1993-maart – Retro-, intro- en perspectief, herinnering, beschouwing en verantwoording

RETRO-, INTRO- EN PERSPECTIEF
Herinnering, beschouwing en verantwoording
Door P. den Hartog

Op verzoek van de redactie van dit tijdschrift (nl. ‘Intern Wetenschappelijk Tijdschrift van Dennenoord & De Enk’) wil ik graag een bijdrage leveren aan het Liber Amicorum – boek van (interdisciplinaire) vrienden – ter gelegenheid van het afscheid van Harry de Olde.
Hij is iets eerder in dienst gekomen bij de ‘Vereniging tot Christelijke Verzorging van Geestes- en Zenuwzieken’. Fit met de VUT is een inspirerend voorbeeld. Mijn ervaringen met Harry zijn niet meer zo recent, maar helpen hopelijk – samen met andere bijdragen – een beeld te schetsen wat enigszins recht doet aan zijn persoon en werk. Tegelijkertijd grijp ik de gelegenheid aan om u, lezer, enkele beschouwingen voor te leggen, welke mij persoonlijk na aan het hart liggen. De persoon (om een Dennenoord-mini-symposium – Sicco de Jong – te parafraseren) is nooit weggeweest; hij (zij) was alleen ondergedoken.

Eind 60-er jaren ontstond in het Zuiderpaviljoen – destijds opname, gescheiden ZPM en ZPV, in die volgorde! — een werkverdeling tussen de zes psychiaters en de drie klinisch psychologen in die zin, dat één psycholoog met twee artsen een combinatie vormde. In mijn geval betrof het G.D. Schroor en H.G. de Olde. Onderlinge afstemming, aanvankelijk alleen op het vlak van klinisch-psychologische diagnostiek, werd hierdoor bevorderd. Medio 1969 concentreerden de psychologen zich in het – inmiddels afgebroken – Psychologisch Centrum (men kent en vindt zijn standplaats
zelfs niet meer). Ik werkte de de aanvragen voor psychologisch onderzoek’ van Geert en Harry af. Een voorzichtig teamverband tussen enerzijds psychiater en verpleging/arbeidstherapie en anderzijds klinisch psycholoog en geestelijk verzorger kwam tot stand. Om te beginnen in het revalidatie-paviljoen 9 (later Reehorst geheten) op instigatie van Geert Schroor, éénmaal in de 14 dagen. Het meewerken van psychologen op andere dan acuut-klinisch psychiatrische afdelingen was begonnen. Het door psychologen meedenken – behalve op psychodiagnostisch gebied
– over psychotherapie zag de toenmalige geneesheer-directeur Dr. J.A. de Wilde niet zitten, althans niet in een psychiatrische instelling (wel op een instituut als een L.M.- bureau, later L.G.V. geheten naar levens- en gezinsvragen, en weer later opgenomen in de RIAGGs). Jaap de Wilde huldigde in feite een biologisch-psychiatrische visie (hij was overigens zeer belezen, had vele kwaliteiten, was een modern-denkend christen en worstelde met de gereformeerde-organisatie-gedachte).

Harry stond open voor de teamgedachte met dien verstande, dat hij als psychiater ieders inbreng naar waarde schatte en verwelkomde, maar uiteindelijk zelf de laatste afweging maakte. Hij was niet voor een eindeloos gedemocratiseerde besluitvorming; later konden we deze visie terugvinden in zijn directiebesluiten omtrent het zogenaamde ‘eindredacteurschap’ in behandelteams. In het Noorder Sanatorium Vrouwen, het N.S.V, werd Harry in de 70-er jaren de ongekroonde koning. Hij was de inspirator en initiator van veel vernieuwingen. Weliswaar werd zijn ideaal (om het
NSV tot de schizofrenie-afdeling van Dennenoord te maken) niet gesteund, omdat het denken meer behandeling-gecentreerd dan diagnostiek-gecentreerd raakte. Maar de
verple(e)g(st)er-uniformen gingen uit, de klasseverschillen verdwenen. Er ging getutoyeerd worden. De CC (coördinatie-commissie) werd geboren. De populatie werd gehomogeniseerd. We zongen met begeleiding van piano en drums, waarbij het mens-zijn het patiënt-zijn even deed vergeten.

Men kan er over twisten in hoeverre de therapeutische-gemeenschapsgedachten van Maxwell Jones hier al gestalte kregen, maar feit is, dat de wortels van de TG (later in het Witte Huis, nog unisex, en pas echt in Beukenrode en het Zuider Paviljoen) in het NSV zijn gegroeid; uiteindelijk werd de Bosrand werd PTG (met als klinisch psycholoog-psychotherapeut Evert Bergsma).

In het NSV betrof het de open voorkant van van het “Blauwe Paviljoen”, met uitzicht op de Sanatoriumvijver. De gesloten achterkant behuisde zo’n 18 bedden; privacy was ver te zoeken, en het heeft jaren geduurd voordat elke patiënte over een een eigen kledingkast – die tevens als afscheiding t.o.v. de naaste bewoonsters ging dienen – kon beschikken. In dit alles was Harry de organisator en het stralend middelpunt. Het zou me niet verwonderen wanneer hij de NSV-periode als bekroning van zijn psychiatrische arbeid zou bestempelen.

