1897-98 – Jaarverslag fragmenten

Fragmenten uit het veertiende jaarverslag der Vereeniging tot Christelijke verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders in Nederland, Gevestigd te Utrecht, Goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 19 Januari 1885, No. 35. 1896-97

Gestichtsbestuur:
Van ,,DENNENOORD”:
L.W. De Vries, Voorzitter
G.A. Bosch, Secretaris
S.S. Hofstra, Penningmeester
H. Klinkert
Geneesheer-Directeur:
Dr. J.H. Schuurmans Stekhoven

Bestuur

Al den Lezers en Lezeressen!

Al den Lezers en Lezeressen!

Genade en vrede!

Bij de aanbieding van dit Veertiende Jaarverslag der Vereeniging hebben wij wederom te getuigen van de goede zorg onzes Gods, die alle leden, ja allen die lust hebben in christelijke barmhartigheid, roept tot ootmoedige dankzegging, God spaarde al de geneesheeren, voorzag in de dringende behoefte aan geestelijke verzorgers, herstelden den secretaris, bewaarde en sterkte de andere leden van het Bestuur, en gaf aan de zich steeds uitbreidende schare van broeders en zusters, die de lijders verzorgen, bekwaamheid en lust; en daarenboven den blijde zegen, dat vele patiënten, onder wie menigeen geheel hersteld, uit de Stichting in den schoot der familie en in het maatschappelijk leven konden terugkeeren. Al die zegeningen zijn vruchten der werking van Gods genade in Jezus Christus, den Heere, door den Heiligen Geest. Niet ons, HEERE, niet ons, Uw Naam alleen zij de eere!
Voor de bizonderheden van de geschiedenis en den staat der Vereeniging en der Stichtingen, verwijzen wij u naar het verslag zelf. ’t Zij ons vergund, den meermalen geuiten wensch te herhalen, dat het Verslag met aandacht en belangstelling worde gelezen, en aan anderen ter lezing gegeven. Dan alleen zullen de kosten, vele honderden guldens, van het zenden van een exemplaar aan alle leden, goed zijn besteed. Indien ieder lid, mede door met het jaarverslag te werken, één of meer leden en begunstigers mocht winnen – en dat kan immers zonder veel moeite? – dan zal de Vereeniging daardoor krachtigen steun van een toenemend getal warme harten en milde handen ontvangen. Dat die steun, geestelijke steun eerst en meest, maar ook geldelijke steun, niet alleen nog noodig is, maar hoe langer hoe meer noodig wordt, behoeven wij nauwelijks te verzekeren. Inzonderheid hebben wij te bidden en te arbeiden om een voldoend aantal broeders en zusters, die door de liefde van Christus bewogen zich aan dit werk willen wijden, en door beschaafde manieren, dergelijke ontwikkeling, en de eigenaardige gaven voor dezen arbeid vereischt, geschikt zijn en zich laten oefenen en leiden tot toenemende geschiktheid voor den omgang met en de toewijding aan lijders en lijderessen, zoowel uit de hoogste als uit de laagste standen.
De onlangs gehouden Algemeene Vergadering besloot tot uitbreiding op groote schaal. Van alle zijden dringt de nood. Alle Gestichten zijn vol. Ook de onze. Wanneer zal de Vereeniging kunnen ophouden met nieuwen bouw? Tot hoever zal zij haren arbeid kunnen, mogen, moeten uitbreiden? Die vragen kwamen ook ter sprake op de Alg. Vergadering. Ze mogen wel door al de Afdeelingen en Corporaties, ja, door al de leden worden overwogen. Met elken nieuwen bouw neemt de reeds groote verantwoordelijkheid van al de leden toe. De verantwoordelijkheid voor de vele tonnen gouds, die een wijs, zuinig en nauwkeurig beheer der gelden eischt. De verantwoordelijkheid voor de straks duizend patiënten, opdat zij allen naar ziel en lichaam waarlijk christelijk verzorgd worden. De verantwoordelijkheid ook voor allen die het werk doen, die hun leven wijden aan de verwerkelijking van het doel der Vereeniging; en niet het minst voor diegenen, die in dezen dienst der barmhartigheid reeds oud en hulpbehoevend werden, en voor allen, die in den gewonen weg, of door buitengewone gevallen, de dankbare zorg der Vereeniging noodig zullen hebben. Zijn alle leden van die verantwoordelijkheid, van hun medeverantwoordelijkheid, zich bewust? Heeft de Vereeniging met al haar arbeid en arbeiders een plaats in uwe gebeden?
Met het oog op den Vader aller barmhartigheid en den Heere Jezus Christus, die Zijn leven ook voor krankzinnigen en zenuwlijders heeft gegeven, kunnen wij zonder vreeze, met blijden moed, voortgaan. Indien maar onze hulpe staat en blijft staan in den éénigen Naam. Zonder de kracht van God, uit de volheid der genade in den Gezalfde, door den Heiligen Geest werkende in de arbeiders, van den Geneesheer-Directeur af tot den jongsten verpleger toe, en in de patiënten – zou het werk vergeefsch zijn. Dat belijden wij, tegenover alle zelfroemende wetenschap en tegenover allen zefvoldanen arbeidsijver. Moge het den Heere behagen, ook dit jaar Zijne kracht te volbrengen in onze zwakheid. En zij onder alle moeiten en zorgen dit de sterkte des harten van alle die aan de Vereeniging zijn verbonden, en ook van de zwaar bezochte familliën, voor wie geliefden een plaats in de Stichtingen noodig is dat Zijne genade ,,genoeg” is allen die van Zijne genade hun troost verwachten.
Met aanbeveling, inzonderheid van de patiënten, in aller biddende liefde,

Namens het Algemeen Bestuur.

L. LINDEBOOM, Voorzitter
H.W. VAN MARLE, Secretaris
S. VAN HEEMSTRA, Penningmeester

Amsterdam, 20 Juli 1898
Keizersgracht, 647

~~~~~~~~~~~~~~

Verslag van de Dertiende Jaarlijksche Samenkomst

VERSLAG

van de

DERTIENDE JAARLIJKSCHE SAMENKOMST

gehouden te Breda op 8 en 9 September 1897.

~~~~~~~~~~~~~~

De Vereen. tot Christ. Verz. van Krankz. en Zenuwl. had dit jaar haar leden en allen die in haren belangstellen opgeroepen naar Breda, in de vriendelijke stad aan de rivier de Mrk, een der meest uitgezochte punten van het meestal zoo weinig bezochte Brabant.
Voor de ure des gebeds, Woensdagavond gehouden, had de Kerkeraad der Ned. Herv. Gem. welwillend de Groote Kerk afgestaan. ’t Was binnen de wanden van dit trotsche bouwgevaarte, in Gothischen stijl opgetrokken en uitnemend geconserveerd, dat wij tot bidden samenkwamen.
Reeds bij het binnentreden trof ons het ernstige en grootsche van dit kerkgebouw. De indruk daarvan werd nog verhoogd, toen het prachtige orgel zijn volle tonen door de statige gewelven klinken deed en de schare het eerste vers van Ps. 95 aanhief:

,,Komt, laat ons samen Isrels HEER
Den rotssteen van ons heil, met eer,
Met godgewijden zang ontmoeten”….

Dr. J.D. De Lindt van Wijngaarden, Ned. Herv. pred. te Utrecht, trad nu op en las Matth. 25:14-46. Na ’t zingen van Ps. 68:10 en het gebed sprak ZEerw. ongeveer het volgende:
<<In het Koninkrijk der hemelen komt het in de eerste plaats aan op de vruchten, Dit Koninkrijk heeft dat gemeen met ons aardsche leven. Ieder, die arbeidt, heeft een doelwit. In ’t natuurlijke leven ziekt men geldelijk voordeel, en die werkt in den dienst des Heeren jaagt naar geestelijke winste.
Als het Woord vleesch werd, lezen we, dat zijn loon bij Hem was. Ook Jezus had een doelwit. Zijn loon was de Gemeente des levenden Gods, opdat Hij haar rechtvaardigen zou en straks als eene reine bruid zijnen Vader zou voorstellen. In dat loon ligt eere van God zelf opgesloten.
Wanneer een boomkweker vruchtboomen aflevert, en daarna verneemt dat zij heerlijk dragen, dan is hij daar trotsch op. De tuinier verlangt zich te verlustigen in de rozen die hij kweekte. En toch – de bloemist zoomin als de tuinier konden den wasdom geven. God alleen kon dien schenken. Hoeveel te meer moet dan Gods eere liggen in zijn werk, dat Hij zelf verricht, en waarraan Hij zelf den wasdom geeft!
’t Gaat in ’t Koninkrijk der hemelen om de vruchten, maar in die vruchten om de eere van God. Dat zullen we zien als we tot u kortelijk over de volgende tekstwoorden spreken:

MATTHEUS 25:34-36

<<Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen, die tot zijne rechterhand zijn: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld.
Want Ik ben hongerig geweest, en gij hebt mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest, en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij geherbergd; Ik was naakt, en gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest, en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis, en gij zijt tot Mij gekomen.>>
Bij ’t lezen van deze regelen komt – gaat het u als mij – een zekere jarloerschheid in ons ten opzichte van de goede werken. Eenmaal zal Christus Jezus de goede werken opnoemen, door zijne kinderen hier op aarde verricht, en de belooning hun schenken.
Die begeerte in ons hart, dat hunkeren om ook deelgenoot van die vruchten, doet vragen: vanwaar die goede werken toch komen?
Niet uit den mensch. Die is van nature dood in zonden en misdaden. Jezus zeide van den onvruchtbaren vijgeboom: Aan u zij geen vrucht meer in der eeuwigheid. Die uitspraak geldt ook onzen ouden mensch. Van den boom, die afgehouden is, is er nog verwachting, dat hij opnieuw uitspruiten zal; van den mensch, die zich afsneed van de Bron des levens, is dit niet.
Zij die goede werken dan uit den wedergeboren mensch? Ook dat niet. God wederbaart niet. Hij plant het nieuwe leven niet zóó in ons, dat dit nieuwe leven uit zichzelven goede werken tot stand brengt. Dat leert de ervaring van ieder, die de weldaad der vernieuwing ontving. Gods kinderen komen met de schoone plannen en voornemens, die zij zelf maken, zoo dikwijls teleurgesteld uit.
Maar vanwaar dan die goede werken? Die goede werken zijn verworven door Christus. Dat maakt zijn offer ons zoo dierbaar. Hij heeft ons ook den levendmakenden Geest verworven, die deze goede werken uit zijn volheid neemt, en ze door Gods kinderen doen laat. Die Heiligen Geest maakt een woning in het hart van den mensch. Daarom kan het niet anders, of Gods kinderen moeten goede werken voortbrengen.
Dus in de vrucht is Gods eere. Ieder werk wordt dus een werk, waarvan de oorsprong Hem, en Hem alleen toekomt. Goede werken zijn vrucht van den Heiligen Geest. En zij worden gevonden bij Gods wedergeboren kinderen. Ook bij ons Gel.? Behooren ook wij tot die kinderen? Aan hunne vruchten zult gij ze kennen.
Op welk gebied bewegen zich die goede werken? Die vraag is reeds beantwoord. In ’t werk van Gods kind wordt eenigermate het werk van God zelf gezien. God herteelt in dien mensch zijn beeld. God de Heere wil als in een spiegel zijn eigen deugden eenigzins doen weerkaatsen in de ziel zijner kinderen.
God nu buigt zich neer tot al wat klein is. Den trotschen berg Basan ging Hij voorbij, maar de nederige heuvel van Sion werd door hem verheven. De cederen Libanons zijn als niets bij Hem geacht, maar het gekrookte riet richt Hij op. Dat is ook de zaligste toestand van het kind des Heeren; tot niets te worden, opdat God alles zij in ons.
Zoo is het ook ten opzichte van de vruchten. Gods kinderen, vol des geloofs en des Geestes, wenden zich ook ’t liefst tot wat klein, tot wat verworpen, tot wat in leed is. Jezus, in den laatsten dag, noemt juist die werken, die betrekking hebben op barmhartigheid jegens ellendigen.
Tot welke ellendigen zullen we ons wenden? De aarde is een tranendal. O, er is zooveel lijden. Hoe schrikkelijk is niet in onze dagen de strijd om het bestaan, die gevoerd wordt zoowel in de kleinste dorpen als in onze groote steden! Bezoek de Hospitalen, doorloop de Gasthuizen en toonelen van de schromelijkste ellende zullen u treffen! Zie eens een oogenblik achter die schoone gevels der huizen, wat een lijden daarbinnen! Wat heeft de zonde al niet met zich gebracht! De aarde is een stip in het heelal, maar een stip van veel leeds en veel strijds. Onder al die lijdenden zijn er, die in ’t bijzonder onze aandacht waardig zijn.

