Header

1931-10-15 – Toespraak indiensttreding Dr. Wetter

15 october 1931

Dames en Heren,

Wel niemand van u zal ontkennen, dat de beide laatste weken, en speciaal deze dag en dit uur voor mij van zeer bijzondere beteekenis zijn geweest. Zoo juist hebt u, hooggeachte Ds. Donner, mij tot mijn werk willen inleiden. Zoo is dus nu officieel bevestigd, wat reeds veertien dagen geleden zonder formaliteiten, in alle stilte heeft plaats gevonden. Dr. Meinema legde zijn arbeid neer en vertrok naar Bloemendaal en ik trad in zijn plaats.
Ik kan niet ontkennen de werkkring van Geneesheer Directeur begeerd te hebben. Deze arbeid heeft mij altijd bekoord. Toen ik dan ook mijne benoeming ontving, was ik verheugd en voelde mij met mijn gezin gelukkig. Maar toen de spanning, waar ik begrijpelijker wijze destijds eenige weken lang heb verkeerd, zich oploste, kwam de twijfel en daarmede de zorg en zelfs de vrees. Het vooruitzicht naar Dennenoord te gaan bekoorde me nog wel, maar beklemde me nog meer.
Het bekoorde, want het hield in de vervulling van ’t geen ik begeerd had en was ’t geen voorrecht en een eer door het Bestuur voor deze belangrijke werkkring bekwaam geacht te worden! Het beklemde me, omdat ook nog dieper zag de moeilijkheden van een directeur, maar nu het onmiddellijk voor mij lag voelde ik het zwaar, welke verantwoordelijkheid ik zou moeten dragen welke wijsheid en bekwaamheid van mij zou worden gevraagd om deze groote Stichting naar behoren te kunnen leiden.
Ook zag ik op tegen het verlaten van Wolfheze. Ruim 12 jaren heb ik daar mogen arbeiden. Die Stichting Wolfheze had mijn liefde, ik wist er moesten banden worden verscheurd en dat zou pijn doen. Nooit te voren had ik geweten, daar zoo te zijn ingegroeid.
Zoo bleef mijn gevoel de weken door schommelen tusschen 2 polen en tot de rust en een vaste stemming kwam met het vooruitzicht om te gaan naar Dennenoord bekoorde me blijvend, maar beklemde tegelijkertijd.
Maar ik wist, waar ik steun kon vinden. Want gij leden van het Bestuur hebt mij benoemd en ik zelf heb deze werkkring begeerd, en toch was het God, die het allemaal bestuurde. En slechts de wetenschap, dat waar Hij mij roept, Hij mij ook zijn bijstand niet zal onthouden en Hij mij kracht geeft om over te komen.
Het is geen tijd om luchtig te doen, en vrolijk vooruit te zien. Juist op de dag, dat ik Wolfheze verliet, op 21 september bereikte de economische en geld crisis zijn hoogste punt, de Amsterdamse beurs bleef die dag gesloten, Engeland was gevlucht in de inflatie.
Wat is het verleidelijk, om wanneer je de leiding krijgt over een groot geheel als deze Stichting een programma op te stellen, je zint op plannen tot verbetering en verpozing ja zelfs tot vergroting. En nu wordt je van alle zijden voorgehouden, tot soberheid de eerste eisch is. Van een ieder zal worden gevraagd buitengewone ingetogenheid en offerzin. Geve God het Bestuur en ook mij de wijsheid bij alle maatregelen en vooral bij ’t beroep op uwe en mijne offerzin de rechtvaardigheid te betrachten, opdat niemands gevoel er nodeloos door wordt beleedigd.
Maar meen nu niet, dat ik bij de pakken neer zal gaan zitten. Ik heb nog altijd moed, ik ben geen pessimist, ik heb voor alles nog plannen. Stond deze Stichting na jaren lang in het teken der nieuwbouw, thans zullen we ons vooral moeten bezinnen op de verbetering, de reorganisatie van het onze.
Ik denk dan speciaal aan tweeërlei:
ten 1e  betere aanpassing der oude paviljoenen en de dienstregeling van het verplegend personeel aan de nieuwe inzichten der behandeling van Zenuw- en geesteszieken. Dus  o.a. verbetering en verfraaiing  van de verblijfszalen.
ten 2e betere huisvesting van het interne personeel in onze paviljoens. Ik hoop dat de ongunst der tijden het Bestuur niet zal dwingen de nodige gelden voor deze plannen te weigeren. Ik hoop evenmin, dat het plan van de nieuwe wasserij en de ontijzerings installatie op al te lange baan wordt geschoven. Van het uitstel mag geen afstel komen.
Hooggeachte heren leden van het Bestuur ik dank u voor de vriendelijke woorden die u zoo juist bij monde van Dr. Donner tot mij heeft gesproken en in de  bestuursvergadering van hedenmiddag bij monde van Dr Bouma tot mij hebt gesproken. U hebt reeds door mij te benoemen te kennen gegeven, dat u het mogelijk acht, dat ik voor mijn taak berekend zal zijn. Ik hoop Uw vertrouwen niet te beschamen, maar onder Gods zegen hier nuttig werk te verrichten.
Ik weet, dat deze Stichting geen staatsinstelling is, doch een Stichting van Barmhartigheid. Dit heeft ook zijn consequenties voor de onderlinge verhoudingen van de betrekkingen en dat het personeel zich niet zal ergeren aan de hoofdambtenaren, en dus ook mij.
Ik erken en aanvaard het beginsel waaraan uwe vereniging vanaf het eerste begin is uitgegaan. Zij wil bewijzen Chr. Barmhartigheid, Barmhartigheid om Christus wil, naar zijn Woord, door zijn Geest, met zijne hulp en onder zijn Zegen.
Mijne heren ik doe vooral in de eerste moeilijke tijd een beroep op uw toegenegenheid en welwillendheid en bij voortduur reken ik op uw steun en uwe voorbede.
Geachte collega Ronda het verheugd me, dat u aan de uitnodiging van het Bestuur gehoor hebt willen geven. Het verheugt me, omdat ik nu in gelegenheid ben u dank te zeggen voor hetgeen ik in ruim 12 jaren onder uwe leiding heb mogen leeren. Wat ik ook reeds op Wolfheze gesproken heb is slechts aan mijn arbeid als geneesheer ginds te danken, dat ik hier thans bekwaam wordt geacht hier als Geneesheer Directeur op te treden.
Ik weet, dat op Wolfheze den arbeid voortreffelijk georganiseerd is, dat daar hard en consciëntieus en hard wordt gewerkt. U hebt daar geen voorganger gehad, hebt dus die organisatie zelf moeten scheppen. wanneer ik hier mocht teleurstellen, dan kan het nooit worden geweten aan mijn opleiding bij u.
Ik heb gezegd.

Lentis Erfgoed is onderdeel van Lentis.