspanning der hersenen, prikkeling der verbeelding door het lezen van verderfelijke lectuur, dronkenschap, geslachtsuitspattingen, waarop het woord van toepassing is: ,,Zoo iemand den tempel Gods schendt, dien zal God schenden”.
Verder werden door spreker eenige verschijnselen opgenoemd, waaronder krankheid zich vertoont.
Bij vele krankzinnigen openbaart zich de ziekte in den wil, die òf ontzettend sterk is, zoodat de lijder meent alles te kunnen door physieke kracht, òf zeer zwak, zoodat de lijder in den waan leeft, niets te kunnen en ten slotte geheel willoos wordt. Bij tal van lijders openbaart zich storing in het denkvermogen; dan denkt men veel te langzaam en dan weer zoo vlug, dat het tot razernij leidt. Bij verreweg de meesten is het gemoedsleven verstoord; die vroeger gul was, is nu gierig en omgekeerd; die vroeger een godvreezend mensch was, is thans een goddelooze. En daar nu het gemoedsleven het teeder gebied is, waar de groote strijd gestreden wordt, die over ons eeuwig wel of wee beslist, maakt Satan van de verstoringen in het gemoedsleven het meeste misbruik, om den armen lijder in zijn gevaarlijke netten te verstrikken. En als dan met die geestekrankheid ook nog allerlei lichamelijke kwalen gepaard gaan, dan mogen wij wel van de krankzinnigen als diep beklagenswaardige lijders spreken.
Dat deze ongelukkigen verpleegd moeten worden, staat vast. De tijd is voorbij dat zij als betooverden of als misdadigers gefolterd of in holen opgesloten, of ook bij openbare vermakelijkheden voor het publiek tentoongesteld werden. De beschaving, als vrucht van het christendom, heeft hierin verandering toen goede gebracht. Spreker wijdde daarna uit over verpleging in het huisgezin, en beval die aan voor het geval medische hulp niet ontbreekt. In de meeste gevallen is zij echter niet mogelijk en moet de verpleging geschieden in een gesticht. Het paviljoen stelsel, door onze Vereeniging gevolgd, is aan te bevelen; daardoor is gebroken met de kazerneering van de gesloten Gestichten en is het huiselijk verkeer, zooveel dit mogelijk is, wedergekeerd. Geen der Overheidsgestichten is volgens het paviljoenstelsel ingericht.
Het grootse bezwaar tegen de Overheidsgestichten is echter, dat daaruit de Christus, de almachtige Geneesmeester, de barmhartige Hoogepriester, gebannen wordt. Men ziet er den Bijbel liefst geweerd, bewerende dat het lezen van dit boek krankzinnigheid eer bevordert dan geneest. Wij ontkennen dit ten stelligste. Wel kan dweperij en eigenwillige godsdienst dit bevorderen, maar de ware godsdienst, in de Heilige Schrift geopenbaard, is een geneesmiddel. Wij ontsluiten ook voor onze krankzinnigen het dierbaar Woord van God, wij willen Evangelieprediking ook voor deze ongelukkigen, opdat zij met den hemelschen Geneesmeester bekend mogen worden. De geheele omgeving dient eene christelijke te zijn. Straks mogen wij ons verheugen in een drietal Stichtingen, waarover de Christus Consolator, de Eenige, die waarlijk troosten kan, Zijne zegenende handen uitbreidt, waar het gebed in den Naam van onzen barmhartigen Hoogepriester wordt opgezonden, alwaar de liefde van Christus beginsel en levenskracht is van het werk der barmhartigheid.
Weldadig is de invloed, dien zulk eene verpleging naar Gods Woord op de krankzinnigen heeft. Opmerkelijk is het hoe deze ongelukkigen in stilheid luisteren naar de verkondiging van Gods Woord, hoe de psalmen geregeld gezongen worden, hoeveel nog van het gehoorde wordt meegenomen en verwerkt.
De Regeering heeft hare ingenomenheid met onzen arbeid betuigd. Het is U bekend, dat onze Vorstinnen gaven schonken voor onze Stichtingen en dat Hare Majesteit de Koningin-Regentes bij haar bezoek aan ,,Bloemendaal” hare hooge ingenomenheid betuigde.
En als men nu vraagt: wat kunnen wij doen voor deze goede zaak? dan zegt de spreker: stelt u in den weg om persoonlijk mede te arbeiden in de krankzinnigenverpleging, maar kan dit niet, steunt dan minstens de Vereeniging met uwe gave en laat die gave gepaard gaan met uw gebed. Gedenkt aan allen die arbeiden in onzen Stichtingen, en n iet het minst aan de beklagenswaardige lijders. Ook onder dezen zijn kinderen Gods. Hoe zal ’t hun zijn, als hunne boeien geslaakt worden en zij eenmaal de gouden straten mogen betreden van die stad, waarvan geen inwoner zal zeggen: ik ben ziek. Hoe zal God dan eerst tot Zijne eere komen als Hoorder der gebeden. Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen; Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid! Amen.

~~~~~~

De Algemeene Vergadering werd den volgenden morgen ten 9½ ure in het ,,Tehuis voor Militairen” geopend met het zingen van twee verzen uit Ps. 130, waarna de Heer Van Marle voorging in gebed. De Voorzitter, Prof. Lindeboom, las vervolgens een gedeelte van Num. 21 en Joh. 3.
Het is voor de eerste maal – alzoo vervolgde spreker – dat de jaarvergadering hier gehouden wordt, thans met het oog op de weldra te openen stichting ,,Dennenoord”. Moge het aan de Vergadering blijken, dat onze zaak in Groningen warme harten heeft. Al is het getal afgevaardigden zooals altijd niet groot, wij komen hier saam in den naam van ruim 6000 leden en corporatiën, in naam van de verpleegden. Deze vergadering is een getuigenis van de barmhartigheid voor onze vele kranken.
Behalve onze verpleegden, lijden de familiën. Een vader, de broodwinner, wordt aan zijn gezin ontrukt, anderen moeten een zoon of eene dochter uit hun midden missen.
Deze vergadering moet een getuigenis zijn ten bate van hen, die onder ons arbeiden, vooral van onze geneesheeren, geestelijk verzorgers en verplegers, die een zware taak hebben.
Spreker hield daarna eene bestrijding onzer tegenwoordige medische wetenschap, speciaal wat betreft de psychiatrie, omdat velen die de wetenschap der zielkunde beoefenen, niet gelooven aan het bestaan der ziel, noch aan het Woord van God. Men gelooft niet, dat de mensch van God is afgevallen. God is in deze dagen bezig, de menschen te slaan met uitzinnigheid; als het zoo voortgaat, zal men deze eeuw nog de eeuw der krankzinnigheid noemen. Voor ons is alle heil gelegen in den eenigen Naam. In terugkeer tot God is alleen het heil des volks.
Bij het in behandeling nemen van het jaarverslag, dat dit jaar voor het eerst vóór de vergadering aan al de leden is rondgezonden, vroeg de Heer Van Noort, van Loosduinen, wat de reden is, dat de exploitatie van ,,Veldwijk” nog een tekort aanwijst, terwijl ,,Bloemendaal” zich zelf kan bedruipen.
De Penningmeester, Baron Van Heemstra, antwoordde, dat ven de leeningen, indertijd voor ,,Veldwijk” gesloten, reeds wordt afgelost, terwijl dit voor ,,Bloemendaal” nog niet geschiedt.
De Heer Van Oosterwijk Bruijn, van Zeist, sprak een woord van opwekking, opdat meer leden voor onze Vereeniging gewonnen werden.
De Heer Gunning vroeg of er jaarlijks op den post voor gebouwen wordt afgeschreven. De Penningmeester antwoordde, dat dit tot hiertoe nog niet geschied is, dat het voornemen daartoe echter bestaat, hoewel de verplichte jaarlijksche aflossing daarvoor eenigermate in de plaats treedt.
Ds. Van Mantgem, van Harderwijk, wekte op om de ondersteuningskas te gedenken.
Het jaarverslag met de rekening en verantwoording van den Penningmeester en die van de ondersteuningskas werden daarna goedgekeurd, nadat nog bij monde van den Heer Hartgerink, namens de Commissie tot nazien der rekening rapport was uitgebracht, en in dien zin geadviseerd.
Aan de Heer L. De Vries Hz. werd als aftredend lid door den Voorzitter dank gebracht voor zijne bemoeiingen als bestuurslid, inzonderheid voor de Stichting in het Noorden.
De Heer De Vries, van Minnertsga, leidde het voorstel van het Bestuur in tot uitbreiding van ,,Dennenoord”. Daar is weldra plaats voor 108 patiënten; 100 zullen er al spoedig verpleegd worden. Het Bestuur zou wenschen 2 paviljoenen voor 40 patiënten elk, in 1896 te bouwen, alsmede eene kerk en pastorie. Met deze uitbreiding is ongeveer f 100.000 gemoeid.
De Heer Bosch, van Hoogeveen, Secretaris van het Gestichtsbestuur, licht dit voorstel nog toe als uit een financiëel oogpunt aan te bevelen, daar het administratiegebouw, de watertoren en andere gebouwen zijn aangelegd op 350 patiënten.

De Vergadering machtigt het Algemeen Bestuur tot uitbreiding van ,,Dennenoord” en het aangaan eener leening voor dit doel tot een bedrag van f 100.000.
Prof. Wielenga deelt mede, dat in het Gestichtsbestuur van ,,Veldwijk” plannen in bewerking zijn tot eenige noodzakelijke uitbreiding en verbouwingen. Hij zou gaarne zien dat het Algemeen Bestuur door de Vergadering gemachtigd werd, deze plannen in ernstige overweging te nemen en, bijaldien het gegronde redenen mocht vinden hiertoe over te gaan, die te doen uitvoeren, en ook voor dit doel een leening aan te gaan van ten hoogste f 100.000. De Voorzitter ondersteunt dit denkbeeld.
De Vergadering geeft de vereischte machtiging om, des noodig, ook voor dit doel ten hoogste f 100.00 te leenen.
De Voorzitter deelt mede, dat het voornemen bestaat om op 31 October a.s. onze Stichting ,,Dennenoord” met eenige plechtigheid te openen. Daarbij zullen onderscheiden autoriteiten worden uitgenoodigd. Hij stelt den Geneesheer-Directeur, Dr. Schuurmans Stekhoven, aan de vergadering voor.

Daarna gaan de stemhebbende leden der vergadering over tot verkiezing van nieuwe bestuursleden. Herkozen worden H.H. Wielenga met 38 en B.M. Den Boer met 37 stemmen. Beiden namen de benoeming aan. In plaats van den Heer L. De Vries Hz. werd gekozen de Heer H.E. Smit, van Groningen, die deze benoeming in beraad hield. Als secundus werd gekozen de Heer Klinkert van Meppel. In plaats van Ds. Van Der Hoogt werd gekozen de Heer H. Groenendijk Czn., van Amsterdam, en als secundus de Heer Joh. Krap, van ’s Hage.
De Heer Van Marle licht het voorstel van het Bestuur toe, om ter vervanging van ons Correspondentieblaadje, over te gaan tot de oprichting van een maandblad, dat in vereeniging met enkele andere Vereenigingen, ,,Effatha”, ,,Eudokia”, ,,’s Heerenloo” enz., die met ons op denzelfden grondslag staan, zou worden uitgegeven. De afdeelingen Kampen en Ermelo ondersteunen het voorstel. De afdeeling Rotterdam is bij monde van den Heer Bichon Van IJselmonde tegen het voorstel. De Heer Van Oosterwijk Bruijn is voor de uitgave van een maandblad, maar alleen van onze Vereeniging uitgaande. De Heer Brummelkamp heeft practische bezwaren.
Het voorstel van het Bestuur werd met 23 tegen 10 stemmen aangenomen.
De Heer Van Dijk, kassier te Meppel, lichtte het voorstel der afdeeling Meppel toe, dat de vergadering het Bestuur in overweging geve, stappen te doen tot het verkrijgen van officieele beursnoteering voor de leeningen onzer Vereeniging.
De Heer van Oosterwijk Bruijn ondersteunt dit voorstel, en geeft daarbij in overweging om de volgende leeningen uit te geven tegen 3½ %. Besloten werd het voorstel Meppel met den wenk van den Heer van Oosterwijk Bruijn in handen te geven van het Bestuur om een punt van overweging uit te maken.
Aangenomen werd het voorstel Harlingen:

  • ,,Wanneer deskundigen algemeen van gevoelen zijn, dat het vroege rooken de hersenen benadeelt en alzoo aanleiding kan geven tot latere krankzinnigheid, ligt het dan niet op den weg der Vereeniging, hieraan meer bekendheid te geven, door b.v. in ons blaadje deze zaak te bespreken?”

Goedgekeurd werd het voorstel Harlingen:

  • ,,Waar nog niet overal voor geälimenteerden, de Rijks-, Provenciale- en Gemeentelijke-subsidie wordt verstrekt, wanneer opzending wordt verzocht van krankzinnigen naar ,,Veldwijk” e.a., worde het Bestuur uitgenoodigd, te overwegen of het ook noodig en mogelijk is, bij de Regeering op verandering in dezen aan te dringen.”

De vergadering besloot, dat op plaatsen, waar men moeielijkheden ondervindt, hiervan aan het Centraal Bestuur kennis te worde gegeven.
De afdeeling Loosduinen meent, dat er inconsequentie bestaat tusschen de laatste alinea van art. 7 der Statuten en het dienen uit liefde, waarop door de Besturen voor het personeel der Vereeniging steeds met klem wordt aangedrongen, en vraagt of het niet mogelijk zou zijn die inconsequentie weg te nemen.
De Heer Van Oosterwijk Bruijn vraagt, namens de afdeeling Zeist, wat er op dit oogenblik voor zenuwlijders gedaan wordt, sedert ,,Rustoord” als paviljoen voor krankzinnigen bij ,,Veldwijk” is getrokken.
Het antwoord luidt: voorlopig niets, maar het Bestuur blijft hierop attent.
De afdeeling Harlingen vraagt, of in onze Stichtingen geen plaatsen kunnen beschikbaar worden gehouden voor aanvragen tot plaatsing van patiënten uit christengezinnen.
De Voorzitter wijst op het bezwaar om daarop tenalle tijde een bevestigend antwoord te kunnen geven, doch zegt dat bij het Bestuur het voornemen bestaat om voortaan, bij het aangaan van contracten met provinciën en gemeenten, met den uitgesproken wensch meer rekening te houden.
Als leden der Commissie tot onderzoek van de rekening over 1895 werden benoemd de H.H. Van Der Vegte te Zwolle, Hartgerink te Deventer en Hovy te Amsterdam.
Den Voorzitter werd daarop de zegenbede uit Ps. 134 toegezongen, waarna de vergadering werd geschorst.

Te 2 uur hield Dr. D. Schermers, Geneesheer-Directeur van ,,Bloemendaal” het aangekondigde referaat over: ,,De leer van Lombroso.”
Dit referaat is in zijn geheel opgenomen in ons maandblad No. 2 van ,,Bethesda”, dat aan al de leden is toegezonden.
Door Prof. Lindeboom werd gezegd, dat door den referent twee factoren genoemd zijn, n.l. het bedorven ,,ik” en de invloeden van buiten. Spreker wenscht te vragen, in hoever de referent aan erfelijkheid gelooft. Is er in de wetenschap ook eenig spoor te ontdekken, dat de erfelijkheid terug gaat in de 3e en 4e generatie? Spreker meent, dat dit geconstateerd kan worden, en dat er invloeden bestaan, die door ons niet zijn aan te geven, maar waarin door den Rechter van hemel en aarde wordt ingegrepen.
Ds. Brummelkamp wenscht dank uit te spreken voor de heldere, zaakrijke uiteenzetting. Spreker zegt, dat de referent het feit aanneemt van het atavisme. Spreker vraagt, of dit een zedelijk of een physiek verschijnsel is; ook vraagt Ds. Brummelkamp, of wij niet op het gebied van het recht tot de grondslagen van Gods Woord moeten terugkeeren. Spreker vraagt verder, of de medische wetenschap niet het grondbeginsel moet aanvaarden, dat de mensch niet is een product der natuur maar een gevallen Adamskind? Aanvaardt men het beginsel, door den referent ontwikkeld, dan zullen de juristen afstand moeten doen van de gewoonte om het recht uit eigen autoriteit te construeeren, maar moeten wij het doen uit de Heilige Schrift.
Voor de bescherming van ons leven is het van het grootste belang, dat de rechterlijke macht de leer huldigt: Die iemands bloed vergiet, diens bloed zal weder vergoten worden.
De Heer Schermers zegt, dat op de vraag betreffende de erfelijkheid moeielijk een antwoord te geven is. In het algemeen kan geconstateerd worden, dat de erfelijkheid grooten invloed heeft op het leven van den mensch.
Prof. Lindeboom vindt het opmerkelijk, dat de Schrift zegt: tot in het 3e en 4e gelid. Spreker vroeg, of de zonden, die bezocht worden, ook in meer generatiën doorgaan; kan dit door medici aangetoond worden?
Dr. Schermers meende, dat deze familiën in de 4e generatie uitsterven.
Ds. Van Der Hoogt maakt de opmerking, dat alleen bij het tweede gebod sprake is van bezoeking der misdaad aan het 3e en 4e lid, en dat de uitroeiing van het geslacht van Jerobeam en andere koningen van Israël bepaaldelijk een straf was op de overtreding van het tweede gebod.
Ds. Donner is van oordeel, dat als de Heere spreekt van de bezoeking der zonde, dat oordeel niet uitsluitend is te brengen op de lijn der erfelijkheid.
De vergadering besloot bij acclematie om in eene volgende jaarvergadering weder een dergelijk onderwerp te behandelen.
Na het zingen van Ps. 105:5, sloot Prof. Wielenga de vergadering met dankgebed.

Geschiedenis van de staat der Vereeniging tot 1 Juni 1896

OVERZICHT VAN DE GESCHIEDENIS EN DEN STAAT DER VEREENIGING, GEDURENDE HET AFGELOOPEN JAAR, TOT 1 JUNI 1896
De Heere heeft groote dingen aan ons gedaan! Dies zijn wij verblijd. Dat mag de grondtoon zijn van ons lied en van ons woord, nu wij ons opmaken om weder een kort overzicht te geven van de ervaringen van het afgeloopen jaar, en zullen trachten u den staat, waarin onze Vereniging zicht thans bevindt, te schetsen.
Het twaalfde jaar van het leven onzer Vereniging ligt achter ons. Naar den gewonen gang des levens is men op dien leeftijd de kinderschoenen juist ontwassen. En ware het niet dat de mannen, die in 1884 de hand aan den ploeg sloegen, en die wel nniet van veel beteekenis waren in het oog der wereld, bij aanvaarding van hunnen arbeid het hadden uitgesproken, wat ook de kracht onzer vaderen uitmaakte, ,,auxilium nostrum in nomine Domini”, onze hulpe zij in den Naam des Heeren, ware die hulpe niet voortdurend de kracht onzer Vereeniging, het hart zou ons van vreeze slaan van wege de snelle ontwikkeling onzer Stichtingen. Maar door de kracht en de genade van dienzelfden onveranderlijk getrouwen Verbonds-God, zijn wij die wij zijn, en worden gedragen en gezegend tot op dezen dag, trots al onze zonden en vele gebrek dat onzen arbeid aankleeft. En daarom, wie roemt, roeme in den Heere!
Het afgeloopen jaar was in ’t bizonder daarom een hoogst belangrijk jaar voor onze Vereniging, omdat wij daarin den wensch verkregen waarnaar lange jaren was uitgezien, namelijk de opening van een derde Stichting voor het werk der Christelijke verpleging van arme krankzinnige lijders en lijderessen, en wel in het Noorden des lands, ,,Dennenoord” in het dorp Zuidlaren der provincie Drenthe.
Tweemalen was het ons gegund, èn op ,,Veldwijk” èn op ,,Bloemendaal”, onze paviljoenen te doen verrijzen te midden van het hoog beboomte van eene eeuwenoude buitenplaats; thans was ons dat voorrecht niet in die mate geschonken, en het zal geruimen tijd duren, eer ook ,,Dennenoord” een aanzien zal hebben zoo schoon als ,,Veldwijk” en ,,Bloemendaal.”
Behalve den geestelijken strijd zal daar dus ook op het gebied van natuur een strijd te strijden zijn, die wel verre van te ontmoedigen, den ijver zal aanvuren, opdat ,,Dennenoord”, door de hulpe des Heeren, spoedig tot een Elim moge worden gemaakt, waar het bovenal op geestelijk gebied tot een zege moge worden gesteld, ten verheerlijking Gods.
Het afgeloopen jaar was voor ons een gezegend jaar met betrekking tot het personeel van ons Bestuur en onzer hoofdambtenaren.
Geen onzer bestuurderen werd ons door den dood of om andere redenen ontnomen. De twee ledige plaatsen bij den aanvang des jaars door het uittreden van Ds. Van Der Hoogt en den Heer L. De Vries Hz. werden weder vervuld, door de Heer H. Klinkert uit Meppel en H. Groenendijk Cz. uit Amsterdam.
Onze geestelijk verzorger op ,,Veldwijk” Ds. Van Der Hoogt aanvaardde den 10 Mei 1895 zijne taak. Dat was een blijde dag voor ,,Veldwijk”, die reeds door zeer vele liefdelijke en gezegende bijeenkomsten, vooral in de prediking des Woords, maar ook in catechisatiën, bijbelbesprekingen en meer intieme samenkomsten is gevolgd geworden. Stelle de Heere onzen Leeraar nog vele jaren tot een rijken zegen, kan het zijn ook voor menigen armen lijder en lijderes, door ze te wijzen op Hem, die toen Hij op aarde was, allen genas die kwalijk gesteld waren.
