1979-06-12 – Bij een zilveren dienst, een persoonlijke evaluatie

BIJ EEN ZIVEREN DIENST
EEN PERSOONLIJKE EVALUATIE

1. Inleiding
In deze Personeelskrant van mei jl.(1979) kon u een terugblik op 25 jaar psychologisch-agologische dienst van Dennenoord lezen. Hopelijk verschafte u dit enig overzicht omtrent ontstaan en ontwikkeling. Mijn daarin beloofde evaluatie, die in feite 16 jaar beslaat, volgt hier. Deze moet inderdaad met nadruk als persoonlijk worden beschouwd: ik heb het concept niet – zoals gewoonlijk wel het geval is wanneer het coördineren betreft – vooraf aan mijn collega’s voorgelegd ter becommentariëring en fiattering. Alleen mij moet u er dus op aankijken, wanneer iets
u (niet) bevalt. Eventuele vragen wil ik graag proberen te beantwoorden.

2. Pluriformiteit
Over veel zaken wordt onder ons verschillend gedacht. Precies zoals in uw eigen beroepsgroep, afdeling of dienst. Min of meer geruisloos heeft Dennenoord zich ontwikkeld tot een ‘pluriforme’ werkgemeenschap, d.w.z.: veelvormigheid in levensbeschouwelijke inspiratiebronnen, politieke keuzes, bedrijfsdemocratiseringsopvattingenen samenwerkingsverbanden.

3. Deconfessionalisering
Er bestaan op Dennenoord binnen-, rand- en anders-kerkelijken (in relatie tot de Gereformeerde Kerken waartoe bij mijn komst in 1963 zeker de modale Dennenoorder gerekend kon worden). Buitenkerkelijken waren er althans niet in de staf (en de Basisbeweging van kritische groepen en gemeenten in Nederland zou pas in 1978/1979 gesticht worden). Allerwege heeft een deconfessionalisering plaatsgevonden, alhoewel loyale opstelling t.o.v. de grondslag der Vereniging tot christelijke verzorging en verpleging van geestes- en zenuwzieken nog steeds, terecht, vereist wordt.

4. Politieke bewustwording
Ook voor politieke overtuigingen geldt: pluriformiteit van ‘rechts’ via ‘centrum’ |tot ‘links’ in velerlei gradatie: conservatief, liberaal, christen-democratisch, sociaaldemocratisch, socialistisch en pacifistisch vindt u in de geledingen van het Dennenoord-personeel terug. Bij mijn komst was het echter vanzelfsprekend, dat ik A.R. lid werd. Vanzelfsprekendheden gingen teloor. De zestiger jaren (de nacht van Schmelzer) zetten een nieuwe periode in, die ook Dennenoord niet ongemoeid liet.

5. Overgangssituatie
Deze ontwikkelingen hebben een grotere bewustwording teweeg gebracht. Het heeft ook veel onzekerheid – kenmerkend voor een overgangssituatie – met zich meegebracht. Veel waarden die je dierbaar waren, werden niet meer gedeeld. Er ontstond een verzakelijking. Er ging een gemeenschappelijk fundament (aan levens-, wereld-, mens- en maatschappijbeschouwing) ontbreken. Ik herinner me, dat destijds (1968) door geneesheer-directeur De Wilde aan de Stichtingsraad om ideeën over het toenmalige Dennenoord-functioneren werd gevraagd. Ook ik schreef ‘Een
organisatiebeschouwing’. Door een steeds minder functioneren van de Stichtingsraad werd de wekelijkse maandagochtendzitting een maandelijkse vrijdagmiddagsessie. Stilzwijgend verdween daarmee de weekopening met bijbellezing en gebed (overigens alleen door de geneesheer-directeur, de waarnemend geneesheer-directeur en de pastores verzorgd), hetgeen ik betreurde. (We zijn overigens nooit zover gekomen – bv. in de jaarlijkse bidstond voor ons werk – dat niet alleen wij voor de patiënten baden, maar dat wij ook voorbede door de patiënten voor ons als personeel vroegen.) Persoonlijk geloof ik dat Jezus van Nazareth (één Naam is onze hoop) de weg, de waarheid en het leven is. Maar in mijn situatieschets geldt: menigeen gelooft dit niet, en we hebben dat te respecteren.

