Het verhaal van mijn vader

Door: Johan Doff (zn. van Dr. Doff)
Datum: juni 2014
T.g.v.: familiedag fam. Doff

Vandaag op deze familiedag staan we stil bij vader en opa Doff . Wij, de kinderen, kennen hem vooral als de vader van ons gezin die veel afwezig was. Het waren voornamelijk de vakanties waarin we hem zagen en meemaakten en waar we allen ook goede herinneringen aan hebben, denk ook aan de vakanties in Zwitserland en vooral ook aan Klimmen in Zuid Limburg. Of denk ook aan de St Nicolaasavonden, die waren erg gezellig. Maar wat weten we eigenlijk van hem ? Ik was 16 toen hij overleed, Marjolein was een paar jaar ouder en Geerte iets jonger. Van mama, de oma van onze kinderen hebben we – volgens mijn herinnering – niet veel gehoord. Er zijn wel wat feiten bekend maar die waren gehuld in een grijze atmosfeer. Waar was vader toch mee bezig en vooral wat bezielde hem, wat is er in de oorlog rondom hem gebeurd en waar stond hij toen zelf…. En na de oorlog – toen de psychiatrie enorm in ontwikkeling kwam, wat was zijn rol daarin ? Vragen waar ik mee bezig was toen ik de zoektocht begon en terwijl ik daarmee bezig was ontdekte ik steeds meer en daarover zal ik jullie vertellen. Ik heb daartoe vele sites bezocht, telefoontjes gepleegd, mails verstuurd en ontvangen, boeken gelezen maar ook de artikelen die vader zelf in vaktijdschriften geschreven heeft en artikelen die anderen hebben geschreven en waarin vader werd genoemd. Een belangrijke bron is ook het werk van Rense Schuurmans, historicus en hier aanwezig, die het boek “Groeten uit Dennenoord” heeft geschreven waarin 100 jaar psychiatrische zorg wordt beschreven. Ik zal daar ook uit putten maar het kan vanwege de tijd lang niet volledig zijn.

Vader werd in 1911 geboren als tweede zoon uit een gezin met 6 kinderen.

Zijn vader was de zoon van een daglonersgezin uit Adorp, vlakbij Groningen.

Als jongeman verhuisde opa naar Groningen naar de Blekerstraat en trouwde in 1901, hij was toen 26 jaar, met Bouwina Schripsema. Opa had een goed lopend schildersbedrijf met 20 man in dienst en tevens dreef hij, en misschien wel vooral zijn vrouw, een kruidenierszaak. Het zou zo maar kunnen dat onze vader als kind in die winkel heeft mee geholpen.

Ik zal nu eerst iets meer vertellen over het gezin waar vader uit voortkwam en daarna ga ik met vader zelf verder.

Opa Doff, de vader van mijn vader, is 4 x getrouwd geweest, uit het eerste huwelijk zijn alle kinderen Doff geboren, zijn eerste vrouw Bouwina is dus onze oma en overgrootmoeder. Met zijn tweede vrouw, Eefke Nieboer, is hij maar kort getrouwd geweest, De oorlogsjaren bracht opa door met moe Trui, zoals Geertruida Veldkamp genoemd werd en tonslotte is opa nog even gehuwd geweest met Bentje Westerbrink. (Voor dit huwelijk is opa tijdelijk over gestapt naar Artikel 31 geloofgemeenschap, de “vrijgemaakten”). Het verhaal gaat dat toen de kinderen Doff hoorden dat hun vader aan zijn 4e huwelijk wilde beginnen, ze hem zeiden: moet dat nu ? waarop hij afgemeten zei: “ ja, dat moet”  en daarmee was de kous af.

Toen opa trouwde ging het jonge gezin wonen aan de Westerbinnensingel 21a, daar werd Martje en waarschijnlijk ook de andere kinderen waaronder onze vader geboren. Tot mijn verbazing ontdekte ik op de site van allegroningers.nl dat vader nog een zusje Hillechien heeft gehad die vader niet gekend heeft, deze heeft slechts 6 weken geleefd. Later is er weer een meisje geboren die vervolgens ook Hillechien werd genoemd, dat was gebruikelijk in die tijd.

Ik laat jullie even een paar foto’s (dia Friesche Straatweg, Mesdagstraat en Nassauplein) zien waar het gezin in Groningen gewoond heeft, waarschijnlijk is het zo dat bij elk volgend huwelijk het gezin telkens verhuisde.

Tijdens de oorlogsjaren woonde opa en moe Trui aan het Nassauplein 9a, waar toen ook tante Hillie en om Lucas woonden. Later trokken daar ook nog tante Martha (oom Koos was bij een razzia opgepakt) met haar zonen Be en Jan bij in.

Opa en zijn eerste drie vrouwen zijn begraven op de Zuiderbegraafplaats in Groningen, 2e klasse, rij 7, nr 77 –> Fam J Doff.

Bij mijn zoektocht vond ik ook een paar plaatjes van de Herenmodezaak die oom Geert in Groningen aan het Akerkhof had en ook van een reclamebord daarvan. Nu huist een opticien in het winkelpand.

Vader ging na zijn HBS als enige uit het gezin studeren, geneeskunde, aan de Rijksuniversiteit Groningen, hij ontving zijn arts diploma in 1936 en ging vervolgens naar de Valeriuskliniek te Amsterdam voor zijn vervolgstudie neurologie/psychiatrie om uiteindelijk zenuwarts te worden.. Ik weet niet of zijn keuze voor de Valeriuskliniek een bewuste keuze is geweest, maar dit opleidingsinstituut maakte wel deel uit van een vereniging op gereformeerde grondslag met ds. Lindeboom aan het hoofd. Vader kwam uit een goed gereformeerd milieu, dus het zou zo maar kunnen.

Na zijn opleiding aan de VK ging hij werken binnen die Gereformeerde Vereniging tot Christelijke verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders. Waarschijnlijk heeft hij de opleiding kunnen volgen met de verbintenis om binnen de Vereniging een aantal jaren te werken, want zo ging dat vaker in die tijd.

Zo vlak voor de oorlog was het een spannende tijd, politiek onrustig en dat moeten de mensen gevoeld hebben. Om even een schets daarvan te geven: in de schilderkunst maakte bv Carel Willink een Zelfportret als Johannes de Doper, het magere lichaam en het kale landschap geven dit schilderij een onheilspellende sfeer. Aan de vooravond van WO-II beeldde hij zichzelf als Johannes de Doper uit, de profeet die deugdzaamheid en gerechtigheid predikte en in de doop de verlossing van alle zonden zag. Met dit verinnerlijkte zelfportret lijkt Willink de dreiging en onrust van die tijd te willen bezweren, zo wordt beschreven.

Maar er was meer.

Het Rijksmuseum in Amsterdam noemt de 20e eeuw ook wel  ‘de eeuw van nieuw’.  Er was een enorme vernieuwingsdrang op het gebied van schilderkunst, waarbij de traditionele realistische kunst plaats maakte voor de meer abstracte kunst en het kubisme (Picasso), of denk aan de architectuur, bv Berlage, de Amsterdamse school, de Stijl en Het Nieuwe Bouwen– we komen daar later op de middag bij de rondleiding op terug. Maar ook in de industrie: de gloeilamp kwam in productie, de radio werd ontwikkeld, de eerste massaproductie van benzine- motoren kwam op gang (T-Ford, 1909), elektriciteit werd algemeen ingevoerd in de samenleving, het leven komt in de ban van techniek. In het Interbellum kwam eea tot stilstand maar na de WO-II werd t weer hervat.

Zo was de tijdgeest toen vader leefde en hij heeft dit allemaal – ik denk bewust – mee gemaakt.