  1. Omdat hun lijden zoo groot is;
  2. Omdat zij zoo lichtelijk worden voorbijgegaan.

’t Zijn onze krankzinnigen. Hebt ge er wel eens een gezien? Hebt ge wel eens met zulk eenen medegeleden?
Jezus spreekt in onzen tekst van hongerigen, dorstigen, vreemdelingen, enz. Al die uitdrukkingen kunnen eenigermate toegepast worden op onze krankzinnigen.
De honger en de dorst is een weemoedig gevoel, waarbij we iets missen; ’t is een pijn, die toeneemt. Zoo ook met Gods kinderen; als zij dorsten naar de gerechtigheid, gevoelen zij, dat ’t hun aan eigen gerechtigheid ontbreekt.
Dat gevoel van te jagen, zonder te weten waarnaar, wordt ook bij menigen krankzinnige gevonden. Er zijn er, die beweren, dat zij geen besef hebben van wat hen aangaat en van wat hen omringt. Maar dat is niet zoo. Onze krankzinnigen zijn zich wel terdege bewust. Wanneer wij hen nauwkeurig gadeslaan, kunnen we hun toestand niet beter vergelijken dan bij dien van benauwde droomen. Wanneer wij in het nachtelijk uur zulk een droom hebben, dan is ’t ons, alsof het werkelijkheid ware. Dan combineeren wij demeest dwaze toestanden, ja spreken met menschen, die reeds lang zijn gestorven. Bij ’t ontwaken vragen we ons zelf af: Hie is ’t mogelijk? Want we hebben het doorleefd alsof het realiteit was. Vele krankzinnigen leven als in zulk een benauwden droom, die voor hen werkelijkheid is. Er is een honger en dorst bij hen naar iets, dat zij zelf niet weten, een onbevredigd jagen.
Wendt uw oog, M.H., op de Vereeniging, wier Jaarvergadering ons hier samenbracht.
Wat is ’t middel, om zulk een honger en dorst tegemoet te komen? Tweeërlei wijze van genezing wordt hier aangewend. In onze Rijksgestichten tracht men hen afleiding te bezorgen, ook door comediespel. En we willen niet ontkennen, dat dit misschien voor een oogenblik eenige verlichting kan geven. Maar wat kan comedievertooning op de eene ziel baten, die zelve eene rol speelt, die niet bestaat? Onze Vereeniging echter zoekt dien honger te bevredigen met de waarachtige spijze van ’s Heeren Woord, met Gods gemeenschap in Christus. Meent niet, dat die arbeid te vergeefsch is. Er zijn reeds vruchten van. Menigeen kwam tot meerdere kalmte door den zoeten Evangelietoon.
Der krankzinnigen lijden is zooveel banger dan dat van anderen. Daarom zeiden we in de tweede plaats: menigeen trekt zich hen niet aan. Men moet hen in eigen familie hebben, om de kloven te zien, die door deze krankheid wordt teweeg gebracht. Hoe menige vrouw wordt weggenomen van de zijde van haren man en naar het gesticht overgebracht! Nauw is er krankzinnigheid geconstateerd, of zoo spoedig mogelijk tracht men van hen af te komen. Men acht ze gevaarlijk. En zoo is er overvloedige aanleiding, om langs zoo meer van hen te vervreemden. Onze kranken hebben wij steeds bij ons. Naarmate hun toestand ernstiger wordt, des te zorgvuldiger verplegen wij hen in onze woning. De band, die ons aan hen bindt, wordt steeds vaster en inniger. Maar met onze krankzinnigen is het zoo gansch anders. <<Ik was een vreemdeling” zegt onze tekst.
Vreemdelingen, dat zijn onze krankzinnigen, die ieder voor zich zelven eene wereld doorleven. Welk een voorrecht dan, dat er zulke gestichten zijn, waarin het dezen armen lijders wordt toegeroepen: Komt bij ons; bij ons zult ge geen vreemdeling zijn; wij zullen u opnemen en u verzorgen, zooals onze God dat wil.
Komt, laat ons daarvan met elkander zingen.
Psalm 72:6 en 7 (intusschen collecte.)
Zullen wij u het lijden der krankzinnigen nog verder teekenen? Wij wijzen u op nog eene andere uitdrukking van onzen tekst: <<Ik was krank>>. Er zijn zoovele kranken. Maar wilt gij zielekranken zien? Bezoekt dan de gestichten onzer Vereeniging. Tegenover hen past een lankmoedigheid, een geduld, zooals weinig gevonden wordt, eene liefde, die alleen geschonken wordt in den dienst van Jezus Christus. Meer dan eens heb ik in die gestichten met bewondering het geduld dier verplegers en verpleegsters gadegeslagen. Wij willen niets afdoen aan de Rijks-inrichtingen. Alleen zeggen we: bij beiden is de dienst om loon en vrucht. Hier echter, in onze gestichten, gaat het om geestelijk loon, om geestelijke vrucht. Daarom is het voor het Bestuur zoo moeielijk, om personen te vinden, mannen en vrouwen, jongelingen en jongedochters, die zich opofferen om Jezus wil, die tot hoofddoel zich gesteld hebben: geestelijke vrucht bovenal. ’t Spreekt dus vanzelf, dat men in onze stichtingen vragen en zoeken mag dat geduld en die lankmoedigheid, die voor de verzorging der zielekranken zoo noodig is.
<<Ik was in de gevangenis.>> In de gevangenis – bij dit woord denken wij aan het gebouw voor misdadiger. Maar ook onze krankzinnigen zijn gevangen en gebonden door sterke banden. Er is eene treffende overeenkomst tusschen krankzinnigheid en bezetenheid. Meer bevoegden zeggen, dat er ook groot onderscheid is. Dit gelooven we gaarne, maar toch stemmen zij toe, gelijk nog verleden jaar een onzer deskundigen heeft gezegd; een krankzinnige is een open stad, die blootligt voor de aanvallen van satan. Opmerkelijk, het schrikkelijk vloeken, dat men van deze ellendigen hoort, zou dat niet zijn onder invloed van den Booze, die er zich op toelegt om het leven van anderen ondragelijk te maken?
Krankzinnigen zijn gevangenen, gebonden met banden des satans. Deze Vereeniging heeft op den satan het oog! Hoe menigmaal wordt zijn bestaan ontkend, zijn macht geloochend! Maar deze Vereeniging rekent er mede. <<Waakt en bidt>>, niet alleen voor zichzelve, maar ook ten opzichte van anderen, van andere gebondenen. Jezus wierp tijdens zijne omwandeling op aarde geduriglijk den satan uit. Ook Paulus deed in Zijn naam den Booze wijken. Zou dan nu ook niet de Booze het veld moeten ruimen, als ge in het geloof. door den Heiligen Geest, hem weerspreekt? Ook hier kunnen wij u op vruchten wijzen. Menige genezene kan van zulk eene verlossing spreken.
Voor zulke krankzinnigen, voor zulk ongelukkigen vragen we nu uwe belangstelling, M.H. Wij vragen uit wien de vrucht in het Koninkrijk der hemelen voortkomt. We stonden er ook bij stil, op welk gebied die vrucht het meest openbaar wordt. Laat mij u ten slotte nog mogen bepalen bij het loon, dat geschonken wordt op die vrucht.
De Heere werkt alles zelf, en – beloont toch zijne kinderen. Als ons werken uit het ware beginsel is, dan genieten wij de eerste vrucht voor ons eigen hart, n.l. den zaligen vrede, die zalige voldoening, niet om er ons op te verhoovaardigen, maar om er door vergrootmoedigd te worden. Ieder, die ooit zulk een beker koud waters aan dorstige lippen zetten mocht, gevoelde ook, hoe zalig het was, dit te mogen doen.
In onzen tekst wordt het duidelijk gezien, hoe ook die goede werken in den dag des oordeels openbaar zullen worden. Gods kinderen, die hier hebben gearbeid, zal eenmaal de kroon op het hoofd worden gedrukt. Tot hen zal het klinken: Gaat in, gezegenden Mijn Vaders, in het Koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegger der wereld, gij, die zooveel gedaan hebt, om het leed der Mijnen te verzachten.
Dat is de heerlijke toekomst, die den waren barmhartige wacht. Gods kinderen doen wel goede werken, maar o zoo gaarne zouden zij nog veel meer doen. Och, wat doen wij eigenlijk nog weinig!
In den oordeelsdag zullen we ons nog verwonderen en vragen: >>Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien, en wanneer dorstig, en wanneer een vreemdeling?>>
Kinderen Gods, arbeidt voort! Gij werkt niet om loon, maar alleen door de aandrift des geestes. Toch – dat loon is in de toekomst; het wacht u.
Ik zie hen in ’t verschiet, die in dien dag aller dagen het zullen vernemen: <<Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, gaat in, in de vrede des Heeren.>> AMEN.

~~~~~~~~~~~~~~

Algemeene Vergadering

ART. 1.

Opening.

In het ,,Hof van Holland” werd deze ten 9 ure v.m. gehouden. De ruime achterzaal bood voor eene groote schare ruimte. De opkomst, die later wel wat grooter werd, was echter nog niet talrijk, toen de Voorzitter klokke half tien de samenkomst opende met dankgebed, nadat gezongen was Psalm 95:1 en 4.
Na uit Gods Woord Gen. 9:1-6 en Jak. 1:16-27 te hebben gelezen, roept de Voorzitter allen samengekomenen een hartelijk welkom toe, en spreekt, in hoofdzaak als volgt.
,,De Vereeniging, ter behartiging van wier belangen wij hier vergaderd, wenscht in alles te leven en te arbeiden naar het Woord Gods. Zij belijdt, geboren te zijn, niet uit menschelijke wijsheid, maar uit genade des Heeren, in Wiens Naam zij is opgetreden. Alle dank en eere aan Hem, die ons wederom een jaar weldeed. Bij toenemenden arbeid sterkte Hij ons; bij toenemende zorg toonde Hij, raad en uitkomst te weten.
Uit het voorgelezene gedeelte der Heilige Schrift, blijkt, hoeveel belang God stelt in den mensch en hoe liefelijk en teeder de roeping is van de menschen jegens elkander. Onze Vereeniging onderscheidt zich van vele andere hierin, dat ze dat goed weet, waarover vele psychiaters twijfelen: wat DE MENSCH is. God heeft den mensch naar Zijn beeld gemaakt. Ook deze Vereeniging heeft het met den mensch te doen, in ’t bizonder met den kranken mensch, den kranke van zinnen. In Gen. 9 hebben we het beginsel van allen arbeid, die op menschen betrekking heeft. ,,Wie des menschen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mensch vergoten worden, God heeft den mensch naar Zijn beeld gemaakt.” Wat van het geheel geldt, geldt ook van de deelen. Wie den mensch kwaad doet, krijgt het te doen met GOD, den Schepper der menschen. Een mensch, wie hij ook zij, staat door dat mensch-zijn onder de bijzondere zorge Gods. Dat beginsel treedt in de wetenschap in het algemeen en vooral in die der geneeskunde hoe langer hoe meer op den achtergrond. Wat is de mensch? Op die vraag weet men geen beslist antwoord meer.
Ofschoon gevallen, ofschoon goddeloos, toch heeft de mensch het karakter behouden, mensch te zijn, naar Gods beeld te zijn geschapen. Wat is de mensch? Die vraag is van groot belang voor zielzorgers en predikers. Niemand zal waarlijk theologische wetenschap kunnen beoefenen, waarlijk een geestelijk verzorger zijn, indien hij niet begint met te erkennen: ik heb voor mij een mensch, een wezen naar Gods beeld gemaakt. Onze rechtsgeleerden zullen nooit de ontwrichte verhoudingen onder de menschen recht kunnen zetten, indien zij niet uitgaan van des menschen schepping naar Gods beeld. Met de medische wetenschap is het evenzoo. Op de vraag: wat is het voor een wezen, waarmede gij te doen hebt? antwoorden vele geneesheeren, zelfs vele psychiaters, schouderophalend. Kan men zich dan wel met eenig recht psychiater, zielsgenezer of geneeskundige noemen? Het is zoo – als men niet meer weet, wie en wat God is, dan weet men ook niet, wie en wat God is, dan weet men ook niet, wie en wat de mensch is.
De mensch is principiëel en essentiëel van alle dieren onderscheiden. Hij is geschapen om beeldrager Gods te zijn. Daarom gaf God hem eene koninklijke plaats in het heelal. Er zijn geen woorden genoeg te vinden, om de diepte van zijn val uit te drukken, maar toch – God blijft eigenaar van den mensch en de mensch beelddrager Gods. Dat moeten alle geneeskundigen bedenken, opdat zij een iegelijk mensch, naar lichaam en naar ziel, niet als een lager wezen behandelen, den mensch geen kwaad doen en God niet beleedigen.
Dit beginsel van alle goede geneeskunde danken wij aan het Woord van God. Onzer is de roeping, om uit het Woord dat meer en meer tot helderheid te brengen. We mogen ons niet vergenoegen met hier samen te komen en besluiten te nemen. In de Statuten staat met opzet het woordje ,,ook” Krankzinnigen en Zenuwlijders te verzorgen, ook door inrichtingen; dus = dat niet alleen. Wij willen de geneeskundige wetenschap bekeeren, de katheders der medici en psychiaters veroveren, en in de wereld het uitroepen”Christus de Consolator!
Dat is geen Idealisme. In Gods Woord hebben we de zekerheid, dat in den Heere Jezus Christus alles is en geschonken is wat wij noodig hebben, niet alleen voor ons kerkelijk leven, maar voor den arbeid op alle terreinen.
Met het oog op onzen God en Vader in Christus, en met de bede, dat de H. Geest ons allen moge leiden, die voor deze kranken arbeiden, en dat het Hem moge behagen in die kranken zich te verheerlijken en Zijn beeld te herstellen, openen wij deze Vergadering.

ART. 2.

Jaarverslag over 1898.

Punt 3 van de Agenda komt nu eerst aan de orde.
De Voorz. vraagt of er iemand is, die over het Jaarverslag inlichtingen begeert.
De heer de Ruiter, afgevaardigde der Afdeeling te Harlingen, spreekt den wensch uit, dat voortaan de Agenda der Alg. Verg. opgenomen worde in het Jaarverslag.
De Voorz. antwoordt, dat dit moeillijk zal gaan, omdat dan moet worden gewacht met het drukken van het Verslag, totdat alle punten voor de Agenda zijn ingekomen. En juist uit de bespreking van het Jaarverslag in de Afdeelingsvergaderingen moeten de punten voor de Agenda komen.
De heer Dane uit Rotterdam steunt het verzoek van den heer De Ruiter, en wijst er op, dat in ’t Verslag van de Vrije Univ. ook altijd de Agenda voor de Alg. Verg. wordt geplaatst.
De Voorz. wijst nogmaals op het bezwaarlijke daarvan voor onze Vereeniging.
Als niemand opmerkingen heeft, dan heeft de Voorz. zelf een aanvulling te geven op bladz. 11. Daar toch staat vermeld het besluit der vorige Alg. Verg.: ,,De Vergadering draagt aan het Bestuur op, een onderzoek in te stellen, of de familiën geen recht hebben op de subsidie van gemeente, provincie of rijk, voor plaatsing van patiënten in onze Gestichten.” Strikt genomen kon deze Vergadering in het Jaarverslag een rapport hebben verwacht omtrent de uitvoering van deze opdracht. Het Bestuur heeft echter, geleid door ervaring dat voorkomende moeilijkheden het best worden weggenomen door in elk afzonderlijk geval de hulp in te roepen van het Centraal Bestuur, geoordeeld, zich daartoe te moeten bepalen.
Mr. Bichon van IJselmonde is ook van oordeel, dat de beste weg is, zulke gevallen, elk voor zich te behandelen. Z.i. moet men die algemeene kwestie van recht voor ’t oogenblik laten rusten.
De Penningmeester verzoekt, dat personen of familiën, die raad en advies noodig hebben, zich terstond wenden tot het Centraal-Bestuur, Amsterdam, Keizersgracht, 647.

ART. 3.

Bericht van afwezige Bestuursleden.

De Voorz. deelt der Vergad. mede, dat van de H.H. Bestuursleden Baron van Aylva Van Pallandt, Ds. A. Brummelkamp en Graaf Van Bylandt, bericht is ingekomen, dat zij tot hun leedwezen deze samenkomst niet kunnen bijwonen.

ART. 4.

Brief Ds. D. Felix.

De Voorz. doet voorlezing van een brief van Ds. D. Felix uit Roden (Drente), waarin gewezen wordt op de groote onkosten – minstens f 600,- der verzending van de Jaarverslagen per post. Ds. F. wenscht, dat elk lid zijn contributie met 10 cents verhooge. Dan konden alle Verslagen direct aan het adres der leden worden gezonden; want bij tal van Correspondenten blijven die Verslagen dikwerf langen tijd liggen, voor ze aan de leden worden bezorgd.
De Voorz. beveelt die gedachte aan de overweging van alle aan, en voegt er nog eene vraag bij, die de Afdeelingen in hare Vergad. wel eens kunnen bespreken: Is het wel goed en noodig, aan alle leden een verslag te zenden? We hebben vele leden die niet meer dan f 0,50 of f 0,25 contribueeren. Zou het niet voldoende wezen, aan 3 of 4 van dezulken te zamen 1 ex. v.h. Verslag te geven?

ART. 5.

Ledenlijst.

In bespreking komt nu punt 10 van de Agenda, n.l. het ,,Voorstel van het Algemeen Bestuur om de lijst der leden voortaan slechts nu en dan in het Jaarverslag op te nemen.”
De heer V.D. Hoogt, afgevaardigde der Afd. Kampen, steunt dit voorstel.
Mr. Bichon van IJselmonde adviseert, het voorstel niet aan te nemen. Z.i. moet ons Verslag niet achteruitgaan. En daar vreest hij voor. Het papier is dit jaar ook van minder kwaliteit dan gewoonlijk. – En wat de ledenlijst aangaat, deze is van groot belang om te controleeren, wie in de plaats onzer inwoning reeds leden zijn, en wie nog niet. Die lijst is juist zoo een uitnemend middel, om voor onze Vereeniging te werken. Ook vindt Mr. Bichon het wenschelijk, dat in het Jaarverslag mededeelingen worden opgenomen van onze H.H. Doctoren. Ten slotte geeft hij in overweging, voortaan ook een exempl. v.h. Verslag te zenden aan alle leden van de Prov. Staten, alle Gedeputeerden, en alle Commissarissen der Koningin.
De Voorz. zegt, dat het Bestuur die laatste opmerkingen zal overwegen. Wat het papier betreft, mooi is het niet, maar goed. En – onze Penningm. moet op de kleintjes passen. Toch zijn we dankbaar voor de waarschuwing om niet te zuinig te worden.