6. Veranderde visies op, en verhoudingen in, Dennenoord
Niet alleen in geestelijk opzicht, maar ook in maatschappelijk opzicht veranderde Dennenoord. Het vertrek van dokter De Wilde was grotendeels het gevolg van een conflict tussen Centraal Bestuur en directie, maar had ook te maken met verschillende visies op de medisch-psychiatrische gezondheidszorg en de sociaal-psychische welzijnszorg. In de visie-De Wilde lag het hoofdaccent op de medisch-model benadering, en zelfs bij zijn afscheid schreef hij in het toenmalige gele ‘mededelingenblad’ dat hij het betreurde als deze benadering verlaten werd (of woorden van gelijke strekking). Er was dus ook een visie-conflict ontstaan naast het machtsconflict omtrent de autonomie van Dennenoord. De Wilde had grote persoonlijke kwaliteiten: belezenheid, historische kennis, inzet en ontzaglijke ijver, een sterk ontwikkeld rechtsgevoel (hij werd destijds door de minister in een subcommissie benoemd i.v.m. de verouderde ‘krankzinnigheidswet’). Maar hij
beleed conservatieve verhoudingen inzake medezeggenschap en verantwoordingsplicht door gezagsdragers. Ik herinner mij dat de toenmalige eerste geestelijk verzorger (Ds. Kerssies) op mijn vraag over de invloed van de ‘Raad van Zes’ zijn nood begon te klagen. In de Raad van Zes (zoiets als het huidige directieorgaan) hadden zitting : de geneesheer-directeur, de waarnemend geneesheer-directeur, de (verpleegkundig) adjunct-directrice, de eerste geestelijk verzorger, de huismeester/econoom, de hoofdboekhouder/secretaris. Het leek erop dat deze Raad invloed kon uitoefenen op het directiebeleid, maar genoemde reactie leerde wel anders.

7. Wet op de ondernemingsraden
Het is duidelijk dat de wet op de ondernemingsraden eveneens een nieuwe ontwikkeling inluidde. Hij was broodnodig. Want ondanks de goede wil van alle betrokkenen – daarop valt niet af te dingen en daaraan valt niet te twijfelen – was de beleids- en beheersstructuur onbevredigend (geworden). U begrijpt, dat ik die wet, ondanks z’n aarzelend begin, toejuichte. In onze groep psychologen is er vanaf het begin steeds iemand vanuit de medisch/psychologische staf voor de O.R candidaat gesteld (achtereenvolgens de collega’s Bergsma , Bokhout, De Jong en De Jong) welke door het gezamenlijke personeel ook werden verkozen. Met de ontwikkeling van de O.R. is er een nieuw denken ontstaan omtrent de verhouding Centraal Bestuur, Ziekenhuisbestuur, Directie en Personeel (Ondernemingsraad). Ik heb de indruk dat velen op Dennenoord hier nog onwennig, sommigen zelfs afwijzend, tegenover staan. M.i. zou hierover in dit blad best een discussie gevoerd kunnen worden: dan zou dit meer een opiniërend maandblad dan een mededelingenblad worden. We hebben al een onafhankelijke redactie
(namelijk collega Jan Smid; later toegevoegde tekst).

8. Bedrijfsdemocratisering Centraal zou de vormgeving van medezeggenschap moeten staan. Wie, in welke functie, op welk gebied, heeft welke inspraak- (en welke beslissende uitspraak!)- mogelijkheden? Hoe liggen bevoegdheden en verantwoordelijkheden? Het is immers ondoenlijk voor elke Dennenoorder over alles mee te denken (dat zou een heilloze opvatting van bedrijfsdemocratisering zijn) net zo min als elke Dennenoorder overal inzetbaar zou zijn. Ik meen dat er op allerlei niveau’s een samenwerking zou moeten (gaan) bestaan tussen verkiesbaargestelden/verkozenen en kiezers. De O.R.verkiezing en de verenigingsstructuur zouden hierbij lichtende voorbeelden kunnen zijn. Kleinschaligheid en de participatie-gedachte (deelnemen aan beleidsvorming op het eigen niveau en in het eigen deelgebied van de totale organisatie) zijn eveneens pijlers van deze gedachtengang. Maar eveneens de erkenning, dat er leiding moet zijn en dat leiding op het naast-hogere niveau en naast-bredere front meer kan overzien dan op een smal terrein aan elke basis mogelijk is. Dit alles vanuit gedachten van humane bedrijfsdemocratisering en dus controle en verantwoordingsplicht – maar in evenwicht met efficiënte bedrijfsvoering.