Vader ging in 1939 naar Dennenoord te Zuidlaren en was de eerste goed opgeleide zenuwarts die daar werkte en het was misschien om die reden voor de hand liggend dat hij ging werken in het nog nieuwe Noorder Sanatorium, bedoeld voor opname en behandeling van zenuwlijders. Zenuwlijders waren zich bewust van hun afwijkende ervaringswereld en gedrag, in tegenstelling tot krankzinnigen, deze vormden een verzamelbak van schizofrene patiënten en psychotici en waar bij gebrek aan goede diagnostiek soms ook zwakzinnigen toe gerekend werden. Deze laatste groep mensen waren met een rechterlijke machtiging opgenomen op Dennenoord en kwamen er veelal niet meer uit. Dat was elders in Nederland ook het geval en daarmee werd de psychiatrische zorg duur, te duur ook naar het inzicht van de politiek. Er moest ruimte komen voor ambulante psychiatrische zorg, er was behoefte aan open afdelingen en dat bood het Noorder Sanatorium. Vader woonde er de eerste jaren volgens mevrouw Drent en Maria Hooghart, beiden verpleegster, die ik telefonisch gesproken heb en vader ook hebben gekend. Zij noemden hem een aardige man die erg goed kon vertellen. Tegelijk erkenden ze dat de dokter in die tijd een enorm gezag had en je sprak hem persoonlijk amper.

Binnen de Gereformeerde Vereniging heerste onder leiding van ds. Lindeboom (eind 19e eeuw)  aanvankelijk het idee dat krankzinnigheid het gevolg was van het afdwalen van de goede leefregels. Het gezin werd in die kringen gezien als de hoeksteen van de samenleving en opgroeien in een verwaarloosd en ‘zondig gezin’  kon juist leiden tot krankzinnigheid. En als je dan vervolgens werd opgevoed met God en dat kon het beste binnen een gezinsstructuur, dan had je kans op genezing. Tot in vaders tijd zag je deze structuur terug in de paviljoens met een vader en moeder aan het hoofd, met gezonde kinderen (verpleegsters) en zieke kinderen (patiënten).

De gedachte van Lindeboom was eigenlijk ook een reactie op de ontkerstening van de samenleving. Daarbij mag ook genoemd worden dat de medische wetenschap toen niet in staat was goede diagnostiek en behandeling te bieden. De behandeling die vanuit de universiteiten elders in Nederland werd gepropageerd was meer gebaseerd op magische associaties dan op wetenschappelijke inzichten of empirische resultaten. Later meende men dat aan het afwijkend gedrag een hersenziekte ten grondslag lag en dat je door middel van rust een gelijkmatige doorstroming van de hersenen kon bevorderen. En dat zou dan helend werken. Zo raakte bedverpleging en warme baden in zwang. Ook dacht men door shock behandelingen rust in de hersenen te bewerkstelligen.

Vader is in zijn opleiding nog de shocktherapie bijgebracht waarbij patiënten met cardiazol of insuline in een shock of coma werden gebracht (ik heb dat in zijn aantekeningen gelezen), gelukkig is daar een paar jaar later al weer afstand van genomen want de complicaties waren legio. In de tijd dat vader in het Noorder Sanatorium werkte is de elektroshock toegepast.

Vader was verbonden aan Dennenoord toen de oorlog uitbrak.

Op 1 oktober 1940 werd het Noorder Sanatorium gevorderd door de Duitsers, een paar dagen daarvoor werd het gebouw in allerijl ontruimd en de open afdeling werd elders op Dennenoord ondergebracht. De bezettingstijd drukte dus al direct een stempel op het werk van vader.

Dennenoord was tijdens de bezettingsjaren een broeinest van verzet en de ondergrondse was erg actief. Mensen die ondergedoken waren werkten pro forma oa op de tbc-afdeling, daar kwamen de Duitsers niet graag.

Zij hadden weinig op met krankzinnigen en vonden dat je daar je tijd, aandacht en geld niet aan moest besteden. Het drama van het Apeldoornse Bosch (joods psychiatrisch ziekenhuis) spreekt boekdelen, daar werden in 1943 1200 patiënten en 50 personeelsleden naar Auschwitz gedeporteerd en direct gedood/verbrand ! Elders werden gestichtsartsen gevangen gezet.

Ik heb me vaak afgevraagd welke rol vader in de oorlog had. Hij sprak daar niet over en uit zijn lichaamshouding begreep ik dat hij het moeilijk vond om daarover een gesprek te beginnen. Was hij bij het verzet, speelde hij daarin een actieve rol, marchandeerde hij met de Duitsers, wat was zijn houding toch ? Had hij iets meegemaakt dat hem belette erover te praten ? Op deze vragen kreeg ik tijdens mijn speurwerk geleidelijk een antwoord.

Vader had vrienden binnen het verzet, denk aan dokter Speelman bv, hij moet ook geweten hebben van het verzet binnen Dennenoord, toch zijn daar ondanks razzia’s nooit mensen opgepakt..

Een ander verhaal hoorde ik van neef Be Nieboer.

Oom Koos werd vanwege betrokkenheid bij een overval op een distributiekantoor opgepakt door de Duitsers en wist te ontvluchten. Enige maanden later werd hij bij een razzia weer opgepakt. Tante Martha met haar beide zonen doken daarop onder, eerst in Leeuwarden maar enige tijd later fietste het gezin zonder oom Koos en met vader als begeleider in 2 dagen tijd naar Groningen. Ze sliepen bij een onderduikadres ergens onderweg dat vader geregeld had volgens Be. Hij bracht ze naar Groningen naar Nassauplein 9a waar opa Doff met moe Trui woonden en waar ook tante Hillie met oom Lucas verbleven.

Een ander opmerkelijk verhaal, is de deportatie van de patiënten van Dennenoord naar Franeker in maart 1945. Heel Dennenoord werd gevorderd door de Duitsers om daar de beruchte V2 raketinstallaties te bouwen terwijl rode kruisen op de daken van paviljoens geschilderd werden ter camouflage. Die tocht naar Franeker is lang vergeten maar recent opnieuw voor het voetlicht gebracht met een boekje getiteld: “Dennenoord en Franeker, 1940-1945, de helletocht die vergeten werd”. Vader heeft met deze tocht meegereisd. Een reis onder erbarmelijke omstandigheden. In Franeker zijn in een paar maanden tijd 56 van de 528 patiënten overleden, dus ruim 10%. Vermoedelijk was het vooral dit verhaal dat vader deed zwijgen over de oorlog.  Ik  hoorde als jonge knul al over de deportatie van patiënten en vroeg vader daarnaar. Maar hij ontweek het gesprek daarover. Maria Hooghart (zie hierboven) vertelde me recent voor de telefoon dat zij pas de laatste jaren daarover kon praten, zoveel indruk had dat op haar gemaakt.

Na de oorlog was veel kapot en spoedig begon de wederopbouw. Paviljoens waren uitgewoond, er was veel te doen. Vader werd een jaar later opgeroepen voor militaire dienst. Daarover schrijft hij ergens: ‘ de militaire mentaliteit past niet bij mijn aard’ Hij was, wat je zou kunnen zeggen reizend militair, inspecteur bij keuringscommissies van juni 1946 tot februari  1949. Hij is overigens 2 keer aangewezen om naar Nederlands-Oost-Indië te gaan maar 2x ging t ook niet door. Deze militaire dienst ervoer hij als de enige schaduw in het leven van die tijd, schreef hij in het dagboek van zijn oudste zoon Jan.

Vader was inmiddels getrouwd. Hij leerde zijn vriendin Johanna Louisa Vinke, die als particulier verpleegster werkzaam was bij de buren van zijn broer Geert, kennen in mei 1945. In september volgde een verloving en op 31 januari 1946 trouwden ze. Nadien werden in een rap tempo 5 kinderen geboren: Marjolein (2 december 1946), Jan Boudewijn (24 maart 1948) , Henk Leonard (19 september 1949, Johan Louis (26 oktober 1950), en Geerte Selma (29 mei 1952).

Vader heeft in het babydagboek van zoon Jan Boudewijn geschreven, hij schrijft daarin met warmte en genegenheid over hem, tevens laat hij daarin zijn diepe geloof zien. Hij verhaalt daarin ook over de tijd waarin hij leefde en wat hem bezighield. Met grote tussenposen schrijft hij zijn verhaal, de laatste keer in augustus 1959. Hij schrijft dan over de autoritjes in Limburg waarvan hij genoot maar ook over de kibbelarijen achterin de auto en dat  – als dat eens uit de hand liep – hij ons 100 meter liet lopen.

Het jonge gezin Doff ging wonen in het ‘witte huis’, de oude directeurs woning en verbleef daar tot 1952. Toen vader dokter Wetter als geneesheer directeur opvolgde, hij was toen 41 jaar, verhuisde het gezin naar de (nieuwe) directeurswoning E54 aan de Stationsweg, een prachtig gelegen en onder architectuur (Reitsma) gebouwd huis in kubistische stijl, we gaan daar vanmiddag ook kijken.

Nadat hij de militaire dienst achter zich had gelaten, wijdde hij zich geheel aan zijn werk op Dennenoord.

Van 1952 tot 1961 was vader geneesheer-directeur op Dennenoord. Voor mij was hij vrijwel altijd in die rol, ook als hij ’s avonds thuis was ging hij veelal naar de studeerkamer achter zijn statige bureau met een grote boekenkast aan de wand. Als ik naar bed ging als kleine jongen trof ik hem vaak daar aan. Ook zaterdagochtend was hij daar vaak te vinden.

Nu ik artikelen van hem en over hem heb gelezen en recent ook boeken waarin vader wordt genoemd, heb ik mijn gedachten over hem toch wel wat bij gesteld.

Hij was altijd een harde werker, een gedreven man die weinig tijd voor zijn gezin beschikbaar had, maar nu dringt pas tot mij door welke invloed en betekenis vader in en voor zijn werk heeft gehad.

Daar gaan we het nu verder maar eens over hebben.

Zoals eerder vermeld stond de periode na de oorlog in Nederland in het teken van de wederopbouw, vele veranderingen vonden plaats in alle lagen van onze maatschappij. Zo ook binnen de psychiatrie en op Dennenoord en geneesheer directeur Doff, zo stelt Rense Schuurmans, maakte naam als vernieuwer van de patiëntenzorg en van de organisatie op Dennenoord. Hij was zijn tijd vooruit met het streven naar meer openheid en integratie in de maatschappij. Hij wil dat Dennenoord de stap maakt van verblijfsinrichting naar behandelcentrum.  Hij wil eigenlijk kleinere psychiatrische ziekenhuizen met een betere integratie van functies en meer research. Rense noemt hem een inspirerende directeur.

Uit de vele veranderingen die volgen wil ik enkele noemen.

Eind jaren vijftig breekt hij een lans voor interdisciplinaire benadering in de psychiatrie, daartoe worden teams samengesteld met permanente supervisie.

Delegatie van verantwoordelijkheid, bevoegdheidsverlening en supervisie worden kernbegrippen, thema’s die nu – 60 jaar later – nog steeds actueel zijn.

Maar er gebeurt meer:

In 1956 wordt een klinisch psycholoog aan de inrichting verbonden, het medisch onderzoek wordt uitgebreid door het aantrekken van vaste consulenten voor tandheelkunde, huidarts, longarts, terwijl ook regelingen worden getroffen voor chirurgische en neurochirurgische consultatie.

De apotheek wordt gemoderniseerd, er komt een klinisch-chemisch laboratorium, een eeg-afdeling, een verbeterde röntgenafdeling en een anatomisch pathologisch laboratorium, deze worden in het Hoofdgebouw ondergebracht. De betere diagnostiek draagt bij aan een beter inzicht in de pathologie.

Er was behoefte aan een nieuwe opname afdeling en deze werd in 1956/57 gebouwd en werd het Zuiderpaviljoen genoemd. Het gebouw telt veel ramen en had een meer open karakter. Het paste beter bij de nieuwe inzichten over de behandeling van psychiatrische patiënten

Een andere zeer belangrijke ontwikkeling, maar buiten hem om, is de komst van de psychofarmaca, deze heeft een enorme invloed op de behandeling van de patiënt maar ook op het beleid binnen de psychiatrische inrichting.

We kunnen wel stellen dat vader bij veel veranderingsprocessen direct en indirect betrokken was.

Je kunt je afvragen hoe kwam vader/opa aan zijn ideeën. Die zijn vast niet zomaar uit de lucht komen vallen. Elders in Nederland waren ook ontwikkelingen gaande en bij mijn speurwerk vond ik een tweetal artikelen van hem in vaktijdschriften die over deze veranderingsprocessen gaan.

– Hij was intussen benoemd tot wetenschappelijk hoofdambtenaar van de psychiatrische universiteitskliniek te Groningen.

Het eerste artikel in het Ziekenhuiswezen van 1958 geeft veel inzicht in zijn denken, het is opvallend hoe zorgvuldig formulerend hij tot een standpunt komt, rekening houdend met allerlei invloeden die toen golden. Hij laat hierin zien welke ontwikkeling de psychiatrie in Nederland doormaakt.

Vader deed verder een literatuurstudie naar de ontwikkelingen in de psychiatrie meer in algemene zin en internationaal en sloot zich aan bij wat de Amerikanen noemden “administrative psychiatry” die aandacht schenkt aan sociale factoren en intermenselijke relaties., later ook wel ‘beleidspsychiatrie’ genoemd. Hij publiceerde daarover een lezenswaardig artikel in het Maandblad voor de Geestelijke Volksgezondheid in 1960. Hij schrijft daarin oa ook dat de verzorging van chronische zenuwlijders in een gesloten setting ‘dehumaniserend’ werkt en dat veel psychologische en sociale factoren van invloed zijn op patiënten en dat je die kunt/moet gebruiken binnen een inrichting als Dennenoord. Feitelijk pleit hij voor aanpassing van het beleid binnen de psychiatrische inrichting/ziekenhuis naar nieuwe inzichten.

Later werd door anderen bij publicaties aan vader gerefereerd. Daar ga ik nu – gezien de tijd – niet op in.

Vader is in 1961 van standplaats veranderd en directeur geworden van het psychiatrisch ziekenhuis Vogelenzang te Bennenbroek, hij wilde naar een kleiner ziekenhuis. Hij heeft daar niet lang mogen werken, hij stierf voortijdig. In 1962 en 1966 kreeg vader een infarct, een jaar later overleed hij aan zijn derde hartinfarct.

Zijn laatste jaren thuis waren – zo heb ik dat gevoeld – overschaduwd door de dreiging van zijn dood.

Dokter Speelman, internist en vriend van vader schreef in het NTVG van mei 1967 een In Memoriam over Doff en daarin las ik: “ hoewel hij in 1952 tot geneesheer directeur van Dennenoord werd benoemd – en dit betekende veel tijd en aandacht geven aan de leiding van een inrichting van meer dan 1000 bedden – bleef zijn belangstelling voor de klinische psychiatrie levendig door literatuurstudie, congresbezoek en het stimuleren van de medische staf. Verderop schrijft hij dat de innemende persoonlijkheid van collega Doff, zijn bezonken oordeel en zijn heldere betoogtrant maakten dat zijn advies op allerlei terreinen door velen werd gewaardeerd en opgevolgd; mede door zijn fijn gevoel voor nuance en stijl had hij bovendien de gave dit advies in de juiste vorm te gieten”.

Nu ik jaren later artikelen van hem teruglees en beschrijvingen van anderen over zijn werk op Dennenoord kan ik me vinden in de mening van Speelman. Overigens zijn ook de vele voordrachten bij de uitvaartdienst van vader aardig om te lezen, ze liggen hier ter inzage.

Ik denk dat wij een te eenzijdig beeld van hem hebben gekregen. Ons beeld werd vooral bepaald door de vaak afwezige of niet zichtbare rol die vader in ons gezin aannam. Hoe jong waren wij nog toen vader wegviel, we wisten amper waar hij mee bezig was en waar zijn ambities lagen.

Ik was zelf verrast hoeveel informatie over hem te vinden was, ik heb nog lang niet alles verteld, maar heb mijn mening en ideeën over vader inmiddels wel bijgesteld en denk hem daarmee nu meer recht te doen.

Juni 2014
Johan Doff

Lentis Erfgoed is onderdeel van Lentis.