De Afd. Zaandam stelt bij monde van haren afgevaardigde, den heer Van Vliet, voor, slechts een beperkt getal Verslagen te laten drukken met de ledenlijst, vooral voor de Correspondenten.
De heer Loot van Zwolle zegt, dat zijne Afd. tegen het voorstel is.
Men gaat tot stemmen over, en het voorstel wordt met groote meerderheid verworpen.
De Voorz. vraagt of iemand nog opmerkingen heeft over het Verslag, b.v. over het Rapport v.d. Penningm., òf over dat van de Ondersteunings-Commissie.
Wijl niemand hieromtrent iets in ’t midden brengt, wordt het Verslag goedgekeurd.

ART. 6.

Voorlezing van het Rapport der Commissie tot het nazien van de Rekening over 1896.

Wordt voorgelezen het Rapport der Comm. tot nazien van de Rekening over 1896. Deze Comm. (bestaande uit de H.H. W. Hovy, J.W. Hartgerink, en V. D. Vegte) stelt voor, de Rekening goed te keuren en den Penningm. te déchargeeren, met dankzegging voor het uitnemend beheer.
De Voorz. zegt: Deze Commissie is van groot gewicht. Het Bestuur heeft uit zijn midden ook zulk eene Comm., bestaande uit de Penningmeesters der 3 Stichtingen. Deze Comm. echter wordt benoemd door de Algem. Verg. De Voorz. zegt der Comm. dank voor haren arbeid, en verzoekt de Vergadering, straks weder zulk eene Comm. te benoemen.

ART. 7.

Punt 6 van de Agenda (Zenuwlijders).

Aan de orde wordt nu gesteld Punt 6 van de Agenda: <<Rapport van het Algemeen Bestuur in zake Zenuwlijders, volgens opdracht van de vorige Alg. Verg. (zie blz. 14 v.h. Jaarverslag over 1896).
De Voorz. herinnert, dat het zeer geacht oud-Bestuurslid Van Oosterwijk Bruyn deze zaak weder op den voorgrond heeft gesteld, met dit gevolg, dat de vorige Alg. Verg., op voorstel van de Afd. Zeist, heeft besloten, eene Comm. te benoemen, die de zaak der verzorging van Zenuwlijders nader zou onderzoeken. Er is een Commissie benoemd, en vrucht van haren arbeid is punt 6 van de Agenda.
Rapport van het Algemeen Bestuur in zake Zenuwlijders, volgens opdracht van de vorige Algemeene Vergadering (zie blz. 5 van het dezer dagen verzonden Jaarverslag over 1896).
Inhoud van het Rapport.
Op de vraag: <<Is het wenschelijk, dat de Vereeniging de verzorging van Zenuwlijders ter hand neme?>> antwoordt het Bestuur bevestigend. De Vereeniging is dit verschuldigd.
  a. aan haar geboorte en naam.
  b. aan de aandeelhouders, die hun geld gegeven hebben voor de verpleging van Krankzinnigen en Zenuwlijders.
  c. aan de belofte, gedaan bij de opheffing van <<Rustoord>>.
  d. niet het minst aan het hygiënisch beginsel, om door verpleging van Zenuwlijders bij velen krankzinnigheid te voorkomen.
De heer Van Huizen doet namens de afd. Groningen de vraag, of de Vereen. niet te veel hooi op haar vork neemt. Gaat deze zaak niet de financieele draagkracht te boven? Zal aan de verpleging van Zenuwlijders, indien deze van onze Vereen. uitgaat, niet de reuken komen van krankzinnigenverpleging? Zoo licht ontstaat er verwarring, en dan zou zulk een nieuwe stichting schade lijden.
De heer Van Vliet van Zaandam vraagt, of, indien deze nieuwe stichting zich niet kon bedruipen, de contributien van de Vereen. ook ten haren bate komen; waarop de voorz. antwoordt, dat de Inrichting voor Zenuwlijders eene 4de Stichting wordt der eene Vereeniging.
Ds. Donner van Amersfoort acht de zaak zeer aanbevelingswaard. Z.i. moet zij gesteund, want zij ligt op de lijn der Vereeniging.
Ds. Goedblloed, afgev. van Nieuwendijk, oordeelt dat het de roeping der Vereen. is, op deze lijn voort te gaan. Voorkoming van krankzinnigheid is ook onze taak.
Namens het Bestuur spreekt thans Dr. Hermanides. Hij wenst de zaak niet uit wetenschappelijk oogpunt te bespreken, maar beoogt alleen het praktisch doel. Bij de oprichting dezer Vereeniging is het Bestuur er toe geleid, ook de zenuwlijders onder haar bescherming te nemen, omdat de krankzinnigen veelal voortkomen uit de zenuwlijders. Tot nog toe hebben we deze laatsten aan hun lot overgelaten; ’t wordt hoog tijd, ook die zaak ter hand te nemen. Indien n iet, dan zijn we gelijk aan hen, die de Typhus-lijders zoo goed mogelijk verzorgen, maar de vuile bron in de nabijheid, waaruit Typhus ontstaat, laten blijven. Met het oog op de geboorte en den naam onzer Vereen., temeer wijl er nog geen enkele Geref. inrichting van dien aard is, moeten we den weg van punt 6 op. We moeten een landgoed aankopen; indien tegen de verwachting, de zaak geen levenskracht had, dan zou dat landgoed nog voor rustige krankzinnigen kunnen gebruikt worden.
De Pennigmeester licht de finantieele zijde der zaak toe. ’t Is moeilijk, zegt hij, hierover te oordelen. Onze berekening is menschelijk; we kunnen ons vergissen. Maar we worden gedrongen. Ook aan de aandeelhouders zijn we ’t verplicht. De Vereen. ondernam al haren arbeid in de mogendheid des Heeren; God steunde ons. En wijl er nu zoovele kleine Zenuwlijders-gestichten zijn, die niet christelijk zijn, daarom worden wij gedrongen, ook in dezen onze roeping te vervullen. Laat de ondervonden zegen ons tot bemoediging zijn, en laten we dies niet terugreizen.
Ook de heer Keuchenius steunt het voorstel, Prof. Eulenburg te Berlijn, en Dr. Jelgersma hier te landen zeggen, dat hoofdoorzaak van het Zenuwlijden is: gebrek aan geloof; zij verstaan daaronder iets anders dan wij, n.l. eene vaste overtuiging. Een verzorging naar onze beginselen is behoefte.
De Voorz. brengt de hoofdgedachte van punt 6 in stemming, maar leest vooraf nog een brief voor van Ds. De Gaay Fortman, Voorzitter der onlangs opgerichte Geref. Vereen. voor Zenuwlijders, waarin Z.Ew. de hoop uitspreekt, dat deze Vergadering het voorstel zal aannemen.
Het voorstel wordt aangenomen met 26 tegen 3 stemmen.
Thans vraagt de Voorz., of de Vergadering over ’t geheel met de in de Agenda aangegeven grondtrekken instemt, dan wel of zij over elk van die afzonderlijk wenst te spreken.
De heer Loot deelt mede, dat de Afd. Zwolle zich goed kan vereenigen met het geheele voorstel, en de uitvoering wenst over te laten aan het Bestuur.
De Vergadering toont door levendig applaus, hiermee in te stemmen.
Tenslotte wordt alinea 5 van bladzijde 3 der Agenda in den vorm van een voorstel door den Voorz. in stemming gebracht. Met algemeene stemmenvindt de Vergadering het goed, voor de stichting voor Zenuwl. eene nieuwe Leening uit te schrijven van f 200.000,-.

ART. 8.

Punt 7 van de Agenda.

Punt 7 van de Agenda; ,,Het Hoofdbestuur worde gemachtigd tot de uitgifte van eene nieuwe leening van f 100.00,- voor verdere afbetaling van den uitbouw van ,,Veldwijk”. komt thans aan de orde.
De Penningm., deze zaak toelichtende, zegt, dat de f 100.00,- van verl. jaar geheel geplaatst is. Wel zijn er van de 3½% Leening nog obligaties over, doch van de 4% niet meer.
Punt 7 wordt met algemeene stemmen aangenomen.

ART. 9.

Ingekomen telegram en brief.

De Voorz. leest een telegram van de afd. Loosduinen, van den volgenden inhoud: ,,Afdeeling Loosduinen verhinderd te komen; wenscht gezegende vergadering. Van de Velde, Voorz.”
Daarna wordt de Vergadering in kennis gesteld met een schrijven van onzen hooggeachten Secretaris Generaal-Majoor Van Marle, waarin Z.H.Ed.Gestr. mededeelt, dat hij, door de gunste van Gods in zooverre hersteld is, dat hij langzamerhand zijn gewone werk weer heeft kunnen aanvaarden. De reis naar Breda heeft hij nog niet durven ondernemen. Daarom bidt hij deze Vergadering per brief’s Heeren rijken zegen toe.
De Voorz. spreekt den wensch uit, dat God onzen geliefden broeder verder sterke en bekwame ook voor dezen arbeid Den Voorzitter wordt opgedragen, van de blijdschap en den heilwensch der Vergadering per brief aan den Secretaris kennis te geven.

ART. 10.

Fout Jaarverslag.

De Penningmeester deelt mede, dat er in het Jaarverslag eene groote fout is ingeslopen. Op bl. 44 bij de Rekening en Verantw. van de Ondersteuningskas staat onder de uitgaven een post: ,,aan 29 patienten ondersteuning verleend f 1829,58”. Dit moet zijn f 1329,50. Bij het verzoek om deze fout te herstellen, voegt de Penningm. een opwekkend woord, om toch vooral de Ondersteuningskas niet te vergeten.

ART. 11.

Punt 8 van de Agenda.

Thans komt aan de orde punt 8 van de Agenda. ,,De Alg. Verg. besluite, Corporaties en Afdeelingen op te wekken ter plaatse meer te arbeiden voor het doel en in het belang der Vereeniging, en vóór 1 Mei een kort verslag haren arbeid te zenden aan het Centraal-Kantoor”.
Namens het Bestuur licht de heer B.M. Den Boer dit punt toe. Onder meer wijst hij er op, dat de Vereeniging haar leden telt in +/- 400 steden en dorpen des lands, doch dat er slechts 55 Afdeelingen zijn en 84 Corporaties. Het is zoo wenschelijk dat er spoedig vermeerdering van beide kome. We zijn reeds ver gevorderd; met onzen staf trokken we over de Jordaan, en we zijn tot twee heiren geworden; daarom moeten we verder; de behoefte wordt grooter èn aan gemeenschappelijk gebed, èn aan offers der liefde. Onze afdeelingen moeten geregeld vergaderen; dan alleen is ’t mogelijk, verslag van den arbeid in te zenden.
De heer De Ruiter van Harlingen wil den wenk geven: weest tegenover de Afdeelingen wat meer royaal. In Harlingen hebben we eene bloeiende afdeeling. Maar – om te arbeiden is er geld noodig, en de kosten b.v. van sprekers zijn zoo groot. De afdeelingen moesten blanco crediet hebben van het Hoofdbestuur.
De Voorz. meent, dat de uitgaven der Afd. dan wel eens tot een hooge som zouden kunnen aangroeien. En we moeten steeds bedenken: onze buidel is slechts de samenvloeiing van de verschillende geldelijke stroompjes uit alle plaatsen. Als zijn persoonl. idee geeft hij in overweging, elk Afd. 10% der contributie te laten behouden voor hare eigene kas. Daarvan kan voor een volgende Alg. Verg. een voorstel worden gemaakt.
De heer Klinkert van Meppel raadt aan, te doen gelijk de Afd. in M. doet: zoodra de kas der Afd. ledig is, zendt zij bij de leden iemand rond met een bus.
Graaf van Limburg Stirum kan niet officieel spreken, maar wenscht toch officieus namens de Afd. Oosterbeek een wenk te geven. Hoewel de vorige Vergadering een des betreffend voorstel heeft verworpen, blijft hij aanraden, in overweging te nemen, de reis – en verblijf kosten der Afgevaardigden te brengen op rekening van de Algemeene kas. Doet men dit niet, dan wordt de valsche toestand gehandhaaft, dat alleen de rijken het voorrecht kunnen hebben, aan de Algemeene Vergadering deel te nemen.
De heer Loot van Zwolle heeft eene opmerking en een vraag. Laat – zegt hij – de Afdeelingen tweemaal ’s jaars vergaderen, en dan op haar tafel een bus plaatsen, en de reiskosten voor den Afgevaardide zijn gevonden. Tevens vraagt hij, of die ,,korte verslagen” waarvan in punt 8 sprake is, ook zullen worden gedrukt.
De Voorz., op dit laatste terstond antwoordende, zegt, dat het doel is, het belangrijkste uit die rapporten saam te vatten in het Jaarverslag.
De heer Van Namen, afgev. van Zwijndrecht, oppert een bezwaar. Het is zoo moeielijk eene Afd. Verg. samen te roepen, want we hebben niets te doen. Zou het Bestuur ook eenige onderwerpen ter bespreking kunnen aangeven? Verder geeft hij den raad, dat vanwege het Alg. Bestuur aan de Afd. tijdig een model-staat gezonden worde ter invulling van het aantal leden enz.
De Voorz. is van oordeel, dat de Afd.-Vergaderingen stof van bespreking genoeg hebben. Elke maand verschijnt <<Bethesda>>; dit maandblad geeft nog al veel waarover op vruchtbare wijze kan worden gesproken. Ookuit het jaarverslag kunnen, onder leiding van het Afd. Bestuur, belangrijke punten aan de orde worden gesteld.
Ds. Donner wil, dat onze Vereen. handelen zal gelijk de Ned. Mil. Bond; voor één Afgev. de kosten betalen uit de Alg. kas. Dan zullen ook wij resultaat hebben, dat de Ned. Milit. Bond heeft; er zal dan op de Alg. Verg. zelden ééne Afdeeling niet vertegenwoordigd zijn. Want het is toch zeer treurig, dat er thans zoo weinig afgev. zijn. Nu is Breda voor zulk een Verg. ook niet zeer gunstig gelegen.
De Voorz, antwoordt hierop, dat de weinige belangstelling niet aan Breda is te wijten. Ook wanneer we in Amsterdam, Leiden of elders vergaderen, is de opkomst niet veel grooter. Toch vindt de Voorz. wel iets goeds in het denkbeeld van Ds. Donner.
In stemming gebracht zijnde, wordt eerst punt 8a en daarna punt 8b met algemeene stemmen aangenomen.
Hierna wordt het volgende voorstel van den Voorz. eveneeens unaniem aangenomen: <<Deze Algem. Verg. besluite, aan de Afdeelingen in overweging te geven, of zij het wenschelijk vinden, dat één Afgevaardigde betaald worde uit de Algem. Kas?>>

ART. 12.

Pauze.

Hierna wordt een pauze gehouden van een half uur.
Intusschen worden de periodieke aftredende Bestuursladen, de heer L.W. De Vries en H. Klinkert, beiden met 21 stemmen van de 29, herkozen.
Als leden der Commissie tot nazien van de rekening worden benoemd de heeren W. Hovy van Amsterdam, en van Der Vegte van Zwolle; en na herstemming met de H.H. Van Dijk van Meppel en De Ruiter van Harlingen met de heer F. Gunnink Bzn. van Kampen. De H.H. Van Dijk en De Ruiter worden nu als secundi aangewezen.

ART. 13.

Punt 9 van de Agenda.

Na de pauze komt punt 9 van de Agenda in behandeling: <<De Algem. Verg. wekke alle belangstellenden op, ingezonderheid Corporaties en Afd., om het Bestuur te steunen in het zoeken van geschikte personen voor den arbeid der verzorging van de lijders en lijderessen>>.
De heer L.W. De Vries licht namens het Bestuur dit punt toe. De groote vraag is – zegt hij – hoe komen we aan geschikt personeel> De heer Van Namen heeft straks gezegd, dat de Afd. geen geschikte onderwerpen hebben om te bespreken; welnu – de Afd. moeten niet alleen spreken, maar doen. De De Vries zou wenschen, dat de Alg. Verg. deze zaak de Afdeelingen ernstig op het hart bond.
De heer Von Meyenfeldt van Amsterdam vraagt, of degenen, die in den arbeid der verpleging in onze Gestichten treden, indien zij later door ouderdom of anderszins ongeschikt blijken voor dit werk, dan broodeloos aan den dijk worden gezet.
De Voorz., hierop antwoordende, stelt den heer V. M. gerust, en zegt, dat het Bestuur reeds aan meer dan een, eenewekelijksche ondersteuning geeft voor een jaar, om daarna opnieuw te worden overwogen. Verder besloot het Bestuur, dat elk verpleger, na een bepaald aantal dienstjaren, mag trouwen, terwijl hem dan in onze Stichtingen eene positie wordt verzekerd. Het plan is, voor zulke echtparen woningen te bouwen, opdat zij dan in hunne woning ook nog patiënten kunnen opnemen, b.v. ook of de getrouwden ’s daags zullen verplegen en de ongetrouwden ’s nachts. Er zijn echter op dit gebied ook al vele onaangename ervaringen opgedaan. Niet zelden worden er aagenomen als verpleger of verpleegster, of als Vader en Moeder, die bij hunne aanname nog bijna alles moeten leeren wat voor dezen arbeid van noode is. Na veel moeite hebben wij er geschikt personeel van gemaakt. En dan verlaten ze ons, om als Vader en Moeder in een of ander weeshuis op te treden of iets dergelijks. Waarom gaan zij? Om meer loon. Het besef moet levendig worden, dat ’t hier niet in eerste plaats om loon gaat; deze arbeid is een arbeid der liefde waarin wij werkzaam moeten zijn, gedrongen door de liefde van Christus.
Punt 9 wordt in stemming gebracht, en allen verklaren er zich vóór.

ART. 14.

Mededeelingen van den Penningmeester en van de Voorzitter.

De Penningmeester deelt nu mede, dat de collecte gisteravond in de bidstond gehouden, opgebracht heeft f 28,22½.
De Voorzitter stelt de Verg. in kennis met een zoo juist ingekomen bericht van de Graaf Van Bylandt, meldende, dat dit Bestuurslid verhinderd was heden in ons midden te zijn.

ART. 15.

Punt 11 van de Agenda.

Voorstel Kampen.

In behandeling wordt thans genomen punt 11 van de Agenda, inhoudende het volgende voorstel van de Afdeeling Kampen:
<<Met het oog op de moeilijkheden, die in den laatsten tijd bij de benoeming van een geestelijk verzorger voor de stichting <<BLoemendaal>> zich hebben voorgedaan, verzoeke de Algem. Vergadering aan het Bestuur der Vereeniging, met de ter plaatse der Stichtingen bestaande Kerk, welke op den grondslag der Geref. Belijdensschriften staat en waarborg biedt, dat deze in haar midden worde beleefd en gehandhaafd, en dus ook zorge kan dragen, dat Art. 2 der Statuten voor den dienst des Woords op het gebied der Stichtingen van kracht blijve, zoodanige regeling te treffen, dat de geestelijke verzorger in de Stichting ook doo die kerk als dienaar des Woords wordt beroepen en erkend, en alzoo ook zijn dienst op het gebied der Stichting ambtelijk in den naam des Heeren uitrichten kunne.
Over dit voorstel ontspint zich eene levendige discussie.
Prof. Bavinck ontvangt als afgevaardigde van Kampen eerst het woord en spreekt ongeveer het volgende: <<De Afdeeling Kampen is uitgegaan van het feit, van eene moeielijkheid die zich voordeed. Inderdad, het is eene netelige kwestie. Maar kerkelijke kwesties zijn nu eenmaal netelige kwesties. En het is geen goede politiek ze te willen vermijden, juist omdat ze netelig zijn. Ze moeten onder de oogen worden gezien, en, zoo mogelijk, opgelost.
Toch is deze kwestie niet van dien omvang, als men wellicht denkt. De regeling van de verhouding der Vereeniging tot de Kerk wordt daarin heel niet ter sprake gebracht. Anders zouden de Statuten moeten worden gewijzigd. ’t Gaat alleen over den dienst des Woords. Er schuilt in de geestelijke verzorging een element, dat niet in overeenstemming is met Art. 2 der Statuten. De Vereeniging staat op confesioneelen grondslag. De geestelijke verzorging moet dus in overeenstemming zijn met de Geref. beginselen. Thans is er eene antinomie tusschen de geestelijke verzorging en den grondslag der Vereeniging. De Geref. beginselen kennen zulk eene geestelijke verzorging niet, buiten het ambt. Een predikant, Geref. òf Herv., overtuigd te staan in het ambt, kan zeer goed bezwaar hebben, dat ambt te verlaten. Gaat een predikant echter over tot een anderen staat des levens, ’t zij hij b.v. Hoogleeraar, ’t zij hij lid van de Tweede Kamer wordt, dan kunnen de Kerken volgens de Kerkenorde daarover hunne goedkeuring of afkeuring uitspreken, en, indien zij willen, hem emeritus verklaren. Hier is dat niet zoo. Materieel blijft de geestelijke verzorger precies dezelfde, maar niet ambtelijk, want hij is niet in den dienst der Kerken. Zoo’n predikant wordt beschouwd en behandeld als een dominé. ’s Morgens zal hij in de kerk der Stichting een goed woord spreken, en ’s avonds in eene naburige Gemeente den dienst des Woords vervullen. Dat gaat niet. In het belang van zulke dienaren moet deze zaak geregeld worden.
Er zijn dus practische bezwarentegen het ontbreken van een Ger. element in de Geestelijke Verzorging. Doch er is een mouw te passen aan het Geref. gewaad der Vereeniging. Wordt echter die geestelijke verzorging nu niet geregeld, dan zullen er op den duur allerlei moeielijkheden komen. Thans kan de Vereeniging de kwestie nog goed oplossen. Later is de tijd misschien voorbij.
Ds. Westerbeek Van Eerten van Kampen zegt, dat de kerkeraad van Kampen unaniem dit voorstel heeft aanvaard, en daarom een broeder herwaarts gedeputeerd.
De heer Von Meyenfeldt zegt: De Afd. Amsterdam vreest voor de consequentie van dit voorstel. Dan komt de Vereeniging op afgebakend Gereformeerd-kerkelijk terrein. En is dat geraden in deze omstandigheden? Er moet wel verandering komen in de geestelijke verzorging, maar niet op deze wijze.
De heer Loot deelt mede, dat de Afd. Zwolle meent, op het voorstel-Kampen niet te moeten ingaan. Want op deze wijze zullen misschien vele broeders, die niet tot de Geref. Kerken behooren, zeggen: nu kunnen wij niet langer met u medegaan. En in dat geval zou de Vereen. aan hare verplichtingen niet meer kunnen voldoen.
De heer Van Huizen spreekt namens de Gron. Afd. uit, dat deze zaak moet worden overgelaten aan de prudentie van het Bestuur.
Ds. L. Kuiper, afgevaardigde der Afd. Hoogeveen, kan zich met het voorstel-Kampen niet vereenigen. De aanname zou eene  wijziging brengen in het karakter der Vereeniging. Op deze wijze wordt er op de Vereeniging eene kerkelijke hand gelegd. Herv. en Geref. zijn samen begonnnen te werken; deze wijziging zou niet in overeenstemming zijn met het begin.
Ds. Donner had van Prof. Bavinck nog gaarne iets naders gehoord aangaande de verdere regeling dezer zaak in den geest van het voorstel.
Mr. Bichon van IJselmonde zegt: De Vereen. verandert op deze wijze van karakter. Ik ben Hervormd, en daarom verblijdt het mij temeer, dat ook anderen bezwaren tegen dit voorstel hebben. Ik wensch even te herinneren aan de Alg. Verg. van 1889. Toen werd een brief voorgelezen van de wijlen Dr. W. V.D. Bergh, waarin ZEw. wees op de wenschelijkheid van de kerkelijke zending der geestelijke verzorgers. Toen heeft de Voorz. er al op gewezen, dat dan de Vereen. een kerkelijk karakter zou krijgen. Herhaaldelijk kwam deze kwestie reeds ter sprake. De Afgevaardigde van Kampen redeneert uit het standpunt van Geref. kerkrecht, niet uit dat van de Geref. beginselen. Dat is heel iets anders. Bovendien, een beroep op de Kerkorde, geldt voor Herv. niet; ook niet voor deze Vereen. in haar geheel. Vele Hervormden hebben aan haar medegewerkt door arbeid en geld. Al gaf men aan die Herv. al hun geld terug, dan nog zou het breken van het gegeven woord niet zijn goedgemaakt. Wij moeten ons breed standpunt handhaven.
De Voorzitter wenscht in het debat ook een persoonlijk woord te spreken. De bedoeling van de Afd. Kampen is uitnemend; zij wil het Geref. karakter handhaven. Het is zeer waar: netelige kwesties moeten onder de oogen gezien, maar evenzeer is ’t waar: ze moeten niet neteliger worden gemaakt. Prof. Bavinck zeide: dat de Dordtsche Kerkenorde dienaren, die tot een anderen staat des levens overgaan, emeritus verklaart. Dit is niet zoo. En ook zij, die tot dien staat overgaan, blijven, zoo schrijft de D.K. uitdrukkelijk voor, der beroeping der Kerken onderworpen; het is dus eene kerkelijke non-activiteit. Prof. B. zegt, dat wel een volksvertegenwoordiger, maar niet een geestelijk verzorger zeggen kan: <<Ik leg mijn vroegere arbeid neer>>, en komt er tegen op, dat de geestelijk verzorger van Veldwijk in den dienst des Woords optreedt. Maar ik zou willen vragen: Is het niet evenzeer waar, dat in de Ger. Kerken ook de volksvertegenwoordiger Woord en Sacrament bedient? Ik trek eene andere conclusie. M.i. is het bezwaar om geestelijk verzorger te zijn lang zoo groot niet als om zijn ambt neder te leggen en volksvertegenwoordiger te worden. Want de geestelijk verzorger kan zeggen: <<Ik kan in die Stichting wel niet ambtelijk arbeiden, maar ik ga daar werken op een zeer nauw verwant terrein; ik doe dan een noodig werk, óók door den Heere voorgeschreven>>. Misschien, zeggen sommigen, is ’t beter iemand te benoemen buiten ’t ambt, een oefenaar of zoo iemand. Tot die consequentie kan het koem; ik vrees er voor. Ik vrees, want wij meenen, dat mannen, die de Kerk hebben gediend als herder en leeraar, voor dezen arbeid ’t meest geschikt zijn. Bij dezulken toch, die als geestelijk verzorger optreden, moet ook ’t psychologisch element zijn ontwikkeld. Een man van mindere studie – dit komt er nog bij – te benoemen naast een paar geleerde doctoren, dat gaat niet. Want de geestelijke verzorger moet, wat de theologische zijde van den arbeid aangaat, op de doctoren inwerken. – Ten slotte nog dezen raad: Laten de Geref. Kerken en de broeders, die de moeielijkheid hebben ontdekt, en sterk accentueeren, trachten, eene stichting in ’t leven te roepen, uitgaande  van de Kerken zelve. Laten daartoe enkele provinciën zich vereenigen, en het voorbeeld volgen van de Geref. Kerk te Rotterdam B., die alleen <<Eudokia>> voor hare rekening heeft. Dan zullen er geene bezwaren meer zijn.
En thans zal ik het oordeel des Bestuurs mededeelen. Het Bestuur heeft het voorstel-Kampen ernstig overwogen waardeert de goede bedoeling er van, verzekert met alle naarstigheid te zullen waken voor Geref. beginselen, maar handhaaft, wat het uitgesproken heeft in de Verklaring in zake de kwestie-Van Kasteel. De Voorz. leest nu die Verklaring voor, te vinden op bladz. 19 en 20 van het vorige Jaarverslag. – Ter toelichting voegt hij aan het gesprokene nog dit toe: Ons Bestuur verbiedt niet aan den geestelijken verzorger, elders ambtelijk den dienst des Woords waar te nemen; wel, dit te doen op het gebied der Stichting. Er wordt alle nadruk gelegd op het ambtelijke van den dienst des Woords. Dienst des Woords eischt een verband met een kerkeraad, meer evenzeer een kring die Kerk is. En Kerk zijn onze Stichtingen niet. Het Bestuur adviseert, het voorstel-Kampen niet aan te nemen.
Prof. Bavinck drukt zijn leedwezen uit, dat het Bestuur er zoo over denkt. Toch wil hij enkele sprekers te woord staan. Aan Mr. Bichon van IJselmonde antwoordt hij: Grondslag onzer Vereeniging is de Geref. Belijdenis. Ik sprak hier alleen van de Kerkenorde, omdat in die Belijdenis ook de dienst des Woords is geregeld, en de Kerkenorde die uitwerkt. – De Afgev. van Amsterdam en ook anderen redeneerden uit ’t argument van vrees. De historie der Kerk van alle tijden heeft geleerd, dat men op die wijze alle beginselen terzij kan zetten. Voor een argument van vrees ga ik dan ook nooit uit den weg. Mr. Bichon van IJselmonde zegt: <<aanname van dit voorstel zou trouwbreuk zijn>>. Daar gevoel ik iets voor. En kan mij daarvan overtuigen, dan neem ik iets voor. En kan hij mij daarvan overtuigen, dan neem ik terstond het voorstel terug. Ik acht de Herv. broeders te hoog, en waardeer hun medearbeid te zeer, dan dat ik mijn stem aan trouwbreuk jegens hen zou kunnen geven. Ik meen echter dat hier van trouwbreuk geen sprake is. ’t Is niet onze bedoeling, de Vereeniging kerkelijk te maken. Maar wij willen de antinomie uit de wereld helpen, dat men in eene kerkelijke zaak niet kerkelijk is. Als er op zulk een belangrijk punt als de geestelijke verzorging een afwijking is, gaat men ook verder. ’t Oog wordt langzamerhand voor dezen kleinen misstand gesloten. De Voorz. heeft erkend, dat de geestelijke verzorger eigenlijk niet overgaat tot een anderen, levensstaat. Dat is het juist wat ik zeggen wilde. Zielzorg hoort bij den dienst des Woords. Eene Vereen. als deze mag niet rusten in eene geestelijke verzorging. Er moet dienst des Woords zijn. In diezelfde lijn moet hier voortgearbeid, als met de Gestichtskerken, waarvan de Kerkenorde spreekt, zij het dan ook op eenigszins andere wijze.
Ds. Donner wenschte van de nadere regeling wat meer te hooren. Welnu, stel, dat in de nabijheid van onze Stichting eene Herv. Kerk is, die Geref. is. Men vraagt haar: kunt Gij ons waarborg bieden, dat er gehandeld zal worden in den geest van dit voorstel? Zoo ja, dan kan haar kerkeraad den predikant voor de Stichting beroepen. Kan die Kerk dat niet, dan kan zelfs Mr. Bichon van Ijselmonde dat wel dragen als lid dier Kerk, maar niet als lid dezer Vereeniging. En indien men zich dan tot een Geref. kerkeraad wendde, ik houd er mij ten stelligste van overtuigd, dan zouden onze Hervormde broeders zich niet terugtrekken.
Wordt het voorstel-Kampen aangenomen, dan zijn niet alle moeilijkheden uit den weg. Ik ben geen profeet noch eens profeten zoon, en kan dus niet zeggen, wat in de toekomst zal zijn. Maar dit weet ik wel: indien deze Vergadering het voorstel aanneemt, dan is er een stek geplant, en uit die stek kan een boom groeien.
Prof. Wielenga belijdt, ook geen profeet te zijn, toch wenscht hij een enkel woord te spreken. Hij begint met er aan te herinneren, dat in den aanvang Dr. Van Den Bergh beweerde, dat onze Stichtingen veilig zouden zijn onder de hoede van de Classis Hardewijk der Herv. Kerk. En hoeveel is er sinds al veranderd! Het doel van het voorstel-Kampen juich ik toe. Toch wensch ik uit te spreken: men overdrijft deze concrete moeilijkheid. We hebben wel 4 bedankjes gehad; maar die zijn volstrekt niet alle gegrond in de kerkelijke kwestie. Ik weet niet, of de Afgevaardigde van Kampen geen nieuwe moeilijkheden brengt. Drie opmerkingen zou ik willen maken: 1. Volgens het voorstel moet er eene regeling worden getroffen met de ter plaats der Stichtingen bestaande Kerk. Maar als nu de Herv. eens zeggen: de Hervt. Gem. te Loosduinen is goed; maar de Geref. gelooven dit niet: wat dan te doen? 2. Het is ook zeer goed mogelijk, dat zulk een kerkeraad er niet van gediend is, om voor ons te beroepen. 3. Moet er op het terrein van onze Vereeniging dienst des Woords zijn, dan heeft Bavinck gelijk. Ik zie echter niet in, waarom hier dienst des Woords eisch zou wezen. Onze Vereeniging is eene medische Vereen. en draagt een particulier karakter. Evenegoeds als de Theol. wetenschap een eigen terrein heeft, zoo is het ook hier. Ik raad ten zeerste: neemt dit voorstel niet aan.
Was het eisch der Geref. beginselen, dan moesten we er toe komen. Maar dit is het niet; evenmin als men eene chr. school dwingen kan, onder den kerkeraad te gaan staan. En dan zou bij aanneming van dit voorstel gebeuren. De geestelijke verzorging zou dan komen aankloppen namens den kerkeraad. Een tak der Vereeniging zou dan kerkelijk worden. Dat kan men niet ontkennen. Laat men in de bladen de kwestie maar principiëel bespreken.
Prof. Bavinck moet thans nog eene opmerking maken. Vroeger heeft Prof. Wielenga gezegd: ,,Waarom toch al dat geschrijf in de bladen? Waarom komt men met die zaak niet op de Alg. Verg.?” Nu kom ik op de Alg. Verg., en – nu wordt ik naar de bladen verwezen? Ik begrijp er niets van.
Prof. Wielenga zegt, niet te hebben beweerd, dat de concrete gevallen in de bladen moeten worden behandeld, maar dit, wat zoo even als het punt in kwestie is besproken: of voor eene Vereen. als de onze dienst des Woords eisch is.
Ds. Westerbeek van Eerten kan maar niet inzien, dat de Vereen op deze wijze een kerkelijk karakter zal krijgen. Indien ’t bestuur met een Herv. of Geref. Kerkeraad eene regeling kon treffen, welk bezwaar is er dan toch?
De heer De Ruijter geeft aan de Afgev. van Kampen in overweging, hun voorstel niet in stemming te laten komen, maar nu de discussies zoo geloopen zijn, het in te trekken.
De Voorz. zegt: Vóór de aanneming zouden we eerst moeten uitmaken, of wij ambtelijken dienst des Woords voor onze Stichtingen willen. Want zoo niet, dan zouden we zoo’n broeder niet kunnen ontvangen. Aan Ds. Westerbeek van Eerten antwoordt hij: Zullen we met een Herv. Kerkeraad zulk een regeling gaan treffen, dan moet ons Bestuur gaan oordelen, of zulk een Kerkeraad wel waarlijk Gereformeerd is. En dat is niet onze taak, maar die eener Synode.
Prof. Wielenga zegt: de kwestie is deze: de broeder, die als geestelijk verzorger arbeidt, werkt die in naam van de Vereen., òf in naam van de Kerk? Geeft een Hoogl. in de Godgeleerdheid ook onderwijs in naam van den kerkeraad? Wordt het voorstel-Kampen aangenomen, dan handelt de geestelijk verzorger niet meer in onzen naam, maar in dien van den Kerkeraad.
De heer Keuchenius: Ik ga in dezen niet met het Bestuur meê, doch ben het met de afd. Kampen eens. Voor mij is het de vraag: hoe kunnen het best de Geref. beginselen worden gehandhaafd? In de verklaring van het Bestuur is eene inconsequentie, die wel niet is bedoeld, maar die toch aanwezig is. Daarin wordt gezegd: ,,Zij bedoelt volstrekt niet, hem buiten ’t ambt te stellen”, maar het is toch een feit, zij hem in het ambt niet aanvaardt. Ik schaar mij geheel aan de zijde van Prof. Bavinck. Is hier sprake van trouwbreuk, dan ben ik tegen het voorstel. Maar dat geloof ik n iet. Na veel strijd heb ik nu onlangs ’t Herv. Genootschap verlaten, en ik geloof vastelijk, dat zij, die er in blijven en de Geref. beginselen aanvaarden, geen bezwaar tegen dit voorstel zullen hebben, omdat Kampens voorstel meer waarborg biedt voor de handhaving dier beginselen.
In stemming gebracht zijnde, wordt het voorstel met 20 van de 28 uitgebrachte stemmen verworpen.

ART. 16.

Punt 12 van de Agenda.

Punt 12 van de Agenda: ,,De Afd. Kampen geeft de Algem. Vergadering in overweging, in overleg met de andere Vereenigingen, als ,,Effathe”, ,,’s Heerenloo”, ,,Eudokia”, ,,Geref. Ziekeverpleging” enz. op die wijze als in het Wupperthal, tesamen in één week in het midden des lands te vergaderen”, wordt met algem. stemmen aan de enrstige overweging van het Bestuur aanbevolen.

ART. 17.

Varia.

De behandeling van dit punt: ,,Wat te doen om van meer Kerkeraden, inzonderheid Nederduitsch Hervormde meer steun voor de Vereeniging te verkrijgen?” Moest wegens gebrek aan tijd, tot eene volgende maal worden uitgesteld, en wordt inzonderheid aan de N.H. leden der Vereeniging ter overweging aanbevolen. Tegenover vele tientallen Geref. Kerkeraden zijn slechts enkele N.H. Kerkeraden als Corporatie toegetreden.

ART. 18.

Slotwoord en sluiting.

Nadat de Voorz. den hartelijken dank der Vereeniging heeft uitgesproken aan Dr. De Lind Van Wijngaarden, voor het goede woord van gisteravond, aan het Kerkbestuur der Ned. Herv. Gem. te Breda voor het welwillend afstaan van het Kerkgebouw, aan de plaatselijke Regelings-commissie, bestaande uit de H.H. Ds. W. Kapteyn en Antink; en ten slotte aan alle broederen, die van verre zijn gekomen, sluit Professor Bavinck, op zijn verzoek deze vergadering met dankzegging.

~~~~~~~~~~~~~~

Overzicht van de geschiedenis en den staat der Vereeniging over 1897

Overzicht van de geschiedenis en dan staat der Vereeniging over 1897.

Geachte Leden onzer Vereeniging,

Zooals U bekend is, viel de gewone tijd tot het houden onzer Algemeene Vergadering, in de maand September. De noodzakelijkheid om het votum dezer vergadering te hebben tot het aangaan van eene nieuwe geldleening, legde aan het Bestuur de verplichting op om dien datum aanmerkelijk te vervroegen. Hierdoor verviel de mogelijkheid om even als vorige jaren zorg te dragen dat het jaarlijksch verslag tijdig vóór die vergadering in handen onzer leden kwam, en is daarom de secretaris geroepen om U een kort overzicht te geven van den arbeid onzer Vereeniging over het afgeloopen jaar.
En dat past mij allereerst een woord van ootmoedigen dank aan den Heere, dat, waar ik een vorig jaar door ernstige krankheid verhinderd was, naar den wensch van mijn hart, ook voor de Algemeene Vergadering den noodigen arbeid te verrichten, en met U te vergaderen, het mij vergund is, mijne taak, zij het ook met eenige behoedzaamheid, weder te aanvaarden en ook op deze Vergadering wederom de deugden te mogen verkondigen van Hem, die ons tot den arbeid in Zijnen wijngaard roept en verwaardigt.
Mijn hartelijken dank zij gebracht aan de broeders, in het bizonder onzen waarden Penningmeester, voor de trouwe vervulling van de taak, die hem door mijn langdurig afwezen, was op de hand gezet.
Al hetgeen ik U heb mee te deelen, is wederom een doorloopend getuigenis van de trouwe hulpe des Heeren die ons voor en met onze geliefde Vereeniging en hare stichtingen, niettegenstaande al ons gebrek, heeft gedragen, gespaard en gezegend.
Want is het een droeve niettegenstaande al ons gebrek, heeft gedragen, gespaard en gezegend. Want het is een droeve waarheid dat het aantal krankzinnigen steeds stijgende is, ook in ons land, welk een voorrecht dat voor een groot deel kon worden voldaan aan het verlangen der familien om hun patienten in een Christelijk gesticht opgenomen en verpleegd te zien.

Reeds is het een zware beproeving wanneer de Heere Zijne hand opheft om in een huisgezin een der leden met krankzinnigheid te bezoeken, maar hoeveel zwaarder wordt die beproeving, wanneer dan de verzorging van den lijder of de lijderes uit een gezin, waar de vreeze des Heere woont, moet geschieden in een gesticht, waarin de lichamelijke verpleging zeer goed moge zijn, maar waar de geest van Christus, den barmhartigen Hoogepriester, niet woont, en dus ook met zielsbelangen der arme patiënten niet naar behooren wordt gerekend. Daarom is het dan ook voortdurend ons gebed tot God en ons streven om geen andere dan zulke jonge mannen en dochters voor de verpleging te verkrijgen, wien het niet in de eerste plaats te doen is om hun brood, maar in wie diezelfde Geest woning in het hart heeft gemaakt. Daarom rust ook op de Vaders en Moeders in de paviljoenen, die behalve hunne andere verplichtingen bij de dagelijksche maaltijden, hebben voor te gaan in het lezen van Gods Woord, bij het Psalmgezang en het gebed, een gewichtige taak. Kennelijk wordt door vele patiënten met belangstelling aan die huiselijke godsdienstoefeningen deelgenomen. Het is duidelijk dat velen daaraan te huis gewoon waren. En het is dan ook onze vaste overtuiging dat een rijke zegen rust op den arbeid in dit opzicht van onze Geneesheeren bij hunne dagelijksche bezoeken aan de patiënten en bovenal van onze geestelijke verzorgers bij de taak hun elken dag en vooral op den dag des Heeren op de hand gezet.
God zegene al die ons zoo waarde mannen en vrouwen in hun bizondere betrekking, waarin zij tot de verpleegden staan. Hij schenke hun wijsheid, geduld, liefde en zachtmoedigheid tot den arbeid, waarvan de Heere beloofd heeft dat hij niet ijdel zal zijn in Hem.
Voor groote schokken en rampen bleven wij in 1897 door Gods genade gespaard.
Onze Vereeniging telt 10649 leden, 58 afdeelingen en 356 correspondenten, terwijl 111 corporatiën, zoowel Kerkeraden als Diaconiën onzen arbeid steunen.
In het Bestuur kwam geen verandering. Een enkele verwisseling in de Gestichtsbesturen had plaats door verandering van woonplaats, waardoor H.H. Brummelkamp en Groenendijk, respectievelijk van de besturen van Veldwijk en Bloemendaal onderling van plaats verwisseleden.
Bij den aanvang van 1897 was op Veldwijk behalve den Geneesheer-Directeur Van Dale, als vaste geneesheer alleen Dr. Wieringa werkzaam, en werd voorts met dankbaarheid van de tijdelijke hulp van Dr. Dupont van ’s Heerenloo gebruik gemaakt. 1 September kwam daarin in zooverre verbetering, dat Dr. Sap aanvankelijk voor één jaar, als vaste geneesheer, den dienst aanvaardde.
Gaat het naar ons aller wensch, dan gaat na afloop van het jaar, zijne voorloopige betrekking tot onze Stichting, in eene vaste over.
Op Bloemendaal bleven onze broeders Doctoren Schermers en Bouman voor ons gespaard. De uitbreiding der Stichting maakt ook daar uitbreiding van geneeskundig personeel gewenscht.
Onze broeder Dr. Schuurmans Stekhoven draagt als Geneesheer-Directeur van Dennenoord tot heden nog geheel alleen het gewicht en de verantwoordelijkheid zijner betrekking, hoewel daarin trouw bijgestaan door het Gestichtsbestuur. Toch bestaat er goede hope, ook naar den wensch van zijn hart, dat zoowel op geneeskundig als op godsdienstig gebied, daarin spoedig verandering ten goede zal komen.
Het einde van 1897 zag ons alleen op Veldwijk in het bezit van een geestelijk Verzorger. Ds. Van Der Hoogt is daar nog steeds met toewijding bezig, om niet alleen bij het personeel het Woord Gods te ontvouwen, en door vermaning en samenspreking te bemoedigen en den goeden geest te bevorderen, maar ook om bij de arme lijders een goede reuke van Christus te doen uitgaan.
Onder de nadere mededeelingen omtrent Veldwijk, zal daarover nog meer in bizonderen worden getreden.
God zegene onzen waarden en geliefden Broeder in zijn gewichtigen arbeid, beware hem met de zijnen nog lang voor onze oudste stichting en stelle hem voor nog menige rustige en onrustige ziel tot een zegen.
Bloemendaal was met het verkrijgen van een geestelijk verzorger aanvankelijk niet gelukkig. Ds. G.J. Barger Van Driebergen en Dr. B. Van Meer te Utrecht, hiertoe benoemd, hadden geen vrijheid die keuze op te volgen. Door Gods genade waren wij echter met de benoeming van Ds. J. Bootsma Van Den Helder gelukkiger. Deze leeraar verklaarde zich bereid de op hem uitgebrachte keuze van het Bestuur aan te nemen, en in de kracht des Heeren zijne taak in het begin van het volgende jaar te aanvaarden. Daardoor zal tot onze groote blijdschap in een dringende behoefte worden voorzien, want met hoeveel waardeering en dankbaarheid ook melding mag worden gemaakt van de diensten van predikanten uit omliggende gemeenten zoowel bij prediking des Woords als bij huisbezoek en begrafenissen, dit kan uit den aard der zaak niet op eene lijn gesteld worden met den dagelijkschen, geregelden arbeid van een inwonend geestelijk verzorger, aan wien het werk als zijne levenstaak, op het hart is gebonden.
In het bizonder zij hierbij onze hartelijke dank gebracht aan Dr. C.J. Van Binsbergen van Loosduinen, die ook dit jaar weder, zoover zijn tijd en krachten dit toelieten, de geestelijke verzorging van verpleegden en de dienende broeders en zusters geregeld waarnam.
Dezelfde gevoelens van dankbaarheid vervullen ons Bestuur jegens Ds. G.H. Zahn van Vries, die gedurende het geheele jaar, dezelfde werkzaamheden verrichtte op Dennenoord. Ook daar is echter door Gods goedheid thans goede hope, dat wij dezen tak van dienst aan vaste handen zullen mogen toevertrouwen. De bouw eener kerk kwam in 1897 tot stand, en op den 13 October mocht deze onder voorgang van onzen Voorzitter, Prof. Lindeboom tot den dienst worden in gebruik gesteld.
Voortdurend blijft op onze 3 Stichtingen behoefte aan plaats bestaan. De aanvragen tot het opnemen van patiënten blijven steeds de beschikbare gelegenheid tot verpleging overtreffen.
Daarom werd dan ook na rijp beraad op Veldwijk in den loop van 1897 de bouw van 2 paviljoenen elk voor 16 patiënten (m. en vr.) en 1 paviljoen voor 40 vr. patiënten aanbesteed, terwijl de beide observatie paviljoenen moesten worden uitgebreid. Deze werken werden onder leiding van onzen architect E.G. Wentink aangenomen door de Gebrs. De Vries van Oldeholtpade voor de som van f 80.900,-.
De centrale verwarming in die paviljoenen werd voor f 5.950,-, aangenomen door de H.H. Zimmerman & Co. te Utrecht.
Op Veldwijk werd door den bouw van een groote kolenloods in een dringende behoefte voorzien. Deze is door middel van een draaischijf en rails met de spoorbaan verbonden.
Wanneer de hierbedoelde uitbreiding geheel tot stand zal zijn gekomen, zal er plaatst zijn om het tegenwoordig getal van 353 patiënten dat de geheele beschikbare ruimte inneemt, tot 419 op te voeren.
Bloemendaal beleefde op het gebied van aanbouw, na levendige werkzaamheid, een jaar van rust. Het aantal van 360 plaatsen ter verpleging, dat voortdurend bezet was, is hetzelfde gebleven.
Op Dennenoord werden 2 paviljoenen elk voor 40 patiënten, de kerk, de pastorie en enkele kleinere gebouwen, in Juli en October in gebruik gesteld. Het aantal van 108 beschikbare plaatsen werd daardoor tot 188 uitgebreid, die ook weder alle zijn ingenomen.
Ook werd er op Dennenoord aanbesteed de bouw van een schuur voor brandstoffen en 2 woningen te zamen voor f 4.600,-; eene stoomsneldrooginrichting aangenomen door Zimmerman & Co. te Utrecht voor f 1.400,-; terwijl de centrale verwarming in de nieuwe paviljoenen werd uitgevoerd door Steinmetz en Nagel te Elberfeld voor f 5.528.
Voorts werd op Dennenoord een vrij belangrijke som beschikbaar gesteld voor omwerking en aanleg van het terrein, zoodat dan ook tengevolge van den bovenbedoelden bouw, niet het minst van het kerkje met zijn sierlijken toren, en van den aanleg van het terrein, Dennenoord niet meer is te herkennen, maar meer en meer hare zusterstichtingen Veldwijk en Bloemendaal in uiterlijk schoon op zijde streeft.
Onze vertegenwoordiger, broeder P. Van Der Ploeg Jz. te Steenwijk, was ook in 1897 met ijver werkzaam. Vele leden mocht hij weder winnen, in vele kerken en localen werd hem gelegenheid tot spreken gegeven en om collecten ten behoeve onzer Ver. te houden, waarvan telkens in ons maandblad <<Bethesda>> melding wordt gemaakt. Onze hartelijken dank met verdere aanbeveling aan alle vrienden van onzen arbeid, voor den steun aan onzen broeder bewezen.
Met de H.H. Inspecteurs voor het Statstoezicht op krankzinnigen, Dr. Ruijsch en Van Andel, was de verhouding voortdurend goed en aangenaam.
Ons maandblad <<Bethesda>> mocht zich in een kleinen vooruitgang verheugen zoodat zelfs de tijd nniet ver meer schijnt te zijn dat het, bij het nut dat het overigens kan verspreiden, ook een kleine financieele bate voor de vijf daarbij betrokken en daarin besproken Vereenigingen op het gebied der Christelijke barmhartigheid werkzaam, kan afwerpen. Wanneer men bedenkt dat het aantal abonnés op ons maandblad (prijs voor de leden f 0,35 p.j. voor anderen f 0,50) niet meer bedraagt dan 1270, terwijl onze Vereeniging alleen, zonder nog de 4 anderen te rekenen, 10649 leden telt, dan ligt het voor de hand dat het abonnentental zonder bezwaar vertienvoudigd zou kunnen worden. Een ieder doe in deze wat zijne hand vindt om te doen.
Het Algemeen Bestuur vergaderde 4 malen op Veldwijk, 3 keer gedurende 2 dagen en eens te Breda op den dag voorafgaande aan de Alg. Verg. Ook het Centraal Bestuur vergaderde meermalen, de Gestichtsbesturen gewoonlijk maandelijks op de stichtingen, terwijl de Gestichtsraad waar  die bestaat, wekelijks te zamenkomt. Dat erbij de voortdurende uitbreiding onzer stichtingen, telkens overvloedige stof op de agenda voorkomt, is licht te berijpen. Gode zij dank, dat op al die vergaderingen, door het gebed geheiligd, steeds een broederlijke geest mocht heerschen.
Bovendien hadden nog talrijke samenkomsten plaats van speciale commissiën, die geroepen waren over vele meer ingewikkelde voorstellen of ontwerpen, rapport aan het Alg. Bestuur uit te brengen.
Het personeel voor de administratie, huismeesters en huismeesteressen, en lagere ambtenaren, verrichten met ijver en toewijding hunne gewichtige en veelvuldige werkzaamheden.
Gode zij dank die ons niet te leur stelde in het vinden van het zoo hoog noodig geschikte personeel.
Met provinciën of gemeenten werden in 1897 geen nieuwe contracten tot verpleging van patiënten aangegaan.
Met de burgelijke autoriteiten, waarmede het Centraal Bestuur in gedurige aanraking is, was de verhouding bijna zonder uitzondering, welwillend.
Toch blijkt het dan nu en dan door Burgemeesters bezwaren worden gemaakt om overeenkomstig den wensch der familie, behoeftige krankzinnigen in onze stichtingen te doen op nemen. Daarom zij het mij vergund, het navolgend artikel dat onlangs in De Bazuin verscheen, langs dezen weg in ruimer kring en bizonder aan al onze leden ter kennis te brengen.

Rijks- en Provinciaal Subsidie ten behoeve van behoeftige Krankzinnigen in Noord-Holland.

In de laatste najaarszitting van de Provincniale Staten van Noord-Holland, waarvan het officiëele verslag voortkomt in het bijblad van de Oprechte Haarlemsche Courant van 5 Febr. j.l. is o.a. ter sprake gekomen, waarom nog zoo vaak bezwaren worden gemaakt, wanneer bloedverwanten van behoeftige krankzinnigen bij de Burgemeesters aanvragen hunne medewerking te willen verleenen deze patiënten te doen opnemen in een der bijzondere krankzinnigengestichten, b.v. Veldwijk, Bloemendaal of andere.
De Burgemeesters gronden hunne bezwaren meestal op de omstandigheid, dat er nog plaats is in het gesticht Meerenberg, en dat om die reden geen rijks- en provinciaal subsidie kan worden aangevraagd. Zij komen tot die wetenschap door de vraag, welke zij gericht hebben tot den Geneesheer-Directeur van het gesticht Meerenberg, waarop steeds het stereotype antwoord wordt gegeven; <<Er is plaats voor uw patiënt>>.
Dit antwoord van den geneesheer-directeur moet wel aldus luiden; want er moeten steeds eenige plaatsen worden opengehouden voor patiënten; doch dat laat niet na, dat elke ontlasting van Meerenberg den directeur en den regenten niet dan hoogst welkom kan zijn. Immers, dáár is een voortdurende overbevolking en Gedeputeerde Staten van Noord-Holland zijn in de noodzakelijkheid geweest met particuliere gestichten overeenkomsten aan te gaan voor de plaatsing van een aanzienlijk getal patiënten, omdat Meerenberg geen voldoende plaats is.
Hier is dus slechts van misverstand sprake. Wanneer de Burgemeesters hun vraag tot den Geneesheer-Directeur of deze zijn antwoord aan hen slechts iets anders inrichtten, zou dit misverstand niet bestaan.
De Burgemeesters hebben slechts te doen blijken, dat men zich ook buiten de hulp van Meerenberg wel zal weten te redden, of de Geneesheer-Directeur heeft slechts te antwoorden, dat er plaats gemaakt zal worden, bij aldien geen andere uitweg voor den patiënt te vinden zij, en alles is in orde.
De heer Hovy heeft daarom in genoemde zitting der Prov. Staten de vraag gedaan, of het antwoord van den Geneesheer-Directeur niet voortaan in den bovenaangehaalden zin luiden kon; opdat de Burgemeesters terstond zouden weten, dat noch bij hem, noch bij eenig college bezwaar bestond om voor den patiënt een ander onderkomen te zoeken, indien de bloedverwanten daaraan de voorkeur gaven, ja, dat hem zulks zelfs aangenaam zou zijn. Geen Burgemeester zou dan meer aarzelen zijn medewerking te verleenen, om het Rijks- en Provinciaal Subsidie voor dergelijke patiënten te bekomen.
Op deze vraag heeft de heer Ferf. lid van Gedeputeerde Staten, het volgende antwoord gegeven:
..De heer Hovy verlangt, dat Gedeputeerde Staten maatregelen nemen, welke zullen beletten, dat het met opzet openhouden, zoo mogelijk van een paar plaatsen in het gesticht Meerenberg, ten gerieve der buitengemeenten, de oorzaak kan worden dat onnoodig tegen den wensch der familie van een patiënt, deze aldaar en niet elders ter verpleging worde opgenomen.
Spreker erkent ten volle de billijkheid van dien wensch en zegt medewerking zijnerzijds tot vervulling toe. Hij doet echter voorts uitdrukkelijk uitkomen, dat vanwege het Provinciaal bestuur nimmer eenigen aandrang is uitgeoefend om een patient in de eene of andere inrichting te doen opnemen….”

Dit antwoord is duidelijk en welwillend, en wij meenen goed te doen het hier over te drukken, opdat het ook in ruimer kring gelezen worden.
Bovenstaande mededeeling, die wij uit De Stand. overnemen, is inderdaad eene goede tijding voor geheel ons land. Ieder, die een patiënt wenscht te plaatsen in een der Christelijke Gestichten, en van oordeel is, daartoe van de subsidie van de burgelijke Gemeente, Provincie en Rijk gebruik te moeten maken, vervoege zich bescheiden en vrijmoedig tot den Burgemeester. Ook al heeft de Gemeente of de Provincie een overeenkomst getroffen met een of ander Gesticht, dat behoeft volstrekt niet een hinderpaal te zijn voor het voldoen aan de begeerte der familie, dat haar patiënt in een der Christelijke Gestichten worde geplaatst.
Doorgaans zijn de Burgemeesters daarvan wel op de hoogte en ook welwillend. Mocht hier of daar misverstand of onwelwillendheid moeite veroorzaken, dan raden wij, dat men zich onverwijld met duidelijke kennisgeving van zaken, wende tot het Centraal Kantoor der Vereen. v. Christ. verzorging van Krankz. en Zenuwl., adres: Hoogwelgeb.Heer S. Baron Van Heemstra, AMSTERDAM, Keizersgracht, 647. Meermalen leidde de tusschenkomst van het Centraal Bestuur der Vereeniging tot wegneming van misverstand enz.

Vanwege dringend noodige uitbouwing zal de Alg. Verg. der Vereeniging reeds in Mei a.s. moeten plaats hebben, en zonder dat het Jaarverslag vooraf kan worden gereed gemaakt en rondgezonden.
De Corporaties (Kerkeraden, Vereenigingen enz.) en de Afdeelingen zullen dus wèl doen, als zij eerstdaags vergaderen, en hare voorstellen enz. voor de Agenda der Alg. Verg. spoedig niet later dan in de eerste week van April, aan het Centraal Kantoor inzenden. Moge allerwege het besef doordringen, en ook in medearbeid voor en op de Alg. Verg. openbaar worden, dat, naarmate de arbeid zich uitbreidt – er zijn nu reeds 900 patiënten – toeneming van de werkdadige belangstelling van al de Corporaties en Afdeelingen, en van al de leden meer en meer gewenscht, ja, noodig wordt voor den goeden gang van alle zaken. Dat inzonderheid het gebed vermenigvuldigd worde voor de patiënten en hun familien, en voor aalen die onder en voor die zwaar bezochte lijders arbeiden. De Heere zelf make zijnen Naam heerlijk door dezen en allen anderen arbeid der barmhartigheid naar zijn Woord!

L. LINDEBOOM.

Op het gebied der Christelijke verzorging van zenuwlijders, hetwelk sedert de verandering in de bestemming van Rustoord op Veldwijk door ons nog niet weder daadwerkelijk betreden werd, is toch door ons Bestuur niet geheel stil gezeten. Eeene commissie werd benoemd die een voorloopig plan ontwierp, rapport uitbracht in de vergadering van ons Algemeen Bestuur, en eenige buitenplaatsen bezocht, om te beoordelen in hoeverre die voldeden aan de door ons gestelde eischen, voor zooverre betreft ligging, toestand van gebouwen, hout en gronden en niet het minst den daarvoor gevraagden prijs. De commissie kon nog niet met een bepaald voorstel ter tafel komen en blijft dus diligent.
Het zij mij vergund, aan vorenstaande mededeelingen nog enkele toe te voegen, ontleend aan de verslagen der Geneesheeren-Directeur.
Veldwijk.
Het gewone onderhoud der paviljoenen en gebouwen zoowel aan de binnen- als buitenzijde had geregeld plaats. Als men bedenkt dat het aantal paviljoenen alleen reeds 23 bedraagt, en de bewoners in den regel niet medewerken om de gebouwen en het meubilair in goeden staat te onderhouden, dan is het duidelijk dat hieraan dagelijks overvloedig werk verbonden is. De keuken moest worden vergroot. 10 HA.  heide werden van de Gemeente aangekocht. Een stuk heide ter grootte van 3000 M2 werd door de patiëntenbuitenwerkers afgegraven en in orde gebracht voor grasland.
Aan dienende broeders en zusters waren in dienst:
Voor mannelijke patiënten, 8 vaders, 8 moeders en 37 verplegers. Voor vrouwelijke patiënten, 1 vader, 10 moeders en 49 verpleegsters. Bovendien op de Riethorst, eene villa door onze Vereeniging in ’t vorige jaar aangekocht, 1 moeder en 2 verpleegsters. 13 verplegers verlieten de Stichting en wel 5 wegens physieke of andere ongeschiktheid, 3 die een andere betrekking aanvaardden, 2 wegens verloving, 1 met pensioen, 1 om ruwe bejegening van patiënten en 1 om zijn ouden vader te verzorgen.
Van de verpleegsters vertrokken 11, en wel 6 wegens ongeschiktheid, 4 om huwelijksplannen, en 1 naar de Transvaal.
In vergelijking met vorige jaren, is dit verloop gunstig te noemen. Van de 24 die vertrokken, hadden slechts 6 den rang van leerling-verpleger of verpleegster.
Over het algemeen heerscht een goede geest onder het personeel. Door velen worden de lessen van den geestverzorger, de geneesheeren en den onderwijzer met ijver gevolgd.
Het diploma met insigne na goed afgelegd eindexamen is de kroon op ’t werk, die velen inspireert tot enstige krachtinspanning. In 1897 kon aan 6 broeders en 3 zusters het bedoelde diploma met zilveren insigne worden uitgereikt. Een der zusters was verbonden aan de Ger. ziekenverpleging te Amsterdam, die gedurende 1 jaar op Veldwijk was werkzaam geweest.
Het examen voor leerling-verpleger en verpleegster werd met goed gevolg afgelegd door 6 verplegers en 21 verpleegsters.
De onder het personeel bestaande Vereenigingen verkeeren in goeden staat. Alleen zij die het leerling-verpl.-examen met goed gevolg hebben afgelegd, mogen daarvan deel uitmaken. De Jong. Ver. telt 20 leden, de Meisjes Ver. 28 leden, de Zang Ver. ,,Hallelujah” gemengd koor 45 leden leden, de Zang Ver. ,,Harpe Davids”, mannenkoor, 20 leden, de muziekvereeniging ,,Crescendo” 17 leden.
Voorts bestaat onder de dames der Stichting eene vereeniging ,,Charitas”, die zich ten doel stelt het leven der arme patiënten, zooveel mogelijk teveraangenamen o.a. door het uitdeelen van bloemen, vruchten, enz.
Al deze Vereenigingen staan onder het toezicht van den Geneesheer-Directeur, en hebben herhaaldelijk, hetzij door het aanbieden van rijtoeren, het doen vertoonen van lichtbeelden en het geven van uitvoeringen van muziek en zang tot verhooging van het levensgenot der lijders en lijderessen bijdragen. Het bestuur stelt ze op hoogen prijs.
Tot de vaste werklieden der stichting behooren o.a. een timmermansbaas en een opzichter der stille bedrijven, die dagelijks met patiënten werkzaam zijn.
Van de mannelijke patiënten namen betrekkelijk velen aan arbeid deel, en wel geregeld 16 aan timmeren, 16 aan schilderen, 14 aan huiswerk, 6 aan aardappelschillen, 30 aan buitenwerk, 1 aan schrijfwerk, 3 aan schoenmaken en 12 aan stillen bedrijven. Totaal 98,  terwijl een 42tal ongeregeld of zelden en 70 nooit aan eenigen arbeid deelnamen.
Door vrouwelijke patiënten werd geregeld door 17 deelgenomen aan huiswerk, door 18 aan naaien, 29 breien, 3 stoppen, 18 aardappelen schillen, 9 in de linnenkamer, 25 handwerken en 1 in de keuken, totaal 120. Door 88 werd ongeregeld of zelden, door 55 nooit eenigen arbeid verricht.
Voor lectuur bevinden zich in alle paviljoenen bijbels en psalmboeken en is een bibliotheek beschikbaar die thans 520 nummers bevat. Voorts zijn eenige dag- en weekbladen ter beschikking, en heeft eene  geregelde verzending van portefeuilles met tijdschriften plaats, die zeer in den smaak valt. Verschillende gezelschapspellen zijn voorhanden terwijl zich in sommige paviljoenen een piano of ander muziekinstrument, gewoonlijk privaatbezit, bevindt.
Afzondering van patiënten has minder plaats dan het vorige jaar. Zeker is het dat de betere opleiding van verpleegpersoneel daarop gunstig werkt. Toch blijft het de vaste overtuiging van den Gen.-Dir. dat zoowel in het belang van de lijders als in dat der omgeving, afzondering nimmer geheel zal kunnen worden gemist.
De gezondheidstoestand der patiënten kan over ’t geheel gunstig worden genoemd. Besmettelijke ziekten kwamen niet voor. De sterfte bedroeg 3.6%.
Met betrekking tot de oorzaken van krankzinnigheid treedt erfelijkheid het meest op den voorgrond en wel tot 30½%.
Het aantal verpleegdagen was in 1897, 128377.

 

Als hersteld zijn ontslagen 13 mannen en 17 vrouwen.
Op 43 mannen en 57 vrouwen die in den loop des jaars werden opgenomen, alzoo ongeveer 30%.
Van deze 30 patiënten werden 29 korter dan één jaar, 20 zelfs korter dan 3 maanden verpleegd.
Aan de patiënten wordt zooveel mogelijk vrijheid en beweging in de heerlijke buitenlucht gegund. Dit maakt wel meer toezicht noodig, maar wij zien van deze methode de beste gevolgen.
De gevallen van ontvluchting waren zeldzaam en de patiënten waren telkens spoedig weder in de stichting.
Voor gevallen van zelfmoord werden wij genadig bewaard.
Als niet-krankzinnig ontslagenen kwamen niet voor.
In gezinsverpleging in de onmiddelijke nabijheid der Stichting werden in de 3 verschillende klassen verpleegd 9 mannen en 11 vrouwen, alzoo iets meer dan in het vorige jaar.
De beide godsdienstoefeningen op Zondag werden geregeld bijgewoond door 105 mannen en 97 vrouwen.