9. Integratie gedragswetenschap(pers)
Een volgend punt wat ik wil noemen is de integratie van het werk der sociaal- of gedragswetenschappers met het werk van de psychiaters. Dit is vroeger een heet hangijzer geweest. Wezenlijk opgelost is het nooit helemaal.Verschillende opvattingen leven naast elkaar. Aanvankelijk ging het om een staffunctionaris, die psychodiagnostisch onderzoek (enz.) verrichtte voor een afdelingsarts. Bij de teamvorming was de voorgestane gezamenlijke verantwoordelijkheid een grote vooruitgang, maar deze werd nooit voor alle betrokkenen echt bevredigend geregeld. Wel heeft dit veel wederzijdse onbekendheid (en dus onbemind-zijn) weggenomen. Het is m.i. een goede ontwikkeling geweest. Mogelijkheden en grenzen zijn wederzijds verkend en erkend.

10. Staf- en/of lijnfunctionaris
Van staffunctionarissen groeiden we naar lijnfunctionarissen (waarbij ik staf’ zeg voor: advies- en gedelegeerde taak, zoals psychologisch/agologisch onderzoek, alsmede psycho- of gedragstherapie, en waarbij ‘lijn’ staat voor (mede) verantwoordelijkheid in leidinggevende zin in het behandelgebeuren op een afdeling of paviljoen). Toch werd deze verantwoordelijkheid nooit goed geregeld. Moest bv. bij onenigheid over opnamebeleid gewerkt worden met stemverhoudingen? gewogen stemmen? vetorecht? algehele overeenstemming? eerste, middelste of laatste woord?

11. Invloed
Deze zaken hebben te maken met invloedsverhoudingen. Wil men dat wel? En zo ja, in hoeverre? Beslist (praktisch gezien) de verpleging hierover? Op zichzelf wenst die wel integratie van medisch en sociaal model, maar er ontstaat ambivalentie wanneer aan haar eigen macht of invloed wordt geknabbeld, waar nu juist door de verpleging een eigen identiteit en zelfstandigheid is bevochten. De gedragswetenschappers zagen deze invloedsvergroting als onmisbare voorwaarde voor wezenlijk interdisciplinaire samenwerking en beïnvloeding van het behandelklimaat. In het ene paviljoen ontstond zo een apart beleidsteam; in het andere niet, alhoewel daar inspraak in behandelteams duidelijk op prijs wordt gesteld.

12. Relatief gering aantal
De toekomst moet leren hoe dit gaat uitkristalliseren. De (schematisch bezien) 5 gedragswetenschappers, die in engere zin de afdelingen ten dienste staan, vormen een minimum aantal. Op de afdeling psychotherapieën der polikliniek is globaal 1½ functionaris werkzaam; het psychologisch docentschap kost een ½ kracht; P.M.T.-supervisie, (C.)O.R. en coördinatie van het Psychologisch Centrum (en, sinds kort, door een andere collega het Witte Huis) neemt schematisch 1 functionaris in beslag. Met de tijd moet gewoekerd worden. Er kan geen man worden gemist; integendeel.

13. Besluit
Zo eindig ik deze evaluatie zoals ik mijn artikel van mei jl. eindigde. Moge een harmonische integratie bijdragen tot arbeidsvreugde van alle behandelaars en – last but not least – tot psychiatrische genezing resp. psychosociale stabilisering en reïntegratie van onze patiënten/cliënten!

Dennenoord, 12 juni 1979. P. den Hartog

Lentis Erfgoed is onderdeel van Lentis.