Binnenkort zillen we ons D.V. ook mogen verblijden in het bezit van een geestelijk verzorger op ,,Bloemendaal”, waar de pastorie tot ontvangst gereed is. Ds. G.H. van Kasteel, Geref. pred. te ’s Hage, in de laatstgehouden vergadering van het Algemeen Bestuur als zoodanig benoemd, heeft deze roeping aangenomen. Op ,,Dennenoord” zal D.V. binnenkort o.a. ook een kerk en een pastorie worden aanbesteed.
Geen onzer Geneesheeren werd van ons weggenomen door den dood, ja zelfs geen hunner werd door krankheid verhinderd zijn dagelijkschen arbeid te verrichten. Het kader onzer doctoren is thans voor ,,Veldwijk”, ,,Bloemendaal” en ,,Dennenoord” opvolgend bezet door 3, 2 en 1 geneesheren.
Op ,,Veldwijk” door H.H. Drs. J.H.A. Van Dale, Geneesheer-Directeur, sedert October 1891, Dr. P. Wieringa sedert Januari 1895, en Drs. B.J.F. Bavinck sedert 1 September 1895; de laatste, voorloopig van 1 jaar benoemd, zal zijn dientwerk, ingevolge zijn verlangen, na dien termijn eindigen.
Op ,,Bloemendaal” door H.H. Dr. D. Schermers, sedert opening van ”Bloemendaal” in het najaar van1893, als Geneesheer-Directeur, en door Dr. L. Bouman, sedert November 1895.
Op ,,Dennenoord” door Dr. J.H. Schuurmans Stekhoven, te voren op ,,Veldwijk” werkzaam, die met de opening van ,,Dennenoord” in November 1895 als Geneesheer-Directeur is opgetreden.
Het personeel met de administratie en oeconomie belast mocht ongestoord zijn arbeid op onze Stichtingen blijven voortzetten; de broeders en zusters vonden bij toeneming hun beschikbaren tijd bezet.
Op ,,Veldwijk” werd de ziekenmoeder Van Der Weijden ongeschikt voor hare taak en moest zij die overgeven; op ,,Bloemendaal” noodzaakte eene ernstige ziekte van vader Kuipers hem en zijn echtgenoote de Stichting te verlaten. Beiden genieten ondersteuning van de Vereeniging. Eén verpleger op ,,Bloemendaal” ontviel ons door den dood. Hij was ons een trouwe hulp, evenals de beide eerstgenoemden.
Het aantal leden, dat onze Vereeniging door grootere en kleinere bijdragen steunt, klom tot bijna 8500. Deze aanzienlijke vermeerdering is voor een goed deel ook als vrucht te beschouwen van den arbeid van onzen vertegenwoordiger, broeder T. Van Der Ploeg Jz. te Steenwijk, die met onverdoten ijver voortgaat de belangen onzer Stichtingen te bepleiten. In zeer vele kerken en gebouwen mocht hij den aard en het doel van onzen arbeid in het licht stellen en, blijkens de uitkomst, met rijken oogst van den akker terugkeeren. Wij brengen onzen hartelijken dank aan allen die ook dit jaar onzen broeder in het aanbieden van huisvesting en op ander wijze de behulpzame hand boden.
In het begin des jaars heeft het Bestuur in een circulaire de hulp ingeroepen van alle Gereformeerde Kerkraden. ’t Verblijdt ons, dat reeds eennige Kerkeraden hebben geantwoord met de toezegging van eener collecte. Ook onze vertegenwoordiger mocht eenige kerkeraden daartoe bewegen. Ter nadere aanduiding wordt verwezen naar de hierachter voorkomende lijst, die weldra moge worden vergroot.
Zooals uit de hiernavolgende mededeelingen van de Geneesheeren-Directeur nader zal blijken, werd de arbeid van de twee Stichtingen, onder den zegen des Heeren geregeld voorgezet, en die op ,,Dennenoord” aangevangen.
Voor rampen en groote schokken bleven wij genadig gespaard.
De verhouding met de autoriteiten bleef voortdurend zeer goed.
Dat de Regeering den arbeid onzer Vereeniging met belangstelling gadeslaat en waardeert, bleek duidelijk toen het bij gelegenheid van de opening van ,,Dennneoord” aan onze geëerbiedige Koningin-Regentes behaagde, onzen Voorzitter L. Lindeboom, die van den aanvraag af lid en voorzitter was van het Bestuur, als Ridder in de orde van den Nederlandschen Leeuw op te nemen. Van alle zijden werd met dit blijk van waardering, waarvoor ook wij onze warme erkentelijkheid uitspreken, instemming betuigd.
De verhouding van de zijde der Inspecteurs voor het Staatstoezicht op Krankzinnigen, de H.H. Dr. Ruijsch en Dr. Van Andel, was bij voortduring aangenaam. Ons Bestuur stelt dit op hoogen prijs, daar ons dit den arbeid in menig opzicht gemakkelijker maakt.
Tengevolge van het contract met de provincie Groningen voor de verpleging van 60 patiënten, zijn dezen grootendeels uit ,,Bloemendaal” naar ,,Dennenoord” overgeplaatst. De provincie Drenthe zond ons na de opening het grootste gedeelte van het 30-tal patiënten, voor wie in het vorige jaar contract was gesloten.
Met de Gemeente Rotterdam gingen we een contract aan voor 110 patiënten, die nu bijna allen op ,,Bloemendaal” verpleegd worden, evenals 40 patiënten, voor wie met de provincie Zeeland en 18, voor wie met de Gemeente ’s Hage gecontracteerd is. Ook de provincie Utrecht wenscht een contract voor een 10-tal patiënten te sluiten.
Thans zijn voorloopig nog plaatsen disponibel op ,,Bloemendaal” en zullen, na den voorgenomen bouw op ,,Dennenoord” en ,,Veldwijk”, meerdere beschikbaar komen, zoodat in het bizonder aan de aanvragen van hen die uit instemming met onze beginselen ons hunne patiënten wenschen toe te vertrouwen, zal kunnen worden voldaan.
Gaat het echter gelijk tot hiertoe, dan zullen na niet zeer lange tijd die beschikbare plaatsen bezet zijn. Daarom wordt de aandacht van de Corporatiën en Kerken er op gevestigd, dat contract kan worden gesloten om 1 of meer plaatsen open te houden, zooals voortdurend met provinciën en gemeenten geschiedt, terwijl dan per onbezette plaats eene maandelijkse bijdrage van f 4,- wordt betaald. Voor Kerken, enz., die ons steunen, is dit bedrag tot f 2,50 verminderd.
op 28 Januari 1896 mocht het Gestichtsbestuur van ,,Veldwijk”, bij monde van Ds. V.D. Hoogt en van zijn Voorzitter, Prof. Wielenga, in eene plechtige samenkomst met al het personeel in de Gestichtskerk herdenken hoe de getrouwe God het stekje, voor 10 jaren geplant, tot een boom had doen wassen. Bij die gelegenheid gaf de Geneesheer-Directeur Van Dale een zeer belangrijk overzicht, van de geschiedenis van ,,Veldwijk” gedurende dat tijdperk. Het Centraal Bestuur mocht daarbij assisteeren. Van een en ander is uitvoerig verslag gedaan in ons maandablad ,,Bethesda”.
In Januari dezes jaars kon een aanvang worden gemaakt met de invoering van het nieuwe reglement voor de opleiding van verpleegpersoneel. Respectievelijk hadden zicht op ,,Veldwijk”, ,,Bloemendaal” en ,,Dennenoord” 49, 14 en 5 candidaten met goed gevolg aan het examen voor leerling-verpleger onderworpen. Sedert dien tijd worden de lessen nu geregeld gehouden. ’t Is onze vurige wensch, dat de invoering van deze methode van opleiding aan onze Stichtingen niet alleen meer bekwaam en beter gevormd personeel zal helpen verschaffen, maar dat het ook op velen een gunstigen invloed zal oefenen tot geheele toewijding aan dezen gewichtigen tak van den arbeid der liefde. Nog altijd toch is de wisseling van het verpleegpersoneel groot, zooals uit de hierachter volgende opgaven blijkt. Het behoeft geen betoog, dat dit op de goede verpleging belemmerend werkt.
In het begin dezes jaars is ons Correspondentieblaadje een eerleken dood gestorven, maar weder uit zijn assche verrezen in den vorm van een Maandblad, dat onder den naam ,,Bethesda” als orgaan is te beschouwen van 5 Vereenigingen, n.l. de onze, tot verzorging van krankzinnigen en zenuwlijders; Eudokia; ’s Heeren Loo; Effatha, en die voor Gereformeerde ziekenverpleging, welke op denzelfden Gereformeerden grondslag arbeiden in het werk der barmhartigheid. Ds. Van Der Hoogt heeft zich wel met de hoofdredactie willen belasten. Aanvankelijk vindt het een goeden ingang; we wenschen echter zeer dat het getal abonnenten, thans ongeveer1000, nog aanmerkelijk zal toenemen; dan alleen wordt het doel in breeden kring bereikt, en ook geldelijke schade van de uitgave voorkomen.
Ons Algemeen Bestuur kwam van 1 Januari 1895 tot 1 Juni 1896 zes malen, telkens voor twee dagen te ,,Veldwijk” te zamen, en nog eenmaal des avonds vóór de jaarvergadering te Groningen. Buitendien vergaderde het Centraal Bestuur herhaalde malen te ,,Veldwijk”, te Zwolle, te ,,Dennenoord” of te Amsterdam, terwijl de Gestichtsbesturen der onderscheidene Stichtingen, alsmede de Gestichtsraad van ,,Veldwijk” op geregelde tijden vergaderden, ter behandeling van de vele en velerlei zaken, die voortdurend bij eene Stichting van zoo groote uitgebreidheid ter tafel komen.
De belangrijkste gebeurtenissen van het afgeloopen jaar zijn de opening van 4 nieuwe paviljoenen op ,,Bloemendaal”, en van onze Stichting ,,Dennenoord”. De opening der paviljoenen op ,,Bloemendaal” heeft respectievelijk in December 1895 en Mei 1896 plaats gehad, tengevolge waarvan telkenmale 80 plaatsen voor patiënten beschikbaar kwamen, zoodat het totaal aantal dat thans op ,,Bloemendaal” kan verpleegd worden, 350 bedraagt. Tegelijk met de laatste werd ook het nieuwe administratiegebouw in gebruik genomen, hetgeen op zijn bovenverdieping een ruime woning voor den geneesheer Dr. L. Bouman en diens echtgenoote ter beschikking stelde. Evenals de vorige bouw op ,,Bloemendaal” werd ook de hierbedoelde, onder de leiding van onzen architect Wentink, uitgevoerd door den heer Timmer uit Meppel, voor een bedrag van f 132.730,-. De centrale verwarming werd aangelegd door de firma Bacon van Elberfeld.
De opening van ,,Dennenoord” was aanvankelijk bepaald op 31 October 1895. Maar reeds spoedig bleek, dat hier uitstel noodig was. Op 28 November was de bouw zoover gevorderd, dat de opening voor de ontvangst der eerste patiënten kon geschieden. Onder betoon van vele belangstelling, zoo van autoriteiten, als van een talrijk publiek uit den omtrek, had deze opening plaats in den Naam van den Drieëenigen God. Hier volgt, met eenige aanvulling en wijziging, het verslag, door de ,,Nieuwe Provenciale Groninger Courant” daarvan gegeven:
Op een der bovenzalen van het Hoofdgebouw zou de plechtige opening van deze derde Stichting van de ,,Vereeniging tot Christelijke verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders in Nederland”, plaats hebben. Lang vóór het bepaalde oogenblik, 12 uur, was deze zaal, die slechts een paar honderd zitplaatsen bevatten kon, gevuld met belangstellenden, inzonderheid uit de stad en de provincie Groningen en uit Drenthe; ook uit Zuidlaren waren velen tegenwoordig. Een groote menigte moest, helaas, buiten blijven.
De Voorzitter van het Algmeen Bestuur der Vereeniging, Prof. Lindeboom, verzocht de vergadering te zingen Ps. 25:4 en 8. Daarna verzocht hij de aandacht voor een gedeelte uit het onfeilbaar, eeuwig blijvend, Woord van God, dat het eerst het woord moet hebben bij de opening van dit huis der barmhartigheid; de Vereeniging en hare Stichtingen zijn op dit Woord gegrond en wenschen zich in alles naar dit Woord te gedragen, door Gods genade. Hij las nu Fillip. 2:1-11. Spreker zal niet de feestrede houden; die belangrijke taak is opgedragen aan den gewezen Voorzitter van het voorloopig Bestuur van dit Gesticht, Ds. A. Brummelkamp. Hij wenscht alleen de belangstellenden welkom te heeten en daarbij uit te spreken, dat wij ook deze lieflijke ure, en het werk der liefde, dat hier nu aanvang zal nemen, danken aan Gods liefde en barmhartigheid, die Jezus Christus, Zijnen Zoon, gegeven en gezonden heeft voor in zich zelve doemschuldige, reddeloos verloren, zondaren. Vanwaar hebben wij den drang, den moed, de kracht tot dezen arbeid, tot de opening zelfs van een derde Gesticht voor krankzinnigen? Niet uit ons zelven. Al de leden der Vereeniging belijden, dat zij tot dit werk onwaardig en onbekwaam zijn in zich zelven; deed God naar onze verdienste, liet God ons aan ons zelven over, wij zouden een plaats hebben onder degenen die hier zullen worden verpleegd. Maar God heeft ons doen verstaan dat er, ja, waarlijk ,,vertroosting is in Christus, troost is der liefde, gemeenschap des Geestes, innerlijke bewegingen en ontfermingen” – en van die ontferming en vertroosting zal ook deze Stichting getuigen. Hoe droevig ook het lijden der ellendigen is, hoe smartelijk ook het feit dat hun getal voortdurend vermeerdert, nochtans mag deze ure een feesture worden genoemd, omdat vertroosting en genezing en volkomen zaligheid is ook voor krankzinnigen in den Christus Gods, Wien deze Stichting zich dienstbaar stelt, die in haar wil werken door Zijnen Geest. Vervolgens ging spreker voor in dankzegging en gebed. Onder het zingen van Psalm 136:1 en 2 trad nu Ds. Brummelkamp op, die de volgende rede hield.

Zeer geachte hoorders!

Laat mij beginnen mogen met u allen welkom te heeten, van wat stand of rang ook hier samengekomen, tot bijwoning van een even ernstige als aandoenlijke plechtigheid.
Zeven maanden geleden stonden velen onzer in ditzelfde oord, weinige schreden van hier, onder den open hemel, om den Eersten Steen te leggen van de Stichting, die hier moest verrijzen. Maartsche sneeuwbuien dwarrelden nog door de lucht en deden ons denken aan het gezegde van den vaderlandschen dichter:

April heeft ook zijn wintervlagen,
En geeft nog wel een witten hoed;

Maar telkens scheen daar tusschendoor de heldere lentezon, die een liefelijker seizoen voorspelde. En met den heerlijken zomer die volgde, en die uitgelezen scheen om te bouwen, ging ook de bouw van ons ,,Dennenoord” voorspoedig voort. En nu de dorre bladeren, het beeld van het verwelkte schoon, onder onze voeten kraken, mogen we andermaal elkander ontmoeten, omdat de Laatste Steen nu gelegd en de Stichting totzoover voltooid is. Heden wordt zij geopend en voor de lijders, die hier verzorging en verpleging komen zoeken, in gebruik gesteld. Soli Deo Gloria! Want zoo de Heere het huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan. Maar het huis is gebouwd; en nu geen bijzonder ongeval tusschenbeide kwam, en we, zij het dan ook een weinig later dan de oorspronkelijke bepaald was, ,,Dennenoord” mogen openen, worde dank onzer harten gebracht aan Hem, die over dezen bouw heeft gewaakt en ons de voltooiing heeft vergund, en van wien we weten, dat het doel waarmede deze stichting verrees, welgevallig is in zijn oog.

Vervolgens past een woord van gelukwensching aan het Algemeen Bestuur, en daarin aan de Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders zelf, alsmede aan het Gestichtsbestuur, dat meer bepaaldelijk met de uitvoering van dezen bouw belast was. Ik behoef u, geachte mede-leden des Bestuurs, niet te herinneren aan de vele bemoeiingen, groote en kleine, tijdige en ontijdige, welke zulk een arbeid oplegt. Overbodig ware dit vooral voor u, heeren leden van het Gestichtsbestuur, die heden bij den eersten mijlpaal op uwen weg moogt vertoeven en van nu voortaan u met uw eigenlijke taak belast zien, met het toezicht namelijk op den geregelden gang van het leven in dit gesticht. Ik spreek uit ervaring, wanneer ik zeg dat het Bestuurs-lidmaatschap van een gesticht dat nog verrijzen moet, geen sinecure is. Toen ik nog de eer en het voorrecht had tot uwen kring te behooren, hebben we dat ieder in onze onderscheidene functiën ruimschoots ondervonden. Maar ik geloof tevens naar uw hart te spreken, en naar dat van het gansche Bestuur, als ik zeg dat we ons niet beklagen van het liefdewerk dat we hadden te verrichten. Neen, het was, en het blijve ons een eere, in dienst te staan der Christelijke Barmhartigheid, en voor allen die met hunne gebeden, hunne gaven en hunne financiën ons willen steunen, het vrijwillig aanvaarde rentmeesterschap trouw en met stipte nauwkeurigheid te bekleeden. Een der Germaansche herinneringen Mijne Heeren, verbonden aan den Drentschen bodem waarop we staan, is het drinken van ,,bloedbroederschap”, waarmee onze ruwe maar krachtige voorvaderen elkander in een wederkeerig verbond van vriendschap en bescherming opnamen. Laat er zoo een verbond van vriendschap en bescherming opnamen. Laat er zoo een verbond van broederschap, van ridderlijke aaneensluiting bestaan, tusschen allen die zich opmaken om de nooden onzer maatschappij te verzachten. De middeleeuwen zijn voorbij, maar waarlijk daar is voor een nieuwe orde van barmhartige Samaritanen, zij het dan ook een orde zonder ordekleed, aan het eind der negentiende eeuw overvloedig plaats.

Ik mag niet vergeten in mijn gelukwensch mij te richten tot den heer Hoekzema als architect, den heer Faber als aannemer, de heeren opzichters en werklieden, wier bekwaamheid, kunde en vlijt tot de gelukkige voltooiing van dezen bouw zooveel hebben bijgedragen, en die de voldoening mogen smaken, dat het Bestuur zich tevreden verklaart over hun arbeid. Finis coronat opus. Een goed einde is de kroon op het geheel. Maar laat vooral dit u allen, Mijne Heeren, een lieflijke herinnering mogen blijven, dat gij een Huis van rust, van verademing, mocht het zijn van genezing hebt helpen met bouwen voor een deel der lijdende menschheid, dat bij uitnemensheid onze deernis en onze ontferming behoeft.

Hier denken we tevens aan allen, die door financieelen steun het Bestuur in staat gesteld hebben ook dezen bouw – de derde binnen een tijdperk van nog geen tien jaar! – ter hand te nemen; Christenen uit allerlei kring en omgeving, mede-belijders, die toonen het te verstaan, dat ook het goud, het zilver en het koper dat de Heere ons schonk, in zijnen dienst m oets staan, en dat het zalig is Hem te dienen van onze goederen.
Het is mij een aangename taak, als tolk van het Bestuur onzer Vereeniging, allen dezen vriendelijken helpers hier openlijk onze erkentelijkheid te betuigen. Zeker ga ik mijne bevoegdheid niet te buiten, wanneer ik verklaar dat onze Vereeniging, van alle die van tijd tot tijd een beroep doen op de beurzen onzer landgenooten, misschien almeê de minste moeite heeft om de eigenaars die beurzen tot ontknooping van de koorden te bewegen. Onze penningmeester, Baron van Heemstra, zou u daarvan kunnen verhalen. Naar de oorzaak dezer niet alledaagsche offervaardigheid behoef ik niet te speuren, mijne Hoorders. Is ’t nieuwe van dit liefdewerk dat bekoort? De overtuiging dat hier inderdaad een schreiende nood om verzachting vraagt? Is het gedeeltelijk misschien het bewustzijn bij wie eennig vermogen te beleggen hebben, dat het toch beter is het in den dienst der Barmhartigheid op rente te zetten, dan bij Amerikaanse (lucht-) sporen, al nemen die ook nog zulk een onnavolgbare vlucht? Ik beslis niet, maar ik geloof dat God ons ook in dit opzicht gezegend heeft; en ik zie in dat meestal willig aanbieden van bouwkapitaal aan onze Vereeniging – zoodat zij maar zelden den eigenlijken bedelnap ter hand behoeft te nemen, om de belangstelling gaande te houden – een bewijs, dat Hij, die een welbehagen heeft in ontferming, de harten neigt en de handen opent, en ons de middelen beschikt, die tot dit werk der barmhartigheid noodig zijn. Daar is, mijne Hoorders, iets waars in de leus der middeneeuwsche bedelorden, wanneer zij in ruil voor ontvangen weldaden een ,,God loont u” spreken. Iets waars . . . . maar schooner en gewisser is de uitspraak, welke ik allen herinneren mag, die hun hart in hunne gave hebben gelegd: ,,Voor zooveel gij dit een van deze mijne minste broederen gedaan hebt, hebt gij dat Mij gedaan.” ,,En zoo wie een van deze kleinen te drinken geeft, alleenlijk een beker koud waters, in den naam eens discipels, voorwaar Ik u, hij zal zijnen loon geenszins verliezen.”

~~~~~~~~~~~~~~

Toen het Bestuur, geachte Hoorders, het vereerend verzoek tot mij richtte, om als oud-voorzitter van het Gestichtsbestuur van ,,Dennenoord” bij deze gelegenheid het woord te willen voeren, heb ik, ik ontveins het niet, in het eerst geaarzeld die taak op mij te nemen. Wat is er te zeggen, zoo klonk het in mijn binnenste, over de krankzinnigheid als een toenemende kwaal van onzen tijd, en over de Christelijke verzorging van lijders aan deze kwaal, dat het groote publiek niet reeds dikwijls gehoord heeft? Is het misschien niet beter den sluier van het hald-donker, die over dit lijden ligt, maar niet op te heffen, en over hetgeen tot verzachting en genezing beproefd wordt maar niet zooveel te spreken in het openbaar? Maar behalve dat het publiek recht heeft van openbare stichtingen als deze een zekere rekenschap bij haar optreden te verwachten, was er een lichtpunt, dat het uitzicht verhelderde en dat mij aantrok. Het was, dat ik gevoelde er u op te mogen wijzen, dat hoezeer dan ook de kwaal toeneemt en onze arbeid daardoor zich uitbreidt, toch ook aan de andere zijde door Gods goedheid de Barmhartigheid ontwaakt is en de kring steeds grooter wordt van mannen en vrouwen, die in Christus naam den beker der lafenis willen reiken aan de vele slachtoffers dezer hedendaagsche krankheid. Ik gevoelde iets van de aantrekkelijkheid van dit onderwerp, en begreep dat het mij gereede aanleiding kon geven, om bij de opening van dit gesticht voor het Noorden onzes lands, het karakter van den hier te verrichten arbeid zoo mogelijk te stellen in een helder, voor allen waarneembaar licht. Wilt mij daartoe dan nog enkele oogenblikken uwe welwillende aandacht verleenen, en beschouwt wat ik zeggen ga als eene aanbeveling der Christelijke verzorging van krankzinnigen en zenuwlijders in uwe belangstelling en uwen steun.

Het toenemen van de kwaal waarover we spreken, mijne Hoorders, is zoo zeer een kenmerkende trek in de ziekte-geschiedenis onzes tijds, dat men onwillekeurig de klacht daarover telkens herhaalt, al weet men zeer wel dat dit klagen op zich zelf niet baat. Het is alsof in die vele patiënten van dezen aard ons moderne leven met woeker terugkrijgt, het kapitaal van geest- en lichaamskracht, dat het in den slavendienst van den Mammon, den Mammon van het goud, van de eerzucht en van den wellust, verteert. Ik vergeet niet dat allerlei oorzaken kunnen samenwerken om de droeve catastophe in het leven te roepen; maar op den diepsten bodem ligt toch bij alle soorten van krankzinnigheid hetzelfde verschijnsel. Het innerlijke evenwicht is verbroken. De zonde, hetzij dan als oorzaak of als gevolg, heeft verstorend ingegrepen in het fijne organisme van den geest. En nu liggen daar de arme slachtoffers, naar den geest, en dikwerf ook naar het lichaam, als in fragmenten uiteen. Wie zal ze helpen? De geneesheer, zal men zeggen. En voorzeker, dankbaar erkennen we alle hulp en verzachting die den armen lijders door de geneeskunde wordt verschaft. Onze Vereeniging heeft meen ik getoond, dat zij de wetenschap eert als een gave Gods. Maar ik geloof dat in de eerste plaats de mannen der wetenschap zelf, de deskundigen in ons midden, mij zullen bijvallen, wanneer ik zeg, dat bij de verzorging dezer lijders ook de wetenschap, ook de Psychiatrie, met den doop der Barmhartigheid zal moeten zijn gedoopt, om niet menigmaal machteloos te staan tegenover zooveel leed. De Barmhartigheid, mijne Hoorders, schijnt ten slotte de eenige die in de worsteling met deze droeve kwaal niet behoeft te bezwijken; haar alleen zal het vergund zijn olie te gieten op de beroerde wateren van het gestoorde bewustzijn. En dan meen ik het te mogen aanmerken als een teeken des tijds, waarmeê we de lijdende menschheid mogen gelukwenschen, dat er tegenwoordig als het ware een nieuwe bladzijde omgeslagen wordt in de geschiedenis der krankzinnigen-verpleging. Verschillende richtingen beijveren zich, om uit te zuiveren wat den ouden zuurdeesem, met de barmhartigheid dikwerf in zoo lijnrechten strijd, in de bestaande methodes nog was overgebleven. Zij spannen zich in om na te speuren, om te bestudeeren, en zij het ook ten koste van aanzienlijke offers, over te nemen of voor het eerst in te voeren, wat als betere methode, of als onderdeelen daarvan, elders beproefd of voor het eerst door eenigen denkenden geest is uitgevonden of bedacht. Alle hulde daarom aan ieder blijk van toewijding, aan elken wezenlijken dienst, die aan het lijdend menschdom, in welken kring, door welke richting ook wordt bewezen, en onverschillig of het den wapendrager geldt in den strijd, of den pionier in het rijk der gedachte. Maar dit vergunt ge mij uit te spreken, onbewimpeld, als het geloof onzer Vereeniging en als diepste beweeggrond van al hare bemoeiingen, dat de Barmhartige liefde die hier helpen kan en moet, haar eenige en haar onuitputtelijke bron enkel en alleen vindt in den Christus Gods. In Hem die het land doorging goeddoende; die blinden ziende maakte, en melaatschen reinigde, en bezetenen genas. Die aan het kruis de machten van zonde en dood overwon, en die nu, als de Heiland der wereld ten troon gezeten, door Zijnen Geest den geest der barmhartigheid uitzendt in de zijnen, zoodat ze zich aangegrepen voelen om den naaste te helpen, en niet rusten kunnen eer ze hun olie en wijn gegoten hebben in de wonden van den verslagene aan den weg. Het beschaafde heidendom, mijne Hoorders kende zelfs het denkbeeld van een liefderijke verpleging van krankzinnigen en zenuwlijders niet. Een hulde aan den Christus durf ik daarom te noemen, al wat in christenlanden op dit gebied wordt gedaan. Wel niet bij allen die haar brengen een bewuste en, gelijk het betaamde, een aanbiddende hulde; maar toch, een onwillekeurige hulde aan den Goddelijken Consolator, die ons het eerst de barmhartigheid leerde, mag ik noemen elke poging om het overfloerste leven der beklagenswaardige lijders minder droevig, minder smartelijk te maken, of, gave God, het weer aan zichzelf en de samenleving terug te schenken. En Gij allen, ik ben er zeker van, stemt met mij in wanneer ik de bede niet terughoud, dat de God der barmhartigheid zegene en sterke alle vaardige en geduldige, alle vriendelijke en zachte handen, zie zich uitstrekken om dit geheimzinnig lijden van zoovele medemenschen althans een weinig te temperen.
Wat onze Vereeniging betreft, mijne Hoorders, zij wenscht niet anders dan de voetstappen te drukken van Hem, die haar het exempel gezet heeft van het werk der barmhartigheid en der dienende liefde. Daarmede is kort, maar afdoende, het karakter geteekend van allen arbeid, die ook hier op ,,Dennenoord” zal worden verricht. ,,Ik wil barmhartigheid en niet offerande”, heeft de Heere Christus tot ons gesproken. Hij zelf gaf het voorbeeld. Stap voor stap werd zijn voetspoor op aarde gekruist door dat van de ellendigen en nooddruftigen, die tot Hem kwamen om hulp. Dat niet alleen, maar Hij vereenzelvigt zich met de lijdenden en bezochten; Hij klopt in hunne gedaante aan de deur van ons hart. ,,Ik ben krank geweest, en gij hebt mij bezocht”, zal Hij een zeggen tot de gezegenden zijns Vaders. Ziehier dus de grondwet voor al dezen en soortgelijken arbeid. Alles uit Christus. In Hem, niet in ons, de altijd wellende, de nimmer uit te ledigen Bron. O hoe rijk wordt dan het werk der barmhartigheid! En hoe gerust mag men het dan aanvaarden, ook al is men diep overtuigd van de armoede aan geduld en ontferming van zijn eigen hart. Ons hart, Geneesheeren, Vaders en Moeders, Verplegers en Verpleegsters in deze stichtingen, bedenkt het tot uwe bemoediging, ons hart is niet de bron. Moesten de patiënten daarop hunne hoop vestigen, ach, hoe zouden ze keer op keer teleurgesteld worden; hoe zouden ze zich met hun nooden en kwalen ras alleen gevoelen, overgelaten aan zichzelven! Maar, het is juist en schoon gezegd: ,,Onze menschelijke natuur is niet meer aan zichzelven overgelaten. Christus heeft haar aangenomen. Al wat menschelijk is staat daarom in gemeenschap met zijn Middelaarshart.” Ja, ook die met krankheid geslagen geest, sinds ook de geestverstoring een menschelijke jammer is en er in onbepaalden zin van Christus staat, dat hij was ,,een man van smarten en verzocht in (dat wil zeggen, van nabij bekend met) krankheid.” ,,Een hoogeprietser, die kan medelijden hebben met onze zwakheden, omdat hij in alle dingen, gelijk als wij is verzocht geweest, doch zonder zonde.”

Het eigenaardige van de barmhartigheid die in onze gestichten aan de lijders moet worden bewezen, mijne Hoorders, is derhalve, dat zij in geen bloot menschelijke aandrift, hoe edel of liefelijk ook, hare kracht zoekt, maar eeniglijk putten wil uit de schatkameren van Christus. In het geloof aan zijne almacht en ontferming ligt het geheim van hare volharding, de waarborg voor haren rijkdom. In de persoonlijke gemeenschap met Hem, ligt de kracht van allen, die den dienst der barmhartigheid in zijn veelvoudige schakeering hier zullen verrichten. Christus met zijn Geest, die de Trooster is, wonende in hun hart: en daarin ontstekende en gaande houdende de innerlijke bewegingen en ontfermingen, waarvan de Bron in Hem ontspringt, en die door hunnen dienst haar genezende wateren brengt tot de lijders om hen heen. Dit is de Barmhartigheid van den echten stempel, onuitputtelijk omdat zij goddelijk, geduldig omdat zij eeuwig, onvermoeid omdat zij onsterfelijk is. De barmhartigheid die wel door het kanaal der menschelijke krachten tot de lijders vloeit, en daarom, wat betreft den mensch die haar bewijst, een wijle kan zijn uitgeput; maar die na iedere uitputting zich weer opricht aan den Christus-Consolator en daarom niet bezwijkt. Van haar zien we het blijvende voorbeeld in Jezus bij zijn omwandeling op aarde, als het herhaaldelijk heet, dat hij op het zien van ziels- of lichaamslijden met ,,barmhartigheid” of met ,,ontferming” werd bewogen. Tot haar wekt de heilige apostel de gemeente op, wanneer hij haar vermant om te zijn medelijdend, met innerlijke barmhartigheid bewogen, vriendelijk. Deze barmhartigheid verstaat de kunst om te weenen met de weenenden. Aan haar hebben we de zegenspreking te danken: ,,Zalig zijn de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden.” Bij haar zijn ,,de milde handen” en de ,,vriendelijke oogen.” Zij is het , die wat ze doet ,,in blijmoedigheid” doet. Van haar vertederenden invloed zingt de dichter:

Zij dauwt op iemand neêr, gelijk de regen
Op ’t aardrijk valt. Ze omvat een dubble weldaad,
Eén voor wie geeft, en één voor wie ontvangt.

Want zij weet dat het zaliger is te geven dan te ontvangen. En heeft alzoo haar loon reeds in haar werk, dan beschouwt zij ook alle kracht of gave, alle wetenschap of verkwikking, die zij tot verzachting van het lijden mag aanwenden, als een middel in de hand van Hem, die haar dit loon bereid heeft. Geen roem voor haar zelve. De Goddelijke barmhartigheid, in wier dienst zij staat, sluit allen roem voor menschen uit. Roem ware alleen te behalen voor wie Onkreukbaar Recht Gods voldeed. En omdat niemand dit doet; omdat, ter behoudenis, ieder mensch de Goddelijke barmhartigheid behoeft, daarom is den dienst der menschelijke barmhartigheid alle roem uitgesloten. Wie roemt roeme in den Heere. En mag het haar gebeuren een erkentelijken blik op te vangen van een zwaar bezochte, wien zij de peluw wat zachter heeft geschud; of, gelijk somtijds geschiedt, den danktoon aan te hooren van een lijder of lijderes, die zich ,,naar ziel en lichaam gered” verklaart, dan legt zij eerbiedig den lauwer aan Gods voeten, omdat Hij, de vader der barmhartigheid, haar vergund heeft uitdeelaresse te zijn van zijnen schat.

Doch dit sluit nog iets meer in. Is het een dienst, die in deze stichting zal worden volbracht, dan moet het ook een dienen, een volgen, een gehoorzamen aan Christus zijn in dézen zin, dat getrouw en ijverig van de middelen wordt gebruik gemaakt, welke Hij ter onzer beschikking stelt. Is de Heere Christus de eigenlijke Psychiater, de onfeilbare zielenarts; zijn in Hem al de schatten ook van deze wijsheid en kennis verborgen: dan is er ook op psychiatrisch gebied geen enkele kracht of gave, geen wetenschap of ontdekking, die we niet dankbaar als een gift uit zijne hand hebben aan te nemen en te gebruiken. Te gebruiken, niet slordig, alsof we niet aan de middelen waren gebonden; niet gierig, als ware niet het beste juist goed genoeg voor den mensch, Gods edelste schepsel, in krankheid; maar volvaardig, nauwgezet, als rentmeesters, verantwoordelijk aan den Gever. Op ééne voorwaarde echter, mijne Hoorders. Mits dan ook, gij stemt het toe, de Psychiatrie met ons erkenne dat de vreeze des Heeren, het opvangen van het licht dat uit Gods Woord over de dingen waarmeê we hier te doen hebben schijnt, het beginsel der wijsheid is. De lijder die met gestoorde geestvermogens krank daar nederligt, derhalve geen ,,ziek zoogdier”, maar een mensch, met ziel en lichaam naar den beelde Gods geschapen, en als zoodanig voorwerp van de zorg des psychiaters. De zonde niet een voorbijgaande onvolkomenheid, of een gebrek dat verder voor de natuur des menschen geen gevolgen heeft; maar het droeve onomstootelijke feit, dat, gelijk het God en mensch scheidde, ook de innerlijke harmonie van het menschelijk organisme heeft verstoord en verwoest. En voorts, waar het geheimzinnig verband tusschen de overtreding der door God gestelde orde en het verbroken evenwicht in ’s menschen binnenste niet mag worden ontkend, al is het ook dikwerf niet rechtstreeks aan te wijzen, geen behandeling, geen verpleging, geen genezing van den lijder beproefd buiten Hem, die gekomen is om ziel en lichaam beide te behouden. Welkom zulk een Psychiatrie binnen de wanden dezer stichting! Welkom in naam der lijders, die verlossing zoeken van hunne kwaal. Welkom in naam der straks herstelden en van hunne betrekkingen, die God danken zullen dat hij ons zulkeene wetenschap schonk. Welkom eindelijk in den naam van den Heere Jezus Christus, den Middelaar, wien gegeven is alle macht in hemel en op aarde, om de weldaad der verlossing naar ziel en lichaam aan duizenden bij duizenden te verheerlijken.

~~~~~~~~~~~~~~

Ik ga thans over tot de volvoering van de bijzondere opdracht, welke mij door het Bestuur bij deze gelegenheid is gedaan. Ik moet namelijk den Geneesheer, die benoemd is om de leiding dezer stichting op zich te nemen, ten overstaan van deze vergadering openlijk en plechtig in zijn ambt bevestigen.
Dr. Schuurmans Stekhoven! in naam van het Algemeen Bestuur der Vereeniging tot Christelijke verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders, heb ik dus de eer U te installeeren als Geneesheer-Directeur van ,,Dennenoord.” Aanvaard in haar ganschen omvang de gewichtige taak, die hiermeê op uwe schouders wordt gelegd. Beschouw U van dit oogenblik als het verantwoordelijke hoofd dezer Stichting. Laat zij de liefde hebben van uw hart, en de vrije beschikking over alles wat God aan gaven van wetenschap en kennis U geschonken heeft. Hij die in zijn omwandeling op aarde sprak: ,,Sta op en wandel!” geve U als vrucht op den arbeid het voorrecht, vele, vele lijders de stichting hersteld te zien verlaten. – Gij verwacht niet van mij een relaas te hooren van al de bijzonderheden uwer omvangrijke taak. Gij kent die zelf beter dan ik. Ge zijt geen vreemdeling in dit werk der barmhartigheid. Gedurende ettelijke jaren reeds deedt. Ge practische ervaring op te ,,Veldwijk”; en de dagelijksche practijk hier zal uwe kennis en ervaring ruimschoots vermeerderen. Ik mag er bijvoegen: God zelf zal U onderwijzen op het ootmoedig gebed. Immers het Bestuur acht zich gelukkig van U te weten en te vertouwen, dat Gij in uwe ambtelijke hoedanigheid geen andere wetenschap begeert te dienen, dan die van welke ik straks heb gesproken. Ontvang dan onze gelukwenschen met dezen dag, omdat hij U brengt tot de door U gezochte, diep verantwoordelijke, maar tegelijk eervolle en liefdelijke taak, als psychiater U te wijden aan de verzorging der lijders, welke hier genezing zullen komen zoeken. Het zal uwe innerlijke kracht niet schaden, wanneer ge in het besef van uw onvermogen zegt: Wie is tot deze dingen bekwaam? want dan zal de Heere Christus zijne kracht vervullen in uwe zwakheid. Gij moogt vragen, Ge hebt recht om te verwachten, dat ook anderen voor u bidden zullen om de wijsheid en wetenschap, om geduld en mededoogen met en voor uwe patiënten. Dat gebed zal niet onverhoord blijven!

Vaders en Moeders in de paviljoenen, Verplegers en Verpleegsters, die onder den Geneesheer-Directeur uwe krachten aan de verzorging der patiënten zult wijden; Gij allen die eenige betrekking, welke dan ook, on dit gesticht zult bekleeden, weest ook Gij van dezen oogenblik af in uwen arbeid geïnstalleerd. Worde het u vergund veel leed te verzachten en door eene trouwe plichtsvervulling den weg tot het doel te helpen banen. Uiteraard staat uw werk niet in het volle licht, maar meer op den achtergrond; in wat men genoemd heeft de liefelijke schemering der dienende bescheidenheid. Dat wil zeggen, naar de uitwendige rangorde. Maar niet naar de innerlijke waarde van het werk dat op U rust. Uit dat oogpunt beschouwd is uw arbeid niet alleen onmisbaar, maar vormt hij een der gewichtigste bestanddeelen van een goede verzorging der patiënten. Wat zou de geneesheer zonder uwe trouwe, van dag tot dag, van oogenblik tot oogenblik voortgezette hulp? Gij voert uit, in al die ontelbare kleinigheden, waaruit ook het leven der patiënten bestaat, wat de geneesheer voor hen noodig keurt. Hij rekent op u, Gij zijt de rechter- en linkerhand. Onze doctors aarzelen niet hun eigen zorg en studie nutteloos te verklaren, wanneer Gij er niet zijt, om hunne voorschriften bij de patiënten uit te voeren. Meer dan eenmaal heb ik hen met dankbaarheid hooren melding maken van hem of haar, die door bijzondere toewijding en hart voor het werk zich onderscheidde. Laat u dit tot aanmoediging zijn. De beker kouds waters behoeft een hand die hem aan den dorstige toereikt. Weest Gij die hand. Bovenal, dient God in het werk der verpleging. ,,Zoo iemand Mij dient, die volge mij,” heeft Jezus gezegd, en ,,Zoo iemand mij dient, de Vader zal hem eeren.” Het geheim van de liefde, van het geduld en de hulpvaardigheid jegens de patiënten die van u zullen gevraagd worden, ligt in de persoonlijke geloofsgemeenschap met Christus. Naarmate Ge daarin deelen moogt zal door uwe ervaring de wonderspreuk bevestigd worden: ,,Uit zwakheid krachten gekregen.”

Dat is ongetwijfeld ook voor u de beste wensch, geachte Leden van het Gestichtsbestuur, dat voortaan, als ik het zoo uitdrukken mag, onder de suzereiniteit van het Algemeen Bestuur, den schepter voeren zult over deze ,,woonstede der Barmhartigheid.” Dat had onze Vereeniging toen zij gesticht werd, dat hadden de mannen, die toen schuchter de hand aan den ploeg sloegen, omdat zij het niet durfden te laten, dat had de stoutmoedigste onder hen niet gedroomd, dat binnen tien jaar tijds reeds de derde bouw zou worden ondernomen; en dat niet uit weelde, maar uit een heilig moeten, omdat de nood ons was opgelegd. Wat Vondel den Amsterdamschen weezen in den mond lei:

Wij groeien vast,
In tal en last,
Ons tweede Vaders klagen.
Ai, ga niet voort
Door deze poort.
Of help een luttel dragen –

zou ook onze Vereeniging aan den ingang harer gestichten kunnen schrijven. Nog altijd overtreft de vraag om plaats het aanbod . . . . Maar zullen we ons niet liever verheugen, dat er nog hulp en offervaardigheid in den lande blijkt te zijn, om deze reuzentaak althans eenigermate het hoofd te bieden? Er worden 10.000 lijders van deze soort in ons land welke de statistiek opgeeft, vergelijkenderwijs gesproken nog maar een handvol naar onze beginselen verpleegd. Moet die overweging niet voldoende zijn, om alle bezwaren onzerzijds te doen wegvallen en rustig te doen voortgaan op den ingeslagen weg? Laat mij u herinneren aan de eerste stickers van ,,Veldwijk”, voorzoover die reeds werden opgeroepen van hun post. Aan Professor Brummelkamp, wijlen mijn geliefden Vader, altijd geestdriftig voor eenigen nieuwen arbeid in den wijngaard des Heeren, een der eersten om ook voor dit werk hart en hand te openen. Aan onzen Dr. Mr. Van Den Bergh, jong in jaren, maar een man in Christus; aan Dr. Vermeulen, ondanks zijn emiraat, toen Dr. Klinkert ons ontijdig ontviel, terstond bereid om de gansche zorg van ,,Veldwijk” op zich te nemen. Niet het minst aan onzen eersten Penningmeester den heer J.G.W. Zahn, en zijn trouwen opvolger Jhr. Mr. A.F.M. Van Asch Van Wijck, die gedurende de moeilijkste jaren van het financieel beheer, en ondanks een zwaar lichaamslijden, steeds bereid bleef den last te torsen. Een reeks van in onzen kring beminde namen, waarbij ik nog andere zou k unnen voegen, vreesde ik niet te uitvoerig te worden. Zij gingen heen, maar ze spreken nog nadat ze gestorven zijn. Welnu Mijne Heeren, is het U geen eere mede hunne opvolgers te zijn? De bestuurstaak die U wacht is dus niet eigenmachtig door U opgenomen, maar Ge zijt er middelijkerwijs door God toe geroepen. Het is een werk dat Ge bij wijze van plaatsvervanging doet, in naam van allen die gelooven dat het geschieden moet, maar die er zich persoonlijk niet aan kunnen wijden. Er brengt uwe taak eigenaardige moeilijkheden met zich, Gij moogt immers uit de ervaring van de Besturen onzer beide andere stichtingen vrijelijk putten, en ik mag U verzekeren, gaarne zullen deze U dienen met hun raad. God bekwame U en stelle onder Uw bestuur en onder dat van wie U opvolgen of vervangen zullen, ,,Dennenoord” tot zegen van velen.

~~~~~~~~~~~~~~

Hiermede zou ik mijn taak als volbracht kunnen beschouwen, Mijne Hoorders, restte mij niet nog de aangename plicht, om allen, die op onze uitnoodiging door hunne tegenwoordigheid te dezer plaatse belangstelling in dezen arbeid der Barmhartigheid getoond hebben, daarvoor den dank betuigen van het Algemeen Bestuur. (*)

Excellentie, Commissaris van H.M. de Koningin in Drente, Jhr. Mr. P.J. Van Swinderen, alsmede Edel Groot Achtbare Heeren Gedeputeerde Staten van deze Provincie, Jhr. Mr. De Milly Van Reinstein en Mr. Linthorst Homan. Ontvangt den dank van ons Bestuur voor uwe tegenwoordigheid bij de opening van een gesticht, dat meer in het bijzonder voor het Noorden des lands bestemd is. Het was geen bepaalde voorkeur, die ons de in historischen zin jongste en tegelijk oudste Provincie deed kiezen om er te bouwen, maar een samenloop van verschillende ondergeschikte omstandigheden. Deze nieuwe Stichting wenscht de drie noordelijke Provinciën gelijkelijk te dienen; en vergis ik mij niet, dan is hare ligging, op Drentschen bodem, in de nabijheid der Groningse hoofdstad, en niet ver van de Friesche grens, daartoe allesgins geschikt. Laat mij hare tolk mogen zijn bij U, Mijne Heeren, en van U in uwe hooge ambtelijke waardigheid voor haar mogen vragen, uwe toegenegenheid, en mocht het noodig zijn uwen steun. Bij de eerste steenlegging is de opmerking gemaakt, dat sedert de Reformatie in de zestiende eeuw dit de eerste geestelijke stichting van beteekenis is in dit gewest. Laat het U dan een aangename herinnering blijven, dat ,,Dennenoord” verrezen is tijdens uw bestuur, en laat uwe bekende welwillendheid jegens allen arbeid der Christelijke liefde ook aan deze stichting ten goede mogen komen.

(*) Van Zijn Exc. den Minister van Binnenlandsche Zaken, Mr. S. van Houten, die de uitnoodiging had aangenomen, was bericht ingekomen, dat hij tot zijn leedwezen door ambtbezigheden verhinderd was de plechtigheid bij te wonen.
De Commissarissen der Koningin in Friesland en in Groningen hadden zich wegens omstandigheden verontschuldigd.

U, WelEdel Gestrenge Heer Officier van Justitie te Assen, Mr. Pleyte, is het ons aangenaam hier te ontmoeten. Wij koesteren het vertrouwen, dat uwe ambtelijke aanraking met dit gesticht steeds dat welwillend karakter zal dragen, dat tegelijk getuigen moge van belangstellende toegenegenheid uwerzijds in het werk dat er geschiedt.

WelEdel Achtbare heeren, Burgemeester en Wethouders der gemeente Zuidlaren, U ook bij deze gelegenheid in ons midden te zien, brengt ons de veelvuldige aanraking in gedachte, die we van den beginne aan met uw College mochten hebben, en die voor ons en de ons toevertrouwde belangen steeds aangenaam en voordeelig is geweest. Nogmaals onzen hartelijken dank voor al de hulp en steun, die we bij het verkrijgen van terrein en bij het bouwen van U mochten ondervinden. Wederom zij het ons vergund ,,Dennenoord” met aandrang te stellen onder uwe gemeentelijke hoede. Al staan er geen trotsche torens en zelfs geen kruis op de spits, uw wakend oog zal, wij vertrouwen het, de stille daken wel weten te onderscheiden, waar zooveel wordt geleden, maar ook zulk een vreedzame strijd gestreden wordt, om dat lijden te verzachten.

U beide, HoogEdel Gestrenge, Zeer Geleerde Heer Inspecteur van het Krankzinnigenwezen, Dr. Van Andel, alsmede U, Hoogedel Gestrenge Heer Inspecteur van het Geneeskundig Staatstoezicht, Dr. Ali Cohen, zijn onze stichtingen, en is ook dit nieuwe gesticht geen vreemde. Uwe tegenwoordigheid te dezer plaatse versterkt het Bestuur in de overtuiging, dat wij bij onze pogingen om de verzorging der patiënten zoo goed mogelijk te maken, niet enkel op uwe gewaardeerde raadgevingen en inlichtingen mogen rekenen, maar ook op uwe hartelijke sympathie. Bij de eerste steenlegging, Dr. Van Andel, betuigdet Gij uwe vreugde, dat nu eindelijk het Noorden een stichting als deze zou verrijzen, omdat ge daarnaar zoo dikwijls verlangd hadt, terwille der patiënten en hunne betrekkingen in dit gedeelte des lands. Ziehier nu aanvankelijk de vervulling van uwen wensch. Worde het U en uwen geachten Ambtgenoot gegeven haar welzijn te helpen bevorderen, en laat zij mogen deelen in den welwillenden steun, die hare oudere zusteren reeds zoolang van U ten deel valt.

Bedienaren des Goddelijken Woords bij de Gereformeerde of andere Kerken, die door uw woord van invloed dezen arbeid der barmhartigheid steunt, of ook die als leeraars van naburige Kerken U met de geestelijke verzorging der patiënten en van het personeel zult willen belasten. Ik behoef U niet te herinneren, wat breede vlucht het werk der barmhartigheid in ons land nam, toen door de Reformatie de kandelaar in het huis des Heeren weer op zijne plaats was gesteld. In vergelijking daarmee is het, ach nog zoo luttel, wat in onze dagen geschiedt. En toch, mag ik niet zeggen dat de landen wit zijn om te oogsten? Vergunt mij daarom U te herinneren, dat de impulsies tot allen Christelijken arbeid middellijkerwijs in de eerste plaats moeten uitgaan van den predikstoel. Daar immers wordt gesproken van de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, en die de harten in vlam zet om den naaste te helpen. Blijft in uwe openbare gebeden en in uwe prediking ook ,,Dennenoord” gedenken, als Mozes in Rafidîm, de handen omhoog, en den staf Gods in de hand, terwijl Jozua in de vlakte Amalek bestrijdt.

Vertegenwoordigers van andere stichtingen van barmhartigheid, met name van die te Wagenborgen in Groningen; ontvangt onzen dank voor uwe belangstelling in onzen arbeid, en houdt U verzekerd dat wij den uwen met gelijke toegenegenheid gadeslaan. Eén ding, waarvan men in de tegenwoordige maatschappij zooveel kwaads hoort zeggen, de onedele concurentie, bestaat op dit gebied niet. Neen, maar gelukkig iets beters: de heilige naijver, wie het best en het trouwst de ellendigen en nooddruftigen zal tegemoet komen. Want de achte gloed der barmhartigheid is als een trillende vlam van het kaarslicht, dat niet uitdooft wanneer er een nieuwe luchter aan wordt ontstoken, maar zich verdubbelt, en met nieuwe flikkering opwaarts stijgt, naar omhoog, vanwaar het kwam. Zij die innerlijke gloed, die anderen aansteekt, wederkeerig ons deel, en keere hij in warme koestering tot onze eigene harten terug, om het leven te verkwikken en te bezielen.

Ten slotte betuig ik aan alle genoodigden van Zuidlaren en andere plaatsen, die getuige hebben willen zijn van de plechtige opening van dit derde gesticht, met name U geachte heer Notaris Mr. Van Driessen, den welgemeenden dank van ons Bestuur. Blijft deze arbeid steunen met uwe gaven, blijft hem gedenken in uwe gebeden. Geen beter middel, mijne Hoorders, om ons daartoe bereid te maken, dan de ootmoedige vraag ons zelven dikwerf voorgelegd: Waarom ben ik niet zulk een patiënt? En waarin was ik beter, dat zulk een lijden mij werd gespaard? En zeker geen krachtiger opwekking om mede te arbeiden – en ook voor mij geen beter woord om te besluiten – dan déze ernstige vraag en rijke belofte des Heeren: ,,Is niet dit het vasten dat ik verkieze: dat gij losmaakt de knoopen der goddeloosheid, dat gij ontdoet de banden des juks, en dat gij vrij loslaat de verpletterden en alle juk verscheurt?”
,,Is het niet, dat gij den hongerige uw brood mededeelt, en de armen, verdrevenen in huis brengt? als gij een naakte ziet, dat gij hem dekt. en dat gij u voor uw vleesch niet verbergt?”
,,Dan zal uw licht voortbreken als de dageraad, en uwe genezing zal snellijk uitspruiten, en uwe gerechtigheid zal voor uw aangezicht heengaan, en de heerlijkheid des Heeren zal uw achterdocht wezen.” (*)

Ik heb gezegd.

(*) Jezaja LVIII:6-8.

~~~~~~~~~~~~~~

Nadat Ds. Brummelkamp had gesproken, trad de heer L.W. De Vries op, als voorzitter van het Bestuur van de nieuwe Stichting.
Spreker zeide, dat het op dit oogenblik eene plechtige ure was, nu het Gestichtsbestuur ,,Dennenoord” van het Algemeen Bestuur heeft overgenomen. Het is een ure van verantwoording. Als het Gestichtsbestuur zich de stickers van deze Vereeniging voorstelt, dan ontbreekt het ,,Dennenoord”s’ Bestuur aan moed. Maar ziende op eigen zwakheid heft het ’t hoofd omhoog, en ziet op tot den Christus, die lijdenden herstelt, om hulpe. Maar het is ook een ure van blijden dank. Als wij zien op de voortdurende offervaardigheid der Christenen in deze Stichtingen, dan ja is het Bestuur met ootmoedigen dank vervuld. Zoo neemt dan het Gestichtsbestuur de inrichting over, waarbij het rekent op de gebeden der Christenen en wacht op den zegen des Heeren.
Het woord, waarmede de tot Geneesheer-Directeur benoemde Dr. Schuurmans Stekhoven zijn gewichtig ambt aanvaardde, was van deze inhoud:
Dr. Schuurmans Stekhoven herinnerde aan wat Dr. Klinkert sprak, toen ,,Veldwijk” werd geopend. Het profetisch woord van dezen eersten Geneesheer-Directeur onzer Vereeniging luidde toen: ,,God zal Zijn onmisbaren zegen niet onthouden aan dit werk naar Zijnen wil.”
Van hoe goede verwachting dit woord ook blijk gaf, dankbaar moet erkend, dat de stoutste verwachtingen van destijds verre overtroffen zijn.Welk een zegen wordt thans niet aanschouwd. Inderdaad bij zulk een wasdom in zoo kort een spanne tijds beseffen wij levendig, dat dit een werk van den Heere is. Terwijl bij menschen niets dan zwakheid is, heeft de Heere om Zijns Naams wil den arbeid te ,,Veldwijk” en ,,Bloemendaal” willen zegenen. In het tiental jaren, dat verliep sinds ,,Veldwijk” werd geopend, is de verpleging van krankzinnigen een steeds moeielijker arbeid geworden, en naar die mate is ook de taak van hem, die in een Gesticht van dag tot dag de leiding der werkzaamheden op zich nemen moet, zwaarder geworden. Dit wetende en eigen zwakheden kennende, nam spreker de bede op zijne lippen, welke eertijds een Vorstenzoon uitsprak: ,,Geef, Heere, uwen knecht een verstandig hart.”
Waar op ,,Dennenoord”, in navolging van wat op ,,Veldwijk” en ,,Bloemendaal” geschiedde, voor het Gesticht het paviljoen-systeem werd gekozen, is het voor allen, die den arbeid in de paviljoenen kennen, duidelijk, dat krachtige geestes- en lichamelijke inspanning geëischt wordt van hen, die in zulk een Gesticht met de leiding en het toezicht zijn belast. Maar toch kan hun oog niet overal zijn. Dat mag ons niet ontmoedigen. Wij weten, en wij smeeken er den Heere bij voortduring om, dat Zijne oogen open zullen zijn nacht en dag over dit huis en deze plaats, waar in des Heeren Naam kranken worden verzorgd.
Spreker richtte zich voorts tot het Bestuur, zijn dank uitsprekende voor het vertrouwen in hem gesteld. Verklarende met allen, die zich te ,,Dennenoord” aan de verpleging zullen wijden, in te stemmen met doel en grondslag der Vereeniging, welke de Gereformeerde belijdenis tot basis heeft, en bereid te zijn om naar hun beste weten, en hun vertrouwen stellende op den Heere der Heeren, den arbeid hier te aanvaarden. Spreker beval zich voorts in de voortdurende zorg, den krachtigen steun en de voorbede van het Bestuur aan. De welwillendheid van H.H. Inspecteurs is hem reeds sedert jaren in zijn arbeid op ,,Veldwijk” bekend. Gaarne geeft aan hen de verzekering, hunne wenken en terechtwijzingen zeer op prijs te stellen.
Het verblijf van spreker als geneesheer op ,,Veldwijk” vanaf 1 October 1891 tot October 1895, zal voortdurend hem eene aangename herinnering zijn.
Den Heer Hoekzema is spreker erkentelijk voor zijn vriendelijkheid, dat de architect bij de uitwerking der details rekening heeft gehouden met zijn wenschen en wenken.
En voorts, broeders en zusters, – zoo eindigde spreker – die met mij gereed staat de kranken hier te verzorgen, ik heb goeden moed, daar ik in de eerste dagen heb mogen waarnemen, dat gevol ijver zijt en bereid tot velerlei ontbering en krachtige inspanning. De arbeid onder krankzinnigen toch zal uw geduld op de proef stellen en van u veel inspanning eischen.

Hierop volgde een bijzonder indrukwekkend oogenblik.
Baron Van Heemstra trad op. Spreker herinnerde er aan, dat de Koningin-Regentes in het najaar ,,Loosduinen” bezocht, en Hare sympathie met de Stichting betuigde. H.M. meende bij de opening der derde Stichting niet achterwege te mogen blijven, en had gemeend dit niet beter te kunnen doen dan door den Voorzitter te benoemen tot Ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw. (Daverens applaus.)
Spreker deelde vervolgens mede, dat de Minister van Binnenlandse Zaken (de heer Van Houten) verhinderd was persoonlijk deze mededeeling hier te doen. Uit een persoonlijken brief van ZExc., waarbij Minister spreker opdroeg dit bericht ter kennis te brengen, bleek dat de Regeering met blijdschap de opening der derde Stichting bergroette. Bij deze instemming met het streven der Vereeniging door de Regeering, voegde de Minister ook zijne persoonlijke wenschen. Spreker, zich daarna tot den heer Lindeboom wendend, gaf hem met hartelijke betuiging van ingenomenheid en heilwensch de hand.
De Voorzitter, Prof. Lindeboom, was blijkbaar verrast door de mededeeling van dit vereerend besluit van H.M. de Koningin-Regentes en door de sympathieke betuiging der Regeering. Wat zal ik, zoo sprak hij, op zulk een belangrijke mededeeling antwoorden? Zie ik op mij zelven, dan vraag ik: Waartoe dit? Maar als onderscheiding, gegeven aan den arbeid der Christelijke barmhartigheid, zal hij haar gaarne en vrijmoedig aannemen. Hij aanvaardt ze voor al de leden van het Bestuur, ook als een eere voor de nagedachtenis der vele broederen, die van het begin af hebben mede gearbeid en n u reeds zijn ontslapen, en tevens voor al de leden der Vereeniging, door wie gemeenschappelijke liefde en ijver dit gezegend werk is begonnen en uitgebreid. Inzonderheid hierom is dit blijk van waardering van onzen arbeid hem aangenaam, omdat hij oordeelt, er een bewijs in te mogen zien, dat H.M. de Koningin-Regentes en H.M.’s Regeering overtuigd zijn, dat het geloof van dat deel van het Nederlandsche volk, dat zijn vertrouwen stelt alleen op Gods genade in Jezus Christus, den Heere, nog iets goeds te zeggen en te doen heeft voor volk en vaderland. Hij eindigt men den wensch en de bede, dat H.M. en H.M.’s Regeering voortdurend reden mogen vinden van tevredenheid en van ingenomenheid met den arbeid der Vereeniging.
De Commissaris der Koningin in Drente (Jhr. Mr. P.J. Van Swinderen) dankt den Voorzitter en de bestuursleden voor de uitnoodiging bij deze plechtigheid, die het College van Gedeputeerde Staten en spreker, als vertegenwoordiger van H.M. de Koningin gaarne hebben aangenomen. Het is reeds gebleken, dat H.M. zeer veel belang stelt in deze inrichting. Wat tot dusver door de Vereeniging is tot stand gebracht, is voor spreker een bewijs dat niet alles van den Staat behoeft uit te gaan. Uit den zegen, die op dit werk rust, blijkt, dat dit een werk is naar den wille Gods, in het geloovig vertrouwen in Hem ondernomen. ZExc. sprak daarna zijne beste wenschen uit voor de Vereeniging en hoopte, dat zij strekken mocht tot heil van velen, tot verzachting van het lijden en tot genezing van ziel en lichaam.
Dr. van Andel, Inspecteur van het krankzinnigenwezen, sprak zijne hooge waardeering uit voor de uitnoodiging. Zijn collega, Dr. Ruysch, was verhinderd. Spreker betuigt, dat al wat op dezen dag hier is gezegd van de meielijke taak tot verpleging der krankzinnigen, niet te zwaar was voorgesteld. In de meer dan 30 jaren, die spreker in het krankzinnigenwezen heeft gewerkt, heeft hij de groote moeielijkheid van dit werk ondervonden. Deze arbeid kan n iet ondernomen worden zonder hoogere roeping, zonder godsdienstzin. Dr. Van Andel stemt geheel in met de woorden, die door de onderscheidende sprekers zijn ten beste gegeven. Hij eindigt met de betuiging, dat hij Gods besten zegen voor deze Inrichting wenscht af te smeeken.
Ds. Zahn van Vries sloot, na eene korte toespraak, waarin hij zijne blijdschap uitsprak voor het verrijzen van deze Gereformeerde Stichting, met dankgebed.
Prof. Lindeboom sprak daarop: In den Naam van den Drieëenigen God, verklaar ik de Stichting ,,Dennenoord” geopend. Dat Gods oogen over deze Stichting open mogen zijn nacht en dag. Dat in deze Stichting krankzinnigen tot in verre geslachten lafenis en herstelling mogen verkrijgen!
Ten slotte stonden allen op en zongen Ps. 136:26.

Geeft den God des hemels eer;
Lof zij aller schepselen Heer;
Wan Zijn gunst, alom verspreid,
Zal bestaan in eeuwigheid.

Er was veel, te veel publiek. Men verdrong zich schier. Psalmgezang wisselde de keurige toespraken af.
Na afloop van deze plechtigheid was er een gelegenheid om in verschillende groepen, onder geleide, de onderscheiden gebouwen, over het terrein verspreid, te bezichtigen, en zich van de doetreffende inrichting te overtuigen.
Ten slotte werden de genoodigden aan een eenvoudigen disch vereenigd, aan welken nog menig hartelijk woord van oprechte belangstelling getuigenis gaf.
Reeds den volgenden dag kwam het eerste transport patiënten van ,,Bloemendaal” aan, terwijl al spoedig meer verpleegden kwamen, en thans van de 108 plaatsen nog slechts enkele beschikbaar zijn. Nieuwe plannen tot uitbreiding zijn dan ook in bewerking. Er is besloten tot den bouw van 2 Paviljoenen voor 40 patiënten elk, van eene kerk en pastorie, ven eene woning voor den machinist, en van eene kleine smederij. Wij hopen, dat de aanbesteding spoedig zal kunnen plaats hebben.
De geestelijke verzorging, voor zoover het bezoek der patiënten en der verplegers aangaat, is opgedragen aan Ds. Zahn, te Vries. Des Zondags gaan predikanten uit den omtrek in de godsdienstoefening voor. In de Paviljoenen wordt door den vader of de moeder gebeden, het Woord Gods gelezen en gemeenschappelijk gezongen. Zoodra dit mogelijk is, misschien reeds spoedig, wordt een kerk en pastorie gebouwd en een ,,geestelijk  verzorger” benoemd.
Dat ook deze Stichting krachtig worde gesteund door de liefde der christenen, vooral van het christenvolk in het Noorden!

Op ,,Veldwijk” hadden eenige verbouwingen plaats aan de Paviljoenen 7 en 12; in Paviljoen 7 ten einde meer onrustige heeren 1e en 2e klasse te kunnen verplegen. Aldaar is de centrale verwarming aangebracht door de H.H. Zimmerman & Co. uit Utrecht. In Paviljoen 12 moesten isoleers worden bijgebouwd. De centrale verwarming is aangelegd door de firma Bacon.
,,Veldwijk” was voortdurend geheel bezet, zoodat dan ook in onze laatste Bestuursvergadering besloten is tot den bouw van 2 Paviljoenen, elk voor 16 Heeren en Dames 2e klasse, en 1 Paviljoen voor 40 vrouwelijke patiënten 3e klasse; terwijl tevens in de beginsel besloten is, de geheele scheiding der verschillende klassen zooveel mogelijk door te voeren, waarvan weder eenige verbouwingen het noodwendig gevolg zijn.
Thans laten we hier nog volgen eenige aanteekeningen uit de jaarverslagen van onze Geneesheer-Directeur over 1895.
,,Veldwijk”. In al de paviljoenen hadden de geregeld wederkeerende herstellingen van verven, witten, behangen enz. plaats.
In sommige geschiedden meer belangrijke werkzaamheden.
In Paviljoen 9 werd de warmwaterverwarming op afdoende wijze verbeterd.
In Paviljoen 12 werd de slaapkamer aanmerkelijk vergroot.
Bij het Paviljoen ,,Rustoord” werd een nieuwe put geboord, waardoor op afdoende wijze in de waterverzorging is voorzien.
Van het administratie-gebouw, de pastorie, de woning van den 2e geneesheer, van de keuken, het magazijn en het waschhuis werd het buitenwerk geverfd.
In het waschhuis werd een nieuwe spoelbak aangebracht.
De drogerij van het waschgoed werd door een systeem van ribbenbuizen afdoende verbeterd.
Een werkplaats voor stille bedrijven werd gebouwd.
Daar worden de patiënten met het matten vlechten, stoelen matten en aanmaak van vuurmakers bezig gehouden; in een zijlokaal werkt de schoenmaker; terwijl een derde lokaal aan de patiënten die buiten werken, een rustplaats biedt, waar ze koffie kunnen drinken.
De rioleering kwam dit jaar nagenoeg gereed, zoodat thans goede gelegenheid bestaat om het bad-, spoel en overtollige regenwater door een goed ingericht buizennet naar de Zuiderzee af te voeren.
Alle Paviljoenen en gebouwen ondergingen eenige vernieuwing van meubilair.
In plaats van Ds. Notten trad als geestelijk verzorger op Ds. Van Der Hoogt, die met de geneesheeren in liefde samenwerkt.
Ter vervanging van Ds. Schuurmans Stekhoven, thans Geneesheer-Directeur van ,,Dennenoord”, trad Dr. P. Wierenga als geneesheer in dienst, die reeds met geheele toewijding in dezen arbeid bezig is.
De nieuwe regeling van den arbeid van den Geneesheer-Directeur en de uitbreiding van het aantal patiënten, deden naar een 3en geneesheer uitzien. Dr. B.J.F. Bavinck bewijst als zoodanig, voor één jaar, ons zijn gewaardeerde diensten.
Bij het einde des jaars waren in 8 mannenpaviljoenen met de verpleging belast:
6 vaders, 7 moeders, 2 hoofdverplegers, 31 verplegers en 1 verpleger-schilder.
In de 11 vrouwen paviljoenen:
1 vader, 10 moeders, 42 verpleegsters, 4 privaat-verpleegsters en 1 verpleester-naaister.
Gedurende 1895 verlieten eenigen van het verpleegpersoneel de Stichting.
Huisvader Van Den Berg ontviel ons, na eene getrouwe dienstvervulling van 10 jaren, door den dood. Hij was een degelijk en ervaren Christen, bij ’t personeel in eere, die steeds met liefde in zijn werk bezig was.
11 verplegers verlieten ,,Veldwijk” van wie 2 naar ,,Dennenoord”, 3 wegens verloving of huwelijk, 1 wegens ongeschiktheid, 1 wegens ongepast gedrag en 4 uit eigen beweging.
22 hoofdverpleegsters en verpleegsters vertrokken, van wie 4 naar ”Dennenoord”, 3 wegens huwelijk, 5 wegens ziekte of zwakte, 1 naar ,,Bloemendaal”, 1 naar ,,Meerenberg” en 8 om andere redenen, zoodat deze statistiek iets gunstiger is dan ’t vorige jaar.
De algemeene gezondheidstoestand der verpleegden was zeer gunstig.

Wat betreft de vermoedelijke oorzaak van krankzinnigheid kan omtrent de 33 mannen en 36 vrouwen die werden opgenomen, worden vermeld, dat bij 13 mannen en 10 vrouwen, erfelijkheid kon worden nagespeurd, terwijl bij 4 mannen en 3 vrouwen verdriet als vermoedelijke oorzaak kan worden aangeduid.

Van het totaal aantal van 425 patiënten, dat in 1895 verpleegd is, stierven alzoo gemiddeld 25/6 %.
Van de niet hersteld ontslagen patiënten gingen 2 naar ,,Meerenberg”, wegens meerdere nabijheid der familie, 1 naar zijne familie in Ermelo, 7 naar ,,Bloemendaal”, 2 in particuliere verpleging, 2 naar Gheel, 2 op last van Gemeentebesturen naar andere Gestichten, wegens geringere verpleegkosten, en 1 naar ,,Dennenoord”.
Hersteld ontslagen werden 14 mannen en 18 vrouwen. Van deze 32 waren 25 minder dan een 1/2 jaar in verpleging, 2 minder dan 1 jaar, en 5 minder dan 3 jaar. In verhouding tot het aantal in 1895 opgenomen patiënten, n.l. 33 mannen en 36 vrouwen, bedraagt dit dus 42 1/2 % van de mannen en 50 % van de vrouwen.
Met uitzondering van 1 Roomsch-Catholieke patiënte behoorden al de openomen patiënten tot de protestantsche gezindleden.
Voorts worden door den Geneesheer-Directeur enkele zeer ernstige gevallen van de hersteld-ontslagenen meer in bizonderheden vermeld, o.a. van ééne patiënte, die 2 jaren in behandeling is geweest; waaruit ook op overtuigende en treffende wijze blijkt, hoe ontzachelijk groot het geduld, de toewijding en de zorg zijn moeten van hen, die een waarlijk degelijk krankzinnigen-verpleger of verpleegster kunnen worden genoemd. Niemand, die het niet van nabij heeft gadegeslagen, kan ook maar eenigszins bevroeden, wat strijd daar dagelijks in stilte, en niet voor het oog van de wereld, gestreden wordt.
De Geneesheer-Directeur voegt hier nog aan toe: ,,Met betrekking tot de genees- en zielkundige behandeling werden geen nieuwe gezichtspunten geopend, maar bleek ons steeds meer en meer de juistheid onzer overtuiging, waar wij naar eene zooveel mogelijk niet alleen mechanisch, maar ook phychisch non-restrainte behandeling streven.
Wij kiezen met beslistheid partij tegen de uitoefening van lichamelijken of geestelijken dwang, en trachten meer en meer door leering en voorbeeld de christelijke liefde in de plaats daarvan te doen treden.
Een Fransch chirurg was gewoon bij zekere kunstbewerking te zeggen: mijne heeren, die bestaat in drie tempo’s; de eerste is doucement, de 2e doucement, en de 3e doucement.
Men zou dit zeggen met evenveel recht op de krankzinnigen-verpleging kunnen toepassen, als het woord van een Duitsch Psychiater, die voorschreef: zijne lijders ,,mit unendlichter Güte” te bejegenen.
Wie is tot deze dingen bekwaam?
Hoe meer de krankzinnigen-verpleger of verpleegster wandelt in de navolging Christi, hoe beter hij of zij voor de taak berekend zal zijn.”
Gevallen van ontvluchting waren zeldzaam en hadden nimmer nadeelige gevolgen. Drie patiënten slaagden er in hunne familie te bereiken. Met één kon worden beproefd of hij weder geschikt was voor den huiselijken kring, maar toch moest hij na enkele dagen weder in de Stichting worden teruggebracht.
Een poging tot zelfmoord had, helaas, een noodlottigen afloop. Zulk een geval is diep verootmoedigend, omdat, hoewel altijd verzachtende omstandigheden kunnen gepleit worden, het toch duidelijk is, dat op een bepaald oogenblik het toezicht niet geheel aan den eisch beantwoordde. God zij ons genadig en geve, dat ook dit droevig geval, van op deze wijze een patiënte te verliezen, die aan onze zorgen was toevertrouwd, in het bizonder al het personeel met de verpleging belast, opnieuw moge doordringen van het besef, dat ze met lijders te doen hebben, die voor hun doen en laten ontoerekenbaar zijn en mitsdien voortdurende zorg en toezicht vereischen.
In voedsel, kleeding, ligging en reiniging werden geen veranderingen aangebracht. In de behoefte aan vleesch, brood, gebak, groenten enmelk wordt door eigen slagerij, bakkerij, moestuin en boerderijen voorzien. De uitkomsten zijn financieel voordeelig, terwijl de kwaliteit der verschillende levensmiddelen zeer goed mag worden genoemd. Geslacht werden 89 koeien, 108 kalveren, 53 varkens en 18 schapen.
De godsdienstoefeningen, die ’s Zondags tweemaal worden gehouden, worden door vele patiënten geheel vrijwillig en gaarne bijgewoond. 110 mannen bezochten die geregeld, 9 ongeregeld, 21 zelden en 44 nooit. 59 vrouweelijke kwamen er geregeld, 39 ongeregeld, 38 zelden en 82 nooit. Enkele patiënten wonen de godsdienstoefeningen in de Geref. kerk te Ermelo bij.
Zooveel mogelijk werden de patiënten met allerlei werkzaamheden beziggehouden. Van de mannen waren geregeld bezig 15 met timmeren, 11 met schilderen, 26 met huiswerk, 7 met aardappelen schillen, 4 met tuinarbeid, 4 met houtzagen, 22 met buitenarbeid, 6 met schrijfwerk, 7 met teekenwerk en 10 in de werkplaats voor stille bedrijven, 16 waren ongeregeld en 30 zelden bezig.
Van de vrouwen waren 13 met huiswerk, 13 met naaien, 8 met breien, 4 met stoppen, 11 met aardappelen schillen, 8 op de linnenkamer, 13 met handwerken en 1 in de keuken geregeld werkzaam; 52 werkten ongeregeld en 45 zelden.
De Bibliotheek bevatte 440 nummers.
Tot ontspanning waren verscheiden gezelschapspelen aanwezig en 8 piano’s, van welke echter 6 privaat eigendom.
De Vereeniging ,,Hallelujah”, gemengd koor, ”De harpe Davids”. mannenkoor, en Crescendo” fanfarecorps, alle uit personeel der Stichting bestaande, gaven in dit jaar drie uitvoeringen, die zeer goed voldeden en elk door ± 100 patiënten werden bijgewoond, die telkens op chocolade en gebak werden onthaald. De uitvoeringen liepen in de beste orde af en worden zeer gewaardeerd.
Ook de lezingen door de Vereeniging ,,Unitas” in de Zendingskapel te Ermelo gehouden, werden door verscheidene patiënten met veel genoegen bijgewoond.
Ongeveer 3/4 der patiënten maakt geregeld meer en minder groote wandelingen. Door de dames uit de 1e en 2e klasse werden meermalen rijtoeren gemaakt.
Omtrent afzondering valt te vermelden dat die zoo min mogelijk geschiedt, omtrent dwangmiddelen dat die zijn aangeschaft.
De Geneesheer-Directeur zette zijn cursus over krankzinnigen-verpleging voor de jongeren onder het vrouwelijk verpleegpersoneel voort.
Behalve de hierboven bedoelde patiënten werden nog 17 patiënten verpleegd in gezinnen, in de onmiddellijke nabijheid der Stichting wonende en wel 3 mannen 2e klasse en 3 van de 3e klasse; 1 vrouwelijke patiënte van de 1e klasse, 9 van de 2e en 1 van de 3e klasse. Ook van deze wijze van verpleging zijn verblijdende gevallen van genezing te vermelden.
Ten slotte moge hier het verslag van den Geestelijken Verzorger van ,,Veldwijk”, Ds. M.J. Van Der Hoogt, een plaats vinden:
Vrijdag 10 Mei, in een samenkomst in de Gestichtskerk, bijgewoond door het Gestichtsbestuur, eenige leden van het Algemeen Bestuur, den Gestichtsraad, een groot deel van het personeel der Stichting en voorts door tal van belangstellende vrienden, werd ik tot mijn arbeid ingeleid door den Voorzitter van het Gestichtsbestuur, Prof. D.K. Wielenga, die een treffelijk woord sprak naar Joh. 4:38 l.g. ten grondslag.
Zondag 12 Mei werd de gewone predikdienst door mij aangevangen.
De godsdienstoefeningen konden geregeld worden gehouden en werden, op zeer enkele uitzondering na, niet gestoord.
Dat het kerkgaan over ’t geheel een gunstigen invloed had op de verpleegden, moet met dankzegging worden erkend.
In gesprekken met hen kwam meermalen uit, dat er van de prediking de Woords kracht uitging tot vertroosting en onderwijzing, tot opbeuring en vermaning, zoodat meer dan men vermoeden zou en zelfs bij personen, bij wie men het niet zou verwachten, het Woord zijn weg vond tot verstand en hart.
Voor ’t meerendeel gingen de verpleegden gaarne ter kerk.
Ook bij het pastoraal bezoek aan de paviljoens en ziekenzalen en aan patiënten in particuliere verpleging werd zelden besliste afkeer aangetroffen van toespraak en het lezen van Gods Woord. Integendeel bleek meestal groote waardeering van die bezoeken, zelfs bij personen die niet van onze beginselen zijn, en ook was de gunstige invloed er van niet zelden merkbaar. Van sommigen, onder wie er zijn, die reeds hersteld naar hun familie konden terugkeeren, heb ik meer dan eens de verzekering ontvangen, dat toespraak en gebed zeer gunstig op hen hadden gewerkt, ook toen zij zich van hun toestand geen rekenschap konden geven.
Voor goede lectuur ten behoeve van personeel en verpleegden, heb ik zooveel mogelijk gezorgd door aankoop van nieuwe boeken.
Met de uitgifte van boeken uit de bibliotheek op een vastgesteld uur bleef de heer Hooft, die bij mijn komst dit goede werk reeds geruimen tijd verricht had, zich op mijn verzoek gaarne belasten.
Er werd van de bibliotheek, niet alleen door personeel maar ook door verpleegden, een vrij druk gebruik gemaakt.
Eene leesinrichting, waarin verschillende geillustreerde tijdschriften zijn opgenomen, die in portefeuille bij onderscheidene paviljoens circuleeren, trad 1 Januari 1896 in werking en zal dus eerst in een volgend Verslag nader worden vermeld.

Wat den arbeid met en voor het personeel betreft, kan ik melden, vooreerst, dat de maandelijksche bidstonden geregeld zijn gehouden, en naar ik, ook volgens daarvan ontvangen mededeelingen, vertrouwen mag niet zonder nut en zegen voor – zooals mijne instructie het uitdrukt – ,,de Stichting in haar geheel tot leiding, versterking en samenbinding in het werk der barmhartigheid”; in de tweede plaats, dat op drie avonden in de week samenkomsten zijn gehouden met hoofden van paviljoens, verplegers en verpleegsters, ter bespreking van de H. Schrift, welke samenkomsten, omdat niet allen gelijk daaraan konden deelnemen, zoo waren geregeld, dat de vaders en moeders elke week en de verplegers en verpleegsters om de andere week daarbij konden tegenwoordig zijn.
Over ’t algemeen worden deze bijeenkomsten trouw bezocht en met belangstelling bijgewoond.
Bij ’t in werking treden van het Opleidings-regelement zijn deze samenkomsten ter wille van het personeel, dat aan de cursussen deelneemt, tijdelijk opgeschort.
Ik stel mij voor eerlang minstens één samenkomst in de week weêr te kunnen houden.
Voorts werden de dienende broeders en zusters zooveel mogelijk bij mijne bezoeken aan de paviljoens persoonlijk toegesproken, of werden zij, naar tijd en gelegenheid, afzonderlijk bezocht tot vertrouwelijke samenspreking over ieders persoonlijke belangen, en zoo dikwijls de Geneesheer-Directeur mijn hulp inriep ter behandeling van zaken met het personeel, die de tucht raakten, hebben wij gezamenlijk die zaken tot een goed einde mogen brengen.
Bij jaarfeesten of uitvoeringen van de op de ,,Veldwijk” bestaande vereenigingen, die gehouden zijn met of zonder de verpleegden, is mij telkens de leiding opgedragen, waardoor zeker de goede verstandhouding met het dienende personeel niet weinig bevorderd werd.
Verder mag ik constateeren, dat de verhouding tusschen den Geestelijkn Verzorger en de Geneesheeren en andere ambtenaren der Stichting, alsmede hun samenwerking tot bevordering van een goeden gang van zaken, niet te wenschen overliet.
Eindelijk is hier zeker de mededeeling niet misplaatst, dat, zooveel dit zonder schade voor mijn arbeid aan de Stichting geschieden kon, door mij verschillende diensten verricht werden in de Gereformeerde Kerk te Ermelo, waartoe verreweg het grootste gedeelte van ,,Veldwijks” personeel kerkelijk behoort, zoodat die diensten ook onze Stichting ten goede konden komen.
Met den wensch, dat alle arbeid, in ’t belang der Stichting verricht, met Gods rijken zegen worde bekroond, besluit ik dit Verslag, hetwelk, als een eersteling misschien niet ten volle gevende wat verlangd wordt, met verschoonende welwillendheid moge worde ontvangen.

,,Bloemendaal”. De in gebruik zijnde 4 paviljoens bleven over het geheel wel voldoen. Veranderingen werden niet aangebracht. Een der paviljoens werd grootendeels door een patiënt gewit. Op 2 December werden de paviljoenen V en VII voor half-rustigen en onzindelijken in gebruik genomen. Dat voor vrouwen was reeds de eerste week nagenoeg gevuld.
Het oude landhuis werd afgebroken en op dezelfde plaats een nieuwe woning voor den Geneesheer-Directeur gebouwd. Het nieuwe administratie-gebouw voorziet in eene lang gevoelde behoefte. De kerk werd voltooid;de consistoriekamer is bijna elken avond in gebruik. De nieuwe linnenkamer en het waschhuis voldoen zeer goed.
Het kost nog al moeiteom de tuinen om de paviljoenen in goeden staat te houden. De grond is nie best en de patiënten zijn over ’t geheel geen beste tuinlieden. Het landgoed zelf werd in goeden staat onderhouden.Ook dit jaar werden weder een paar akkers braakland met behulp van patiënten omgedolven en met eiken-stek beplant.
De arbeid in den moestuin met patiënten onder behoorlijke leiding van den tuinman, leverde behalve het groote nut in den arbeid zelven voor de patiënten gelegen, een belangrijk voordeel op. Allerhande soorten van groenten werden verbouwd, voldoende voor dagelijksch gebruik. De aardappelenbouw leverde 611/2 H.L. op. Voor den wintervoorraad moest van een en ander worden aangekocht.
De verlichting geschiedt nog door petroleum.
De verwarming geschiedt in de oude paviljoenen met kachels.In de nieuwe paviljoens en het administratie-gebouw is verwarming met warm water en stoom van lage druk; de laatste voldoet voorloopig beter dan de eerste.
De ventilatie is op voldoende wijze ingericht.
Aan de badinrichting werd eene belangrijke verbetering aangebracht door de verwarmingsbuizen te leiden in het badwater.
De put der waterleiding gaf op den duur geen voldoend water, zoodat besloten werd tot den aanleg van een nieuw waterreservoir in den grond.
De kasten en tafels tot meubeleering van de nieuwe paviljoens werden door eigen personeel vervaardigd. Het overige meubilair werd aanbesteed.
In den timmerwinkel werd zeer veel afgewerkt, zoowel tot herstelling aan defect, als tot den aanmaak van nieuw meubilair. Slechts weinig patiënten waren echter in staat, hierbij hulp te verleenen..
Op dergelijke wijze werd in de smederij allerlei werk verricht, zoowel tot den aanmaak van nieuwe voorwerpen, als tot herstelling.
De voornaamste verandering in het hoofdpersoneel aan de Stichting verbonden, bestond hierin dat op 1 November de geneeskundige dienst in de Stichting werd aanvaard door Dr. L. Bouman, nadat deze eerst eenige maanden te Weenen had doorgebracht in de school van Krafft-Ebing.
Aan het kantoor-personeel werd H.A. Bloemink toegevoegd.
Aan den timmerman-opzichter Sipkes werd het toezicht over de verschillende gebouwen en het uitvoeren van de herstellingen opgedragen.
Een huismeester of huismeesteres ontbreekt nog.
Bij de uitbreiding van ,,Bloemendaal” wordt vooral aan eene huismeesteres, die dan tevens in de keuken, in de linnen- en naaikamer toezicht kon uitoefenen, behoefte gevoeld.
In de 4 mannenpaviljoenen waren werkzaam: 4 echtparen als vader en moeder en 21 verplegers; in de 4 vrouwen paviljoenen 4 moeders en 21 verpleegsters. Te zamen 54 personen.
In het jaar 1895 verlieten 10 verplegers en 9 verpleegsters de Stichting, waaronder 1 huismoeder die het huwelijksbootje instapte met 1 verpleger; bovendien vertrok nog 1 verpleger wegens huwelijk met de keukenmeid; 1 wegens de nationale militie; 1 wegens verloving met eene verpleegster; 2 om hunne positie te verbeteren; 1 vertrok naar de zusterstichting ,,Dennenoord”, en 3 verplegers waren minder geschikt voor den arbeid.
1 verpleegster vertrok wegens huwelijk, 2 wegens verloving op de Stichting, 3 kozen een ander arbeidsveld terwijl harer de dienst niet medeviel.
Een droevig verlies leed de Stichting door den dood van den verpleger Meinardi, die sedert 1893 met de meeste trouw en ijver in dezen arbeid der liefde bezig was.
In 1895 traden in dienst 1 echtpaar, 1 huismoeder, 19 verplegers en 13 verpleegsters.
In keuken, linnenkamer en administratiegebouw zijn nog 10 vrouwelijke personen werkzaam.
Bovendien waren als tuinman, waschbaas, timmerman, smid, kleer-, schoenmaker enz. nog 13 personen in dienst der Stichting.
De oude Manus Steinfort, die bijna levenslang op ,,Bloemendaal” als een beproefd dienaar allerlei dienst verrichtte, verliet wegens hoogen ouderdom de Stichting om de laatste dagen zijns levens in rust te slijten.
In het geheel zijn dus in de lagere betrekkingen werkzaam 38 mannen en 39 vrouwen, tezamen 77 personen, van wie 71 inwonend en 7 uitwonend.
Liet de verhouding tusschen het personeel onderling nu en dan nog te wenschen over, naar verbetering wordt steeds gestreefd. Van de Jongelings-Vereeniging die haar eerste jaarfeest vierde, van de onlangs opgerichte Jonge-dochtersvereeniging en van de Zangvereeniging, die onder leiding van den heer Smelink in bloeienden staat verkeert, wordt in dit opzicht goede uitwerking verwacht.
Het aantal verpleegdagen was in 1895, 74365.
1 Jan. 1895 waren aanw. 103 mann. en 101 vrl. patiënt. : 204.
In 1895 waren verpleegd 156 mann. en 175 vrl. patiënt. : 331.

Van het totaal aantal van 331 patiënten dat in 1895 verpleegd was, stierven alzoo gemiddeld 5.1 %, tegen 9.2 % in 1893 en 7 % in 1894.
Wat betreft de vermoedelijke oorzaak der krankzinnigheid, kan omtrent de 53 mannen en 74 vrouwen die werden opgenomen worden vermeld, dat erfelijkheid een groote rol speelt. Bij 21 mannen 27 vrouwen kon zij worden nagespeurd, terwijl bij 14 mannen en 12 vrouwen ondervonden verdriet grooten invloed heeft uitgeoefend.
Van de niet hersteld ontslagen patiënten gingen 6 naar ,,Meerenberg”, wegens het eindigen van ons contract met Amsterdam; 5 jeugdige patiënten gingen naar de inrichting voor idioten ,,’s Heeren Loo”; 26 patiënten werden, ingevolge contract met de provincie Groningen, overgeplaatst naar ,,Dennenoord” te Zuidlaren; 9 patiënten werden weer in den huiselijke kring opgenomen, van welke 3 geregeld arbeiden en in beterschap toenemen, 3 vrij wel tehuis kunnen verpleegd worden en 3 weder in de Stichting moesten opgenomen worden.
6 patiënten werden op dringend verzoek van de familie, doch tegen het advies van den Geneesheer-Directeur, met verlof gezonden. Allenmoesten na korter of langer afwezigheid (van 5 tot 49 dagen) weder in verpleging worden opgenomen.
Als hersteld ontslagen komen 10 mannelijke en 10 vrouwelijke op de registers voor. In verhouding tot het aantal opgenomen patiënten, n.l. 53 mannen en 13,5 % van de vrouwen. Deze cijfers zijn gering in vergelijking met vorige jaren, maar hierbij opgemerkt, dat , voornamelijk tengevolge van het contract met Rotterdam, 60 % der opgenomenen langer en véél langer dan een jaar vóór hunne opname aan krankzinnigheid lijdende waren. Laat men de overgeplaatste Rotterdamsche patiënten buiten rekening, dan wordt het aantal hersteld ontslagen patiënten 28 % van de mannen en 36,4 % van de vrouwen, gemiddeld 32,2 %.
Al de patiënten behoorden tot den Protestantschen godsdienst, met uitzondering van één Israëliet; 37 mannen en 59 vrouwen behoorden tot de Ned. Herv., 11 mannen en 10 vrouwen tot de Gereformeerde Kerk.
In 1895 moesten 101 aanvragen, zoo van mannen als vrouwen, wegens plaatstgebrek worden afgewezen.
De gezondheidstoestand der lijders mag gunstig genoemd worden. Voor epidemische ziekten bleven wij, Gode zij dank, gespaard. Toch moesten in de apotheek 5752 recepten worden klaargemaakt, waarvan 4780 samengestelde en 972 enkelvoudige, waaruit blijkt dat een vaste hulp, aan wie de geheele apotheek kan worden overgelaten, meer en meer een dringende eisch wordt.
Van de hersteld ontslagenen verdienen een paar gevallen bizondere vermelding, als zijnde de herstelling eerst na twee jaren verpleging ingetreden. De eerste kwam in Jan. 1893 in de Stichting, eene reeds 21 jaren gehuwde vrouw. Zwaar tobbende weigerde zij alle voedsel, en achtte zichzelve de oorzaak van alle kwaad dat in de wereld was. Alle kleeding werd vernield, en ze was hare omgeving tot last. Daarom moest tot voeding met de maagsonde, zelfs tot tweemaal daags worden overgegaan, en moest zij met onverscheurbaar goed gekleed worden. Met groot geduld werd zij verpleegd. In April 1893 werd bespeurd, dat ze een stuk brood, dat voor de varkens bestemd was, wegnam en opat. Dat was, meende zij, goed genoeg voor haar. Van die aanwijzing werd gebruik gemaakt en met kunstmatige voeding geëindigd. Toch gingen hare krachten weer achteruit en moest de sonde weer ter hand genomen worden. Herhaaldelijk onzindelijk en voortdurend zeer moeielijk in de behandeling, begon zij in Juli te bedaren, ofschoon zich nu verschijnselen voordeden die aantoonden dat ze zich van het leven wilde berooven.
In October kon een poging worden gewaagd om haar met verlof naar haar huis te doen gaan, maar weldra moest zij terugkeeren in de Stichting, opnieuw vervuld met waan-denkbeelden. Het geheele jaar 1894 is zij met veel geduld en toewijding, in het bijzonder van Moeder Schimmel, verpleegd; en door Gods genade mochten wij het voorrecht smaken, dat zij op 10 Januari 1895 met verlof en op 21 Januari als hersteld ontslagen kon afgevoerd worden. Hare verklaring is, dat zij rust voor haar hart gevonden heeft; de man heeft een nieuwe vrouw tehuis gekregen, en hare dankbaarheid is onbegrensd, bovenal aan den Heere, maar verder aan al het personeel. Een en ander bleek ons bij een bezoek, dat zij met haar man aan de Stichting bracht.
Een tweede dergelijk geval was dat van een gehuwde Israëlietische vrouw, die halstarrig weigerde op eenige vraag antwoord te geven en eenig voedsel te gebruiken, voortdurend druk sprak of schreeuwde, en bij alle hulp die men haar wilde bewijzen, krachtigen weerstand bood, ja gevaarlijk voor hare verpleegsters was, zoodat zij geruimen tijd de lastigste patiënte uit het geheele paviljoen was. Eindeloos geduld is gedurende 2 jaren met haar moeten gebruikt worden; daartoe is genade en kracht van God noodig voor het personeel, dat voortdurend met de patiënt in aanraking is. Na twee jaren verpleegd te zijn kon zij in October 1895 de Stichting verlaten, om een maand later hersteld te worden ontslagen.
Enkele gevallen van ontvluchting hadden plaats; meestentijds werden de patiënten spoedig gevonden. Bij een geval van ontvluchting naar de duinen, dat aan het personeel veel onrust gaf, werd de patiënt door een jachtopziener in de duinen gevonden, door den veldwachter van Wassenaar liefderijk verzorgd en per rijtuig teruggebracht.
Zelfmoord werd enkele malen beproefd, maar door ’s Heeren genade verhoed. Een patiënt liep bij eene wandeling in zee, doch werd onmiddellijk door den verpleger op het droge gebracht.
De geestelijke verzorging der patiënten en van het personeel had in het begin des jaars geheel plaats door Ds. Sillevis Smitt van Monster. Na de komst van Ds. Van Binsbergen te Loosduinen werd ook deze uitgenoodigd een deel van dien arbeid op zich te nemen en werd toen die dienst, zoo wat prediking, catechisatie en bezoek betreft, beter geregeld.
De godsdienst oefeningen werden geregeld ’s Zondag gehouden onder leiding van Gereformeerde en Ned. Hervormde predikanten. Een enkele maal had geringe stoornis plaats. Van de mannelijke patiënten bezochten 81 %, van de vrouwelijke 56 % geregeld de bijeenkomsten. Velen luisterden met aandacht. Aan enkelen kon vergunning worden gegeven om op te gaan naar het bedehuis in het dorp.
Dat deze arbeid niet zonder vrucht bleef, even als de geestelijke leiding van de hoofden der paviljoenen, bij de huiselijke godsdienstoefeningen en samenbesprekingen, daarvan is mij meer dan een bewijs van de hersteld ontslagenen ter kennis gekomen, die met dankbaarheid op de betoonde liefde en zorg terugzien.
De voeding gaf geen gegronde reden van klagen. Wel werd van buiten de Stichting daartoe een poging gedaan, maar dit had geen gevolgen. Over het algemeen moet de voeding dan ook goed worden genoemd. Opmerking verdient dat een der Inspecteurs voor het Geneeskundig Staatstoezicht verklaarde dat in onze Stichtingen de voeding in de derde klasse de beste was van al de Gestichten in ons land.
In de loop des jaars werden 16 eigen gemeste varkens geslacht.
Eenige malen konden de patiënten worden onthaald op sinaasappelen, aardbeien, kersen en beziën. Met Kerstmis werd een ruime gift ontvangen, waarvan een zeer dankbaar gebruik werd gemaakt, om de patiënten herhaalde malen te onthalen.
Omtrent de kleeding valt niets bizonders te vermelden. Een goede hulp als kleermaker werd gevonden. Met onzen schoenmaker waren wij minder gelukkig.
In enkele cellen en paviljoenen voor onzindelijken werden vaste kribben met gespannen zeil, volgens de denkbeelden van Dr. Schuurmans Stekhoven van ,,Dennenoord”, gebruikt. Deze voldeden zeer goed en sparen veel werk uit. De wasscherij van het linnen geschiedt voor een gedeelte geregeld op de Stichting, het overige op eene waschinrichting in de nabijheid.
Voortdurend werden met goed gevolg pogingen in ’t werk gesteld om de patiënten aan de geregelden arbeid vooral in de buitenlucht te gewennen. Van de mannen waren geregeld dagelijks 43 patiënten met kruien, 28 met huiswerk, 7 met tuinieren, 4 met timmeren, 4 met smeden, 7 met aardappelenschillen, 2 met vlechten, 2 met schrijven, 2 met kleer- en 1 met schoenmaken bezig; in ’t geheel 106.
Van de vrouwen zijn meerder onrustig en ondergaan bed-behandeling. Van haar zijn er 35 net huiswerk, 28 met naaien, 17 met aardappelenschillen, 7 in de linnenkamer, 10 met breien en 3 met wasschen vrij geregeld bezig, tezamen 100. Gemiddeld verrichtten dus 63 % van de patiënten arbeid.
Van de gezelschapsspelen even als van de bibliotheek werd door de patiënten weinig gebruik gemaakt. De bibliotheek, die meer door het personeel gebruikt wordt, is thans een 200 boeken rijk, voornamelijk ten geschenke ontvangen.
Door de Zangvereeniging ,,de Lofstem”, waarvan de leden allen tot het personeel der Stichting behooren, werd op 29 Januari eene uitvoering gegeven, die door vele patiënten kon worden bijgewoond. Sedert is de leiding overgegaan in handen van den heer Smelik, tengevolge waarvan de vereeniging zeer is vooruitgegaan, hetgeen duidelijk bleek bij hare tweede uitvoering op 26 December. Een 80 patiënten woonden deze uitvoering bij.
De wandelingen strekten zich uit tot Loosduinen en Monster, soms tot aan zee. Door vriendelijketusschenkomst van den Inspecteur Dr. W.P. Ruijsch bezochten 4 patiënten eene tentoonstelling te ’s Gravenhage.
Meermalen werd de Stichting door de autoriteiten bezocht, door den heer Commissaris der Koningin in de provincie met den Burgemeester der Gemeente, daarna door de heeren Swets en De Kleijn, leden van de Provinciale Staten, terwijl op 23 September aan de Stichting de eer te beurt viel een bezoek te mogen ontvangen van Hare Majesteit de Koningin-Regentes. Door Hare Majesteit werd van de geheele Stichting, tot in bijzonderheden toe, met de meeste belangstelling kennis genomen.
In de paviljoenen I – VIII, in 1895 in gebruik, bestemd voor 260 patiënten, bestaan thans 20 isoleerkamers en in 2 der paviljoenen tezamen 16 cellen, welke gelegenheid tot afzonderen ruim voldoende wordt geacht.
Dwangmiddelen werden bijna niet meer gebruikt. Een enkele maal, toen een patiënte het verband van eene verwonding aan de hand onophoudelijk verwijderde, werden gedurende eenige dagen dwangmiddelen gebruikt. Het voortdurend laten vasthouden, zou niet alleen zeer veel van het personeel vereischt hebben, maar de actieve wederstand der lijders zou gewis ook veel krachtiger zijn geweest.
In twee gevallen werden dwanghandschoenen gebruikt, gedurende 187 en 106 dagen wegens voortdurend scheuren, en gedurende weinig dagen wegens verwonding en verband.
Afzonderingen moesten plaats hebben gedurende 1895, bij dag 52, bij nacht 145 bij de mannen, idem 126 en 163 bij de vrouwen.
Verscheurd werden: 35 dekens, 21 vliegers, 5 lakens, 3 sloopen, 2 kussens, 46 hemden, 7 pakken, 9 rokken, 5 borstrokken, enz.

,,Dennenoord”. Omtrent onze nieuwe Stichting te Zuidlaren, den 28en November 1895 geopend, kan uit den aard der zaak nog geen verslag van eenige beteekenis worden uitgebracht. Op den laatsten dag des jaars waren daar 23 mannelijke en 54 vrouwelijke patiënten in behandeling, terwijl, naar wij hopen, in het thans ingetreden jaar die cijfers zullen toenemen, wanneer de voorgenomen bouw van 2 nieuwe paviljoens zal zijn ten uitvoer gebracht.

Wij besluiten dit verslag met de woorden van den Geneesheer-Directeur van ,,Veldwijk”, waar hij onder dankzegging aan zoovelen als, in wat conditie of emplooi, met ons hunne krachten van lichaam en geest besteedden in het dienen der Stichtingen en medearbeidden tot de verkrijging van zooveel dat ons oorzaak geeft tot innigen dank, alle eere toebrengt aan Hem, die de fontein aller goeden en bron aller kracht is, en die ook dit jaar ons nog verwaardigde in den dienst der barmhartigheid werkzaam te zijn.

De Secretaris,
Van Marle

Verslag van den Penningmeester

Verslag van den Penningmeester

~~~~~~~~~~~~~~

Een aangename taak is het mij aan de leden en begunstigers onzer Vereeniging wederom enkele mededeelingen te doen over den geldelijken toestand van de Vereeniging; die mededeelingen kunnen noot zoo boeiend zijn als hetgeen door den Secretaris kan worden geboekstaafd, maar toch mag een verslag van den Penningmeester evenzeer aanspraak maken op de aandacht van allen, die onze Vereeniging een warm hart toedragen.
De arbeid van een Penningmeester is meestal dor; cijfers en altijd cijfers; in ’t geheel geen variatie; men ontvangt en geeft uit, en men moet steeds op zijn hoede zijn geen abuizen te maken.
Nochtans, in die cijfers zit ook leven, en te midden van dien eenigszins dorren arbeid mocht ik menigmaal de trouw van den Heere onzen God bewonderen.
Thans heeft de Vereeniging drie Gestichten in exploitatie; de uitgaven stijgen alzoo gedurig; de beslommeringen worden steeds meer en daardoor wordt de verantwoordelijkheid steeds grooter. Maar daartegenover staat, dat Hij, die alles bestuurt, ook in het afgeloopen jaar gezorgd heeft, dat het Bestuur aan al zijn verplichtingen tegenover obligatiehouders, leveranciers en aannemers heeft kunnen voldoen.
Het totaal der uitgaven à f 581220,765 is door het totaal der ontvangsten volkomen gedekt geworden.
Ootmoedigen dank mogen wij Hem daarvoor teobrengen; en de zekerheid, dat Hij dit werk der barmhartigheid goedkeurt en zegent, doet mij met opgewektheid dezen arbeid verrichten.
Boven mijne verwachting is door voor- en tegenstanders deelgenomen in onze geldleeningen, zoodat in 1895 voor een bedrag van f 219900,- aan obligatiën is geplaatst, en wel:

Hiervan is gebruikt, met hetgeen nog in kas was van de Geldleeningen van vroegere jaren:

Op 1 Januari 1896 is nog in kas van de verschillende Geldleeningen ongeveer f 86600,-
Door den arbeid van onzen vertegenwoordiger zijn de contributiën in 1895 geklommen tot een bedrag van f 11189,915.
De kerkelijke collecten uit 40 Gemeenten hebben bedragen f 795,57, en de bijzondere collecten in 77 kerken of bijeenkomsten brachten f 1449,56 op.
De opbrengst der bussen in de Gestichten en de diverse giften hebben bedragen f 1439,02.
De Heere zegene al deze gaven der liefde, mij geworden, èn door contributiën, èn door vrijwillige bijdragen.
Elke gift is welkom, hetzij groote, hetzij kleine; vele kleintjes maken een groote.
De finantieele toestand der Vereeniging is over het algemeen wel gunstiger dan eenige jaren terug, maar zonder al die giften en gaven zou het Bestuur onmogelijk aan al zijn verplichtingen kunnen voldoen.
De Stichtingen ,,Bloemendaal” en ,,Dennenoord”, waar alleen 3e klasse patiënten worden verpleegd, kunnen onmogelijk in eigen behoefte voorzien. Van ,,Bloemendaal” zal, zoo ik hoop, weldra geen nadeelig saldo meer voorkomen op de winst- en verliesrekening, maar aan aflossing van het verbruikte kapitaal zal vooreerst geen denken zijn.
,,Dennenoord” zal, naar het zich laat aanzien, nog verscheidene jaren met een ,,tekort” te worstelen hebben.
Maar niemand beschouwe deze mededeelingen als een klaagtoon; hierdoor zou ik te niet doen wat ik in den aanvang heb vermeld; ik mag in den waarheid zeggen: ,,de Heere heeft alles wel gemaakt”.
En wat beteekenen voor het christenvolk in al de provinciën van ons gezegend land de voor onzen arbeid onmisbare tien, twintig duizend gulden per jaar aan giften en contributiën, voor de christelijke verzorging van 800, eerlang 1000, krankzinnigen? Indien de rijken hun goud, de gegoeden hun zilver, en de geringen hun penning bijbrengen, dan zal ook deze arbeid voldoende kunnen worden gesteund, zonder dat andere arbeid daarom behoeft te lijden. Laat ik hierbij nog eens mogen wijzen op de wenschelijkheid, dat onze Vereeniging ook in erflatingen worde bedacht. De officieele naam onzer Vereeniging is: ,,de Vereeniging tot Christelijke verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders in Nederland, gevestigd te Utrecht, als rechtspersoon erkend bij Koninklijk Besluit van 19 Januari 1895, No. 35.” Gedurig lezen wij van groote kapitalen, aan allerlei werk van liefdadigheid vermaakt, maar waarbij aan onze Vereeniging niet is gedacht. Wij klagen daarover niet, maar mmogen toch wel de aandacht van de belijders des Heeren, en vooral van hen, die eveneens instemmen men den grondslag en het karakter als met het doel der Vereeniging, vestigen op onze groote en voortdurend vermeerderende behoeften. Hoezeer zou het ons te stade komen, indien ons een kapitaal werd geschonken, waaruit b.v. de aflossingen konden worden gedaan, die nu reeds tienduizenden per jaar bedragen! Niet lang meer, of ook voor ’t onderhoud van oude en zwakke arbeiders wordt een afzonderlijke kas onafwijsbare behoefte. En – hoeveel meer patiënten zouden van onzen arbeid in giften, contributiën en legaten wierde gedacht. Voor gelegenheid om in zijn leven en bij zijn sterven wèl te doen! Waaraan kunnen we ook beter ons geld besteden dan aan de velerei belangen van het Koninkrijk Gods?
Van de nog ,,te goed” zijnde verpleeggelden, welke op 31 December 1894 bedroegen f 5417,58, is een bedrag van f 5008,73 als oninbaar te beschouwen; deze zijn afgeschreven kunnen worden.
Tevens is op het meubilair van ,,Veldwijk”  een bedrag van f 9845,035 afgeschreven.
De f 5000,- het vorige jaar als reserve voor de aflossing van ,,Bloemendaal” op de balans van de Vereeniging geplaatst, zijn thans afgeschreven op de meubelen van ,,Bloemendaal”. Daar ,,Bloemendaal” in 1895 sluit met een nadeelig saldo, is verder niets afgeschreven kunnen worden.
Het aantal verpleegdagen te ,,Veldwijk” is in 1895 geweest 128315; eene vermeerdering van 5240 dagen vergeleken bij 1894, voornamelijk hierdoor ontstaan, dat in 1895 ,,Rustoord” als paviljoen voor dames 1ste en 2de klasse is in gebruik genomen.
Het aantal verpleegdagen te ,,Bloemendaal” is in 1895 geweest 74363.
Over de exploitatie van ,,Dennenoord” over 1895 valt nog weinig bijzonders te vermelden, daar het Gesticht slechts 1 maand (December) in gebruik is geweest.
Het groote nadeelige saldo is ontstaan doordat reeds van ongeveer 1 November af in twee paviljoenen is gestookt geworden en van af 1 November af in al de gebouwen; dat de kleeren van 45 patiënten geheel in rekening zijn gebracht en niet voor 1/12 gedeelte; en dat reeds een groot gedeelte van het personeel van af 15 October in dienst is geweest. De ontvangsten waren daarentegen niet groot, daar de verpleeggelden slechts over 1 maand zijn verantwoord.
Te verwachten is, dat het nadeelig saldo van ,,Dennenoord” over 1896 vrij groot zal zijn; 10. omdat in den aanvang van dit jaar het getal patiënten slechts langzaam toenam, en op dit oogenblik nog eenige plaatsen voor mannelijke patiënten beschikbaar zijn; en 20. omdat de huur, welke door ,,Dennenoord” aan de Vereeniging betaald moet worden (4 % van het verbruikte kapitaal)hoog is; de geheele Stichting is aangelegd op 350 patiënten en op dit oogenblik is er slechts gelegenheid om 108 patiënten te herbergen.
De aanbouw van een paar paviljoenen is alzoo zeer gewenscht. Zoodra voldoende kapitaal aanwezig is, hoopt het Bestuur onverwijld over te gaan tot de aanbesteding van 2 paviljoenen, eene kerk en eene pastorie.
Het op 1 Januari 1896 aanwezige kapitaal is grootendeels verbruikt. De grootste termijn aan den heer Faber, aannemer van ,,Dennenoord”, moest na 1 Januari 1896 nog betaald worden; evenzoo een paar termijnen aan den heet Timmer van Meppel, die op 7 Maart had aangenomen den bouw van een administratiegebouw en vier paviljoenen, benevens een woning voor den Geneesheer-Directeur te ,,Bloemendaal”, voor de prijs van f 132730,-
Bovendien is in dit voorjaar te ,,Bloemendaal” aanbesteed de bouw van een boerderij, een machinegebouw met schoorsteen, een machinisten-woning, een werkplaats voor de verpleegden, twee woningen onder één dak voor verplegers, en waarin ook gelegenheid is om een of meer patiënten te herbergen, te zamen voor f 19100,-; daarvan is de heer C.W. Den Hoed te Gouda aannemer geworden.
Op advies van eenige vakmannen is het Bestuur in Januari overgegaan tot het uitschrijven van een 31/2 % Geldleening, waarvan in den aanvangende obligatiën tamelijk goed werden geplaatst. Thans ondervinden wij een stilstand, en zal de uitbreiding op ,,Dennenoord” vooreerst niet wel mogelijk zijn.
Moeten wij een tijd van rust tegemoet gaan, òf met alle geoorloofde middelen trachten de noodige gelden te verkrijgen?
Ik meen, dat wij met vrijmoedigheid tot het laatste mogen besluiten; en om die reden noodig ik ieder, die onze Vereeniging een warm hart toedraagt, dringend uit, ons hierin behulpzaam te zijn.
De winst- en verliesrekeningen der 3 Gestichten en van de Vereeniging zijn evenals de vorige jaren in het Jaarverslag opgenomen.
Meer daarover te vermelden schijnt mij onnoodig, daar op de aanstaande Jaarvergadering voldoende gelegenheid zal zijn een en ander te bespreken.
En hiermede meen ik aan het einde mijner taak te zijn en dit verslag te mogen eindigen.

De Penningmeester,
S. Van Heemstra

Winst- en verliesrekening ,,Veldwijk”

Winst- en verliesrekening ,,Bloemendaal”

Winst- en verliesrekening ,,Dennenoord”

Winst- en verliesrekening van de Vereeniging

Splitsing/bevolking in het Gesticht

 

Bijlagen

Namen der leden van het Algemeen Bestuur

~~~~~~~~~~~~~~

 

Centraal-Bestuur

~~~~~~~~~~~~~~

Gestichtsbesturen

~~~~~~~~~~~~~~

STATUTEN

~~~~~~~~~~~~~~

Ontwerp-Reglement voor de Afdeeling

~~~~~~~~~~~~~~

Voorwaarden
tot de
Opneming en Verpleging van Lijders
in de
Gestichten der Vereeniging

~~~~~~~~~~~~~~

Reglement
voor de
Opleiding van Verpleeg-personeel in de drie
gestichten der Vereeniging

~~~~~~~~~~~~~~

Lentis Erfgoed is onderdeel van Lentis.