De geestelijk verzorger mocht gedurende het gansche jaar zijn arbeid in gezondheid en volvaardigheid desgemoeds verrichten. Een ruim arbeidsveld was hem geopend in Evangelieprediking, Bijbellezingen, lesuren voor den opleidingscursus, bezoeken aan kranken en gezonden, vergaderingen, installatiën, toespraken bij begrafenissen enz. Z. Eerw. mag verklaren dat die arbeid niet zonder gezegenden invloed op den gang der Stichting is geweest en niet zonder heilzame vrucht voor menig gemoed. Gode zij hier van de eer.
Slechts weinige patiënten betoonden zich afkeerig van geestelijke verzorging.
Liefelijke ervaringen van de gezegende werking des Goddelijken Woords bij onze verpleegden, mochten in ruime mate het deel van den geestelijken verzorger zijn. Vele brieven van herstelde patiënten gaven hem daarvan een liefelijk getuigenis, terwijl van dienzelfden zegen bij persoonlijk bezoeken en samensprekingen, zoowel bij de patiënten als bij het verdere personeel blijken mocht.
Ten slotte mag de geestelijke verzorger met blijdschap constateeren, dat men zich op Veldwijk mocht verheugen in de hartelijke samenwerking van alle medearbeiders en arbeiders en dat zijne persoonlijke verhouding tot het Bestuur der Stichting steeds van den meest aangenamen aard mocht zijn.

Bloemendaal.

Ook in dit jaar grepen weder vrij belangrijke veranderingen plaats, hoewel niet zoo groot als in 1896.
Het geheel aantal verpleegdagen bedroeg 125975 tegen 108535 in 1896.
Op 1 Januari 1897 werden verpleegd.
157 mannen en 179 vrouwen.
Opgenomen werden in 1897:
87 mannen en 57 vrouwen.
Afgevoerd:
60 mannen en 58 vrouwen.
Alzoo aanwezig op 31 December 1897:
183 mannen en 177 vrouwen. Totaal 360.
De leeftijd variëerde van tusschen de 10 en 20 tot zelfs boven de 80 jaren.
Even als in vorige jaren nam erfelijkheid en als zedelijke oorzaak, verdriet, de hoogste plaats in als vermoedelijke oorzaak der krankzinnigheid.
Van de opgenomenen waren de meeste lijdende aan vecordia, paralysis cerebri en dementia.
Onder de 31 patiënten die uit andere gestichten werden overgenomen waren er 22 die volgens contract met Rotterdam uit het opgeheven gesticht aldaar overkwamen. Van de 118 afgevoerden zijn 27 patiënten overleden, 50 niet hersteld en 41 als hersteld ontslagen. Van die overleden waren 11 beneden en 16 boven de 50 jaren oud; 16 waren korter dan 1 jaar en 11 van 1 tot 4 jaren verpleegd. 50% ruim stierven aan marasmus.
Het sterftecijfer in verhouding tot het geheel aantal verpleegden bedroeg voor de vrouwen 3,8% voor de mannen 7,4% dus gemiddeld 5,6%
Van de 50 niet hersteld ontslagen patiënten gingen 33 naar andere gestichten waaronder 21 naar Dennenoord en 7 naar Endegeest. De overige vertrokken op verzoek naar hunne familie.
Als hersteld werden ontslagen 17 mannen en 24 vrouwen of 19,5% en 42,1% dus gemiddeld 30,8% van het getal opgenomenen. Deze cijfers zijn betrekkelijk laag, maar hangen nauw samen met het getal van 62 patiënten (van de 144) die vóór hunne opname reeds langer dan 1 jaar krankzinnig waren. 35 van de hersteld ontslagenen waren korter, slechts 6 langer dan 1 jaar in verpleging.
De korte geschiedenis van de meeste dezer verpleegden gedurende hunne verpleging, getuigt van veel zorg, moeite en toewijding door het personeel betoond. Gode zij dank wanneer die arbeid door herstel bekroond wordt. Van al de herstelden blijven de berichten gunstig.
De gezondheidstoestand onder de verpleegden was over ’t geheel gunstig. Toch was het aantal recepten die door de geneesheeren werden gereed gemaakt niet gering en wel 11732.
Het aantal ontvluchtingen was dit jaar vrij groot; in ’t geheel een 20tal, doch dit hangt natuurlijk samen met de groote mate van vrijheid die den patiënten gegund wordt. Slechts éénmaal had de ontvluchting een ernstig gevolg, bij eene patiënte die haar dijbeen en haar voet brak, waar echter voorspoedige genezing volgde.
Door Gods genade werden wij voor gevallen van zelfmoord behoed. Eenmaal had een aanval op een verpleger plaats die zeer ernstige gevolgen had kunnen hebben, doch ook door tijdige hulp voorkomen werd. De patiënt is sedert dien tijd met gunstig gevolg te bed behandeld. Deze wijze van behandeling heeft evenzeer met goed gevolg gedurende eenigen tijd, bij alle nieuw opgenomen patiënten in het observatie paviljoen plaats.
Even als het vorige jaar werd aan zooveel mogelijk patiënten, hetzij in de werkplaatsen of in de open lucht werk verschaft. Door niet minder dan 176 mannen en 138 vrouwen werd geregeld gearbeid. Voor de mannen neemt daarbij de tuinarbeid en het buitenwerk de grootste plaats in.
Tot ontspanning der patiënten werd nog al een en ander gedaan. Behalve de gaven van eenige particulieren die tot vermeerdering van de boekerij, of tot versiering van de wanden der paviljoenen bijdroegen, was de Vriendenkring ‘Bloemendaal’ te ’s Gravenhage voortdurend op dit gebied werkzaam, hetgeen door het Bestuur op hoogen prijs wordt gesteld. Grootendeels door haar werd de boekerij tot 400 nummers uitgebreid. Voorts schonk zij 20 schilderijen in lijst, 30 losse platen, 43 muurteksten, 11 beelden en schotels, 7 bloempotten en 16 planten, voorzag zij de paviljoenen geregeld van couranten en werden door haar 5 genoeglijke avondbijeenkomsten georganiseerd voor muziek, zang, voorstelling van lichtbeelden en eene lezing over M.A. de Ruijter.
Ook de zangvereeniging <<de Lofstem>> uit leden van het personeel bestaande gaf 2 uitvoeringen die zeer goed voldeden. Des te meer waren dergelijke avonden welkom, omdat er altijd aanbieding van verschillende versnaperingen mee gepaard ging.
Meer en minder uitgestrekte wandelingen werden dagelijks gedaan, 2 rijtoeren telkens met 5 landauers werden door de Vriendenkring welwillend aangeboden.
Lijfsdwang werd bij patiënten niet toegepast. Afzondering voornamelijk bij nacht had hoofdzakelijk plaats, om de andere patiënten rust te verschaffen.
Het niet toepassen van lijfsdwang heeft voorzeker geen gunstigen invloed op het scheuren. Niet minder dan 475 stuks kleeding en beddengoed, waaronder zelfs 19 zoogenaamd onverscheurbare, werden door vrouwelijke patiënten geheel vernield. Het getal door de mannen verscheurd was aanzienlijk minder.
De Geestelijke Verzorging kon nog niet geheel tot haar recht komen, daar een eigen Geestelijk Verzorger nog ontbrak. Ds. van Binsbergen van Loosduinen was zoo bereidwillig om twee middagen per week de paviljoenen te bezoeken en met de patiënten te spreken. ZEw. meent dat zijn werk niet ongezegend was.
Nu en dan werden ook met het personeel bijeenkomsten gehouden.
In de huiselijke godsdienstoefeningen werd dagelijks Gods Woord gelezen, een psalmvers gezongen en gebeden. Over het geheel wordt dit zeer op prijs gesteld.
Door verschillende predikanten daartoe uitgenoodigd, werd ’s Zondags van 2 – 3 uur godsdienstoefening gehouden die gemiddeld werd bijgewoond door 194 mannen en 145 vrouwen.
Wat de dienende broeders en zusters aangaat, verklaart de Geneesheer-Directeur dat het uiterst moeilijk gaat om daarvoor steeds personeel te vinden, dat voor zijn taak berekend is; in het bizonder geldt dit voor de hoofden van paviljoenen. Van hen toch wordt veel geëischt. Naar zijn oordeel zal vooral deze laatsten, verhooging van salaris noodig zijn, al is het waar dat hierdoor niet in de eerste plaats drang mag worden uitgeoefend.
Bizondere moeielijkheden kwamen er echter niet voor. Velen van het personeel legden zich met bizonderen ijver op de goede vervulling van hunne taak toe, dat met dankbaarheid moet worden gewaardeerd, en waarvan zij ook meermalen van de zijde van hersteld ontslagen patiënten vriendelijke blijken ontvangen.
Het onderwijs werd met belangstelling bijgewoond. 4 leerling-verplegers en verpleegsters konden met goed gevolg het verplegers-examen afleggen en verwierven het diploma met insigne. 7 aspirant-verplegers en 6 asp.-verpleegsters deden met goed gevolg het leerling-examen.
Als verplegers waren op 1 Jan. 29 in dienst; 26 werden in in den loop des jaars aangenomen, 23 ontslagen, zoodat op 31 Dec. in dienst waren 32.
Op 1 Januari waren 31 verpleegsters in dienst; 20 kwamen aan, 17 vertrokken. Blijft op 31 December 34 verpleegsters.
De wisseling was dus weder groot.
Aan personeel waren behalve dat voor de administratie inwonend 36 mannen en 49 vrouwen, uitwonend 17 mannen, te zamen 102 beambten.
De gebouwen op Bloemendaal voldoen goed aan hunne bestemming, in ;t bizonder de laatst gebouwde paviljoens.
Bosch en tuin werden voortdurend verbeterd en verfraaid. Een groot stuk onbebouwd terrein werd omgewerkt en met eiken stek beplant.
Met de gezinsverpleging gaat het niet voorspoedig, voornamelijk omdat de wet niettoelaat patiënten die voor rekening van gemeenten verpleegd worden (en dat is de groote meerderheid) in gezinnen op te nemen.
De werkplaatsten voldoen zeer goed. De verlichting met petroleum blijft een voortdurend gevaar. De verwarming met stoom van lagen druk voldoet het best.
Onder toezicht van timmerman en smid werden met behulp van patiënten velerlei werkzaamheden verricht, en allerlei meubelen en verder benoodigd gereedschap gemaakt.
Bijna alle benoodigde groenten werden door onzen tuinman verbouwd, tot een getaxeerd bedrag van fl 1760,00.
Voor eigen gebruik werden steeds varkens gehouden.
Onder leiding van een der huismoeders is door vrouwelijke patiënten een zeer groot aantal kleedingstukken enz. vervaardigd en versteld, voldoende voor eigen gebruik. Even zoo onder leiding van een kleermaker, het voor kleeding van mannen benoodigde. Herstelling van schoeisel geschiedde op de Stichting. Voor nieuw werk bleef niet voldoende tijd beschikbaar.
Ook de matrassenmaken tevens behanger vond dagelijks overvloedig werk.
Op het kantoor was de administrateur met zijn onderhebbend personeel dagelijks druk bezig met de waarneming zijner taak.

Dennenoord.
In het afgeloopen jaar werd aan de verbetering van het terrein veel zorg besteed. De nieuwe laan in het vorig jaarverslag vermeld en veelal kerklaan genoemd werd met keien en puin verhard.
Rondom de woning van den Geneesheer-Directeur werd de nog woeste grond in een sierlijken tuin herschapen.
Grenzende aan dezen tuin en de kerklaan kruisend werd een weggemaakt naar het paviljoen voor onrustige mannen.
Een klein stuk heidegrond, ter zijde van de bleek werd na diep omzetten en flinke bemesting tot vergrooting van de bleek gebruikt. Nadat reeds lang gebleken was, dat het aantal uitgangen van het terrein te gering was, waardoor het wandelen der lijders meermalen beperkt werd, werden een tweetal nieuwe uitgangen gemaakt.
Groote bedrijvigheid heerschte op het terrein door het bouwen van 4 groote en 6 kleine gebouwen.
Allereerst werden aan de beide voornaamste ingangen van het terrein portierswoningen gebouwed, welke den 1 Mei door machinist en tuinman betrokken werden.
Aan den watertoren werd eene smederij toegevoegd.
Tegenover het waschhuis werd een paviljoen voor 40 rustige vrouwen geplaatst. Geen plekje in dit gebouw is ongebruikt gebleven,  dat dan ook geensints den indruk maakt van voor 40 patiënten te zijn bestemd.
De verblijfzalen zijn zoo geplaatst dat licht en lucht ruimschoots kunnen toetreden. De badinrichting zij afzonderlijk vermeld omdat de kranen hier zoo ingericht zijn, dat nooit alleen warm water in de badkuip komen kan, waardoor de mogelijkheid van verbranden door heet water vrij wel buiten gesloten is. Een geheel op dezelfde wijze ingericht paviljoen, doch voor 40 rustige mannen, werd bij den moestuin gebouwd met een fraai uitzicht op den tuin. Vlak bij den ingang, aan de zijde van het dorp werd de pastorie geplaatst, terwijl de kerk aan het einde van de kerklaan, den bezoeker van Dennenoord terstond in het oog valt. De gaanderij in de kerk is zoo gemaakt, dat er goede gelegenheid is tot plaatsing van een flik kerkorgel, dat nog wordt gemist.
Twee woningen aan de nieuwe uitgangen en een groote cokeloods werden in het najaar gebouwd.
In het waschhuis moest wegens de uitbreiding van het gesticht een stoomdrooginrichting worden gemaakt.
De verlichting van het terrein werd verbeterd door het aantal straatlantaars met 8 te vermeerderen. De telephoon voldeed slecht en bleek op gebrekkige wijze geconstrueerd te zijn en weigerde ten slotte alle dienst. In de verwarming der gebouwen werd geene verandering aangebracht.
Drie brandladders werden aangeschaft. In de nabijheid van de nieuwe gebouwen werden brandkranen geplaatst.
De afvoer van rioolwater werd verbeterd en ten gerieve van de wasscherij werd een flinke regenbak geplaatst.
De wisseling in het personeel was in het afgeloopen jaar vrij belangrijk. Twee echtparen, die op proef hier werkzaam waren, konden niet definitief aangesteld worden, maar verlieten de stichting. Zes verplegers en 3 verpleegsters gingen eveneens heen. Van de verplegers ging een heen, wijl zijn vader gestorven was en zijne moeder nu hulp noodig had, een wegens ongeschiktheid, een wijl hij eene zaak wenschte op te zetten. Van de verpleegsters gingen 2 heen wegens ziekte, een wegens ongeschiktheid.
In Jan. en Juli hadden de examens plaats. In Januari onderwierpen zich daaraan 4 aspirant-verplegers; drie slaagden. In Juli onderwierpen zich 3 verpleegsters en 1 verpleger aan het examen, die allen werden toegelaten.
De Jongelingsvereeniging vierde 12 Jan. 1897 haar eerste jaarfeest.
Zij hield evenals de meisjesvereeniging in het najaar hare vergadering in de cosistoriekamer. Voor eene zangvereeniging, die wij gaarne zagen ontstaan is het personeel nog te klein. In het najaar van 1897 deed de influenza hier haar intrede en tastte vooral het vrouwelijk personeel aan; sommigen zelfs ernstig, zoodat voor het behoud van eene leerlingverpleegster gevreesd werd, die gelukkig herstelde.
Meermalen waren 4 of meer bedlegerig. In dienzelfden tijd waren enkele plaatsten als verpleegster vacant, zoodat van haar, die aan den arbeid waren, zeer bizondere inspanning gevergd moest worden. De Heere deed ook dezen tijd van beproeving voorbijgaan en schonk aan het personeel het voorrecht meestal goedsmoeds te mogen zijn. De ijver van velen in dezen zoo moeilijken tijd zij dankbaar herdacht. Reden tot ongerustheid gaf ook de toestand van een linnenmeisje, dat na een val van een trap geruimen tijd ernstig lijdende bleef.
Het aantal verpleegdagen was in 1897, 49020.
Op 1 Jan. 1897 waren aanwezig 56 mannen en 55 vrouwen.
Op 31 Dec. 1897 waren aanwezig 84 mannen en 88 vrouwen.
Bovendien waren toen 3 mannen en 7 vrouwen met verlof afwezig.
In 1897 werden opgenomen 46 mannen en 54 vr., terwijl 15 mannen en 14 vrouwen zijn afgevoerd van het register.
Van de afgevoerde patiënten zijn:
Overleden 6 mannen en 2 vrouwen, totaal 8; niet hersteld ontslagen 3 mannen en 3 vrouwen, totaal 6.
Hersteld ontslagen 6 mannen en 9 vrouwen, totaal 15 of 15%, een klein cijfer dat zijn oorzaak vindt, daarin, dat de meeste opgenomen patiënten uit andere stichtingen kwamen.
Van de 211 patiënten, die in 1897 zijn verpleegd, stierven 8, dus gemiddeld 3,8%.
In aanmerking genomen feit, dat het dichte dennengewas op het terrein hier het ontvluchten zeer vergemakkelijkt, was het getal van hem of haar, die tijdelijk zich aan onze zorgen wisten te onttrekken, betrekkelijk klein.
Een patiënt, die spoedig vertrekken zou en eenige vrijheid van beweging genoot, maakte daarvan misbruik. Hij werd thuis gelaten, waar het hem aanvankelijk goedging. Twee lijders en 1 lijderes bereikten hunne woning, niet ver van het gesticht gelegen, doch werden terstond teruggehaald. Eene lijderes, die zeer gevaarlijk was voor zich zelve en overigens zeer goed bewaakt werd, wist toen de verpleegster zich even in een aangrenzend vertrek begeven had, ongemerkt in den tuin te komen en door overklimming te ontkomen. Haar vlucht werd terstond bemerkt en even buiten het terrein der stichting achterhaald. Schoon ook deze vrouw meermalen daarna pogingen tot zelfmoord deed, werden deze gelukkig verijdeld. Ten slotte werd zij gevaarlijk voor de verpleegster, die ’s nachts bij haar de wacht hield, zoodat er sedert 2 bij haar waakten, terwijl bovendien een derde in de nabijheid sliep om voor afdoende veiligheid te zorgen. Nog een lijder deed pogingen om een einde aan zijn leven te maken, maar gelukkig vergeefs.
In de voeding werd geen verandering van beteekenis gebracht.
De qualiteit van het brood liet menigmaal te wenschen over, maar voortaan zal het van een anderen leverancier betrokken worden.
Kleeding, ligging en reiniging werden niet gewijzigd.
De godsdienstoefeningen werden zoveel mogelijk door predikanten uit de omgeving geleid. Moest men zich aanvankelijk behelpen en samenkomen in een verblijfzaal van het mannen-observatiepaviljoen, welke zaal langzamerhand te klein werd, door het bouwen van een kerk werd dit bezwaar weggenomen. Aan den avond van Woensdag 13 October sprak Prof. Lindenboom een treffend woord bij de ingebruikneming der kerk, terwijl ook afgevaardigden der Besturen van Veldwijk en Bloemendaal van hunne belangstelling in dit heugelijk feit deden blijken.
Ds. Zahn van Vries bezocht ook dit jaar geregeld de paviljoenen en mocht met lust en opgewektheid zijnen arbeid, die gewaardeerd wordt verrichten.
Van de mannen bezochten 40 geregeld de kerk. 30 ongeregeld, 11 zelden en 16 in het geheel niet.
Van de vrouwen bezochten 31 geregeld de kerk, 36 ongeregeld, 12 zelden en 27 in het geheel niet.
Op het geregeld werken der patiënten wordt zooveel mogelijk gelet.
Van de mannen waren min of meer geregeld 2 met timmeren, 9 met huiswerk, 6 met mattenvlechten, 8 met aardappelenschillen, 6 met tuinwerk, 9 in de waascherij en 23 met buitenwerk (transport van cokes enz.) bezig.
De bibliotheek van Dennenoord is nog steeds in wording. Toezending van geschikte lectuur door vrienden der Stichting zal zeer op prijs gesteld worden. Toch is gezorgd dat de patiënten niet zonder lectuur zijn, daar geregeld een portefeuille met weekbladen, tijdschriften enz. circuleert.
Spelen zijn in vildoende hoeveelheid aanwezig. Ook voor muziek is gezorgd, daar in 2 paviljoens een accoordciter is aangeschaft. Bij den veelzins afmattenden arbeid onder kranken is ontspanning en opwekking zeer gewenscht. Dankbaar mag ten slotte erkend, dat onder alle bezwaren, aan den arbeid verbonden, en niettegenstaande vele tekortkomingen, telkens en telkens mocht worden ervaren, dat het de Heere is, die op het gebed krachten geeft.
Hiermede ben ik aan het einde van mijne korte mededeelingen gekomen. Veel leed, ja zelfs diepe smart is op onze Stichtingen ook weder in het jaar dat achter ons ligt geleden. Maar ook mocht het ons door Gods genade gegeven zijn, door de liefde en toewijding van al de broeders en zusters die het personeel der stichtingen uitmaken, zooveel mogelijk het lijden te verzachten en verlichting aan te brengen.
God de Heere zegene onze stichtingen met allen die daaraan in hoogere of lagere betrekking zijn verbonden. Stelle Hij ze nog in zijn genade, voor vele arme lijders tot een zegen voor lichaam en ziel, en bovenal tet een eere van zijnen grooten Naam!

De Secretaris,
VAN MARLE

Verslag van den Penningmeester

Een verslag van den Penningmeester over den finatieëlen toestand onzer Vereeniging mag in het jaarverslag niet ontbreken, en hoewel reeds een en ander door mij is medegedeeld in de Jaarvergadering, gehouden te Utrecht den 12den Mei 1898, welke mededeelingen volledig zijn opgenomen in ‘Bethesda’, is een herhaling daarvan niet ongewenscht, daar de leden en begunstigers onzer Vereeniging telkens en gedurig er bij bepaald moeten worden, dat onze Vereeniging den geldelijken steun, in den vorm van contributiën, giften, legaten en collecten, van hen, die belangstellen in de Christelijke verzorging van Krankzinnigen, nog steeds in groote mate behoeft.
De finatieële toestand der Vereeniging is niet ongunstig; de tekorten van vorige jaren zijn afgeschreven, aan het vormen van een reserve-kapitaal kan langzamerhand uitvoering gegeven worden.
Wellicht dat een of ander zal vragen waarvoor is dat reservekapitaal noodig; en mocht die vraag gedaan worden, dan dient het volgende als antwoord daarop.
Hoe ook èn door het Bestuur èn door de Geneesheeren-directeur der 3 Gestichten zuinigheid wordt betracht, toch zijn daar zooveel oorzaken te noemen, die grootere uitgaven noodzakelijk maken. Neemt men bijv. alleen brood en aardappelen; stijgen die eerste levensbehoeften in prijs, dan verhoogt dit de uitgaven op een bevolking van +/- 1500 personen aanmerkelijk, en m ocht dan blijken, dat de gewone inkomsten onvoldoende zijn, dan kan het reserve-kapitaal worden aangesproken.
Nog op iets anders moet gewezen worden. Voor de patiënten, die voor eigen rekening worden verpleegd, worden de verpleeggelden vooruit betaald, maar dit is niet het geval met de meeste patiënten, die voor rekening van Provinciën en Gemeenten in onze Gestichten zijn opgenomen; dit aantal bedroeg op 31 December 1897, 447; alzoo na afloop der 3 maanden te ontvangen een bedrag van +/- fl 33.525,00 hetgeen voor het grootste deel nog pas 1 maand daarna ontvangen wordt. Daar de rekeningen der verschillende leveranciers zooveel mogelijk maandelijks worden betaald, zal het een ieder duidelijk zijn, dat een zeker bedrijfskapitaal onmisbaar is en ook daarvoor kan het reserve-kapitaal tijdelijk dienst doen. Tot nu toe is er geen bedrijfs-kapitaal geweest, en was er geld noodig voor de exploitatie, dan werd tijdelijk eenig kapitaal aangesproken. Dan nog de aflossing der uitgeklote obligatiën betreft. Dit geschiedt op 1 Mei en daarvoor moet het noodige bedrag aanwezig zijn; thans fl 12.000,00 en op 1 Mei 1900 het aanzienlijk bedrag van fl 25.000,00. De contibutiën, die mede hiervoor kunnen aangewend worden, komen pas binnen op het eind van het jaar, ja voor een groot gedeelte pas in het volgende jaar. Op 1 Mei is pas 1/3 van het loopende jaar verstreken en de aflossing, die voor het geheele jaar geldt, moet dan reeds plaats gehad hebben. Het bovenstaande zal voldoende zijn het besluit van het Bestuur te rechtvaardigen, dat getracht moet worden een voldoende reserve-kapitaal te verkrijgen.
‘Veldwijk’ heeft weder in 1897 fl 12.000,00 kunnen aflossen, welk bedrag op de gebouwen is afgeschreven.
De uitgaven van ‘Bloemendaal’ zijn door de ontvangsten gedekt; het saldo is mede op de meubelen afgeschreven.
‘Dennenoord’ heeft nog een betrekkelijk groot ’te kort’ op zijn exploitatie ad fl 2.846,925.
Hoofdoorzaak van dit ’te kort’ is, dat wel in de aanvang van 1897 plaats was voor 188 patiënten, maar dat die plaatsen niet allen terstond bezet zijn; de verpleeggelden voor Dennenoord thans bedragende fl 38.318,805, hadden dan moeten bedragen +/- fl 56.400,00.
Het saldo der Vereeniging groot fl 8.510,025 is bij het reserve-kapitaal gevoegd.
‘Bloemendaal’ heeft nog niets afgelost; die aflossing zal aanvangen in 1900.
Aan obligatiën is in het afgeloopen jaar voor een bedrag van fl 152.100,00 geplaatst en wel:

en op dien datum was van de geldleeningen nog ongeveer inkas fl 58.000,00.
Voor ‘Veldwijk’ en ‘Dennenoord’ zijn in den loop van 1897 de eerste termijnen betaald der aannemingssommen van de aldaar in aanbouw zijnde nieuwe paviljoenen. De aannemingsom voor den bouw van 3 paviljoenen te ‘Veldwijk’ bedroeg fl 80.900,00; hiervan is op 31 December 1987 afbetaald fl 60.674,40.
De aannemingsom voor den bouw van twee paviljoenen, Kerk, Behuizing, Tuinmans- en Smidswoning, Smederij enz. te ‘Dennenoord’ bedroeg fl 74.958,00; hiervan is op 31 December 1897 af betaald fl 70.666,095.
Voor ‘Bloemendaal’ moest in 1897 nog betaald worden de laatste termijn à fl 1.446,21.
Bovendien is nog uitgegeven voor ‘Veldwijk’: voor koopsom van de Riethorst, voor aankoop van een paar terreinen, voor centrale verwarming en voor salarissen van architect en opzichter fl 20.796,27, voor ‘Bloemendaal’: voor de laatste termijn der centrale verwarming, salaris van architect en opzichter en diverse andere kleine uitgaven fl 1.327,92 en voor ‘Dennenoord’: voor de centrale verwarming en sneldrooginrichting, bouw van een schuur voor brandstoffen en twee woningen, voor salaris van den architect en voor diverse kleine onkosten, alsmede voor aankoop van meubilair fl 21.226,25.
De contributiën over 1897 bedroegen fl 12.752,145. Van de nog te goed zijnde contributiën over 1896 is nog ingekomen fl 42,62. De nog te goed komende contributiën zijn fl 136,80, waarvan vermoedelijk als oninbaar wordt beschouwd fl 86,80.
De kerkelijke collecten uit 48 gemeenten zijn geweest fl 808,94 en de bijzondere collecten in 81 kerken of bijeenkomsten bedroegen fl 1.264,92.

Aan diverse giften ontvingen wij fl 415,44 en aan legaten fl 2.100,00.
De Heere zegene in ruime mate al deze gaven der liefde.
De winst- en verliesrekeningen der 3 gestichten en der vereeniging volgden hierbij. Onnoodig komt het mij voor die nader toe te lichten.
Ten slotte kan aan dit verslag nog worden toegevoegd, dat in de maand Juli van dit jaar de rekeningen èn der 3 Gestichten èn der Vereeniging door de Commissie der leden, benoemd in de Jaarvergadering te Breda op 9 September 1897, zijn nagezien en accoord bevonden.
Een woord van dank aan al de mannen broeders, die èn op het Centraal Kantoor èn op de kantoren der Gestichten, mij hebben bijgestaan in dezen zeer omvangrijken arbeid, die telken jare door de aanhoudende uitbreidingen steeds toeneemt. En bovenal den dank toegebracht aan Hem, die mij voor dezen arbeid heeft geroepen en mij tot op dit oogenblik in staat heeft gesteld mede te arbeiden in het belang van zoovele ellendigen, die aan onze zorg zijn toevertrouwd.

Amsterdam Juli 1898

De Penningmeester
S. VAN HEEMSTRA

Winst- en verliesrekening van het Gesticht over 1897

De rekening en verantwoording uit vorenstaand rapport van ‘de ondersteuningskas’, bewijst hoe de vermeerdering der inkomsten, geen gelijken tred houdt met de uitbreiding der vereenniging, der gestichten en den toevloed der ongelukkige lijders. Zij had zeer zeker naar dezen maatstaf vertienvoudigd moeten worden.
Tot haar diep leedwezen moet de commissie bij het einde van het boekjaar dit weer constateeren. Te meer omdat de contributiën voor deze kas tot een zeer klein getal van zeer gewaardeerde gevers en geefsters beperkt blijven.
Wenschelijk ware het, dat meer algemeen de dringende behoefte hiervoor gevoeld werd en deze last niet zoo op enkele schouders drukte.
Het ligt voor de hand dat bij genoemde uitbreiding, ook des te meer voor deze zwaar bezochte medemenschen hulp en steun nodig is.
Men bedenke wel, dat zoo er in onzen tijd, van een werk der barmhartigheid sprake is, dat van de ondersteuning van hulpbehoevende krankzinnigen een eerste plaats inneemt, naardien van alle zijden een schreiende nood tot U en ons roept, waarin wij slechts voor een klein deel kunnen voorzien, tot groote teleurstelling en smart voor ons en de betrokken personen.
Het schijnt dat er nog duizenden christenen in ons vaderland zijn, voor wie deze arbeid een onbekende aak is, die de diep treurigen toestand niet kennen, bij wie het hart, althans de beurs gesloten blijft en wier gebeden niet opgaan voordezen gezegenden arbeid.
Met alle bescheidenheid en drang der liefde wekken we daarom de leden en niet-leden der vereeniging op tot bijstand en om anderen daarop opmerkzaam te maken. Wordt onze kas meer gesteund, dan kunnen n iet alleen meer patiënten worden geholpen, die wij nu moeten afwijzen, maar ook de administratie wordt daar door gebaat, gelijk dit met suppletiefondsen en andere inrichtingen het geval is.
Men zou kunnen wijzen op het saldo waarmede het boekjaar sluit. Maar men houde in het oog, dat dit zeer casuëel is, dat de uitgaven, bij de begrooting in het begin van het boekjaar worden opgemaakt en de uitkomst door bijzondere gaven etc. hooger kunnen zijn maar ook omgekeerd, dat natuurlijk van zulk een overschot onmiddellijk een dankbaar gebruik wordt gemaakt, om in lang bestaande behoeften en nooden te voorzien. Wij houden ons overtuigd, dat indien wij de speciale gevallen en toestanden, waarin de lijders of lijderessen met hunne naaste bloedverwanten verkeeren, konden blootleggen, menig gemoed diep geschokt en aangedaan zou worden, wegens de bestaande ellende; maar ook overtuigd dat de grootere of kleinere bijdragen daarvoor geofferd, wel besteed zijn. Doch alleen de zekerheid dat het Gods wil is, die dezen arbeid in den Naam van den Zoon zijns welbehagens, onzen Heere Jezus Christus in ons dierbaar vaderland heeft willen verwekken en daarop Zijn kennelijken zegen en gunst heeft willen stellen, in tegenstelling van zoveel andere gestichten, die in de handen des ongeloofs zijn en waar nog zoo vele arme patiënten zich bevinden, die bij ons behooren en wier familiën naar verplaatsing verlangend uitzien en hunne gebeden daarvoor doen opgaan, m oest voldoende zijn om dit te erkennen en dit werk de christelijke liefde krachtig te steunen.

De Commissie ad hoc,

J. VAN MANTGEM, Voorzitter
J. NEDERHOED, Secretaris
S. VAN HEEMSTRA, Penningmeester

Splitsing/bevolking in het Gesticht

Bijlagen

Statuten der Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders in Nederland

~~~~~~~~~~~~~~

Ontwerp-Reglement voor de Afdeeling

~~~~~~~~~~~~~~

Instructie voor de Correspondenten

~~~~~~~~~~~~~~

Voorwaarden tot de Opneming en Verpleging van Lijders in de Gestichten der Vereeniging

~~~~~~~~~~~~~~

Reglement voor de ondersteuningskas van de Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders in Nederland, gevestigd te Utrecht

~~~~~~~~~~~~~~

Reglement voor de Opleiding van Verpleegpersoneel in de drie gestichten der Vereeniging

~~~~~~~~~~~~~~

 

Lentis Erfgoed is onderdeel van Lentis.