De psychotherapeutische kant was niet de sterkste van Harry. Zijn belangstelling gold allereerst de fijnzinnige, minutieuze beschrijving van ziektebeelden. Hij verwoordde met grote liefde de werkelijkheid van de patiënt. Ik proefde erin het fundamentele respect voor het anders-zijn van de psychotische mens en tevens de bescheidenheid om te erkennen dat het psychisch-ziekzijn ons voor grondige raadsels plaatst. Zelf (maar nu maak ik een excursie naar gedachten die ik verderop iets zal uitwerken) geloof ik, dat het mysterie van het kwaad hiervan niet losstaat. Ik verwijs naar één van ‘De gebroeders Karamazow’ (Dostojewski) en naar het door Henk van Ulsen subliem vertolkte ‘Dagboek van een gek’ van Gogol voor de huiveringwekkendverraderlijke overgang van gezond naar ziek. Harry en ik waren beiden geïnspireerd door de psychiater-literator H.C. Rümke. Een illustratie vormt voor mij diens magistrale essay over Frederik van Eeden’s ‘Van de koele meren des doods’: de liefdevol-inlevende alsook scherpzinnige analyse van Hedwig; Rümke eindigt zijn boek met de verwijzing naar Van Eeden’s machtige sociale bewogenheid en zijn ‘nooit aflatend torment om God’. Deze themata hebben mij altijd bezig gehouden.

Terug naar de geschiedenis van Dennenoord. De vernieuwingsdrang zette zich door. ‘Het gesticht’ was van ‘de Stichting’ tot ‘Psychiatrisch Ziekenhuis’ geworden. Het ideaal van psychiatrisch centrum werd niet bereikt. Dennenoord ging uit van de ‘grote vereniging’ op gereformeerde grondslag (niet de kerkorganisatie maar de gezindte). Psychiaters werden opgeleid in de Amsterdamse Valeriuskliniek (half van de Vrije Universiteit, half van de Vereniging); zo was het ook Harry vergaan. Het personeelsbeleid wijzigde zich langzamerhand. Instemming met de grondslag bleef geen vereiste: we verzonnen de uitdrukking ‘loyale opstelling’ welke goedbedoeld maar inhoudsloos bleek te zijn. De geestelijke verzorging bleef belangrijk, maar ook op dat vlak ontstond een identiteitscrisis en vernieuwing; vergelijk het Dennenoordsymposium t.g.v. 25 jaar studiedagen op het grensgebied van psychiatrie en theologie – alsmede de klinisch-pastorale vorming ten behoeve van de individuele gelovige patiënt. In de praktijk van alledag stond meer centraal: grotere openheid en diversiteit van patiënten en personeel, democratisering, homogenisering van patiëntenpopulaties, toename van mondigheid, secularisering, accentuering van humaan handelen boven leerstellige principes en van professionaliteit boven vertrouwde nestgeur.

Eigenlijk was het een cultuurschok voor de Stichting. Het NSV stond in het brandpunt. Afwisseling van de wacht (i.c. de verpleegkundige leiding) werd noodzakelijk, maar werd door Harry, gesteund door zijn toenmalige arts-assistent Jelmar van Marle doorgevoerd op een wijze die ‘op het terrein’ verzet opriep. Mijn organisatie-alternatieven om uit het loyaliteitsconflict te geraken hadden geen baat gebracht. Ik breng dit in herinnering, omdat dit later bij Harry’s sollicitatie — in de vacature directeur patiëntenzorg — een rol heeft gespeeld. Als toenmalig
coördinerend-klinisch psycholoog had ik zitting in de door ’tussenpaus’ Ir Frits Sonneveld ingestelde Algemene Staf. Ik zat daar ‘zonder last maar met ruggespraak’. Alles afwegende was ik in de beslissende vergadering overtuig(en?)d, dat ons ziekenhuis Harry nodig had als directeur voor behandelinhoudelijke zaken. We waren tevoren stuurloos geworden. Harry had voor mij bewezen leidinggevende capaciteiten te hebben. Hij was belezen, gedurfd, radicaal, weloverwogen, met een bezonken oordeel en distantie; alles onder controle, wel solitair. Niet alleen in het N.S.V., maar ook als voorzitter van de ‘Medische Commissie’ bleek zijn helderheid van formuleringen, zijn vasthoudendheid, zijn betrekkelijk onpartijdig voorzitterschap.

Er waren natuurlijk ook andere kanten; deze verdienen in een afscheidsartikel geen overbelichting, maar voor het evenwicht toch een herinnering. Ik werd met drie anderen benoemd in de commissie die woon-voorbereiding van chronische patiënten moest bestuderen. Mijn belangstelling voor deze groep had ik al langer laten blijken. Onder het directoraat De Wilde schreef ik het (door hem overigens gewraakte) ‘interim-rapport chronische patiënten’ met accent op erkenning van psychiatrisch uitbehandeld zijn; en onder het directoraat Schroor stelde ik het commissie-rapport op dat later – ongewijzigd overgenomen door het Ziekenhuis Behandel BeleidsTeam – leidde tot de bouw van Akkerhoven. Toen bovenbedoelde commissie woonvoorbereiding tot andere gedachten kwam dan Harry zinde, schreef Ruud van der Steen een overzicht van de zakelijk-organisatorische geschilpunten met de directie en ik de inhoudelijke samenvatting van onze visie ‘Al doende leert men’. We werden door Harry gedéchargeerd ‘onder dank voor het voldoen aan de helft van de opdracht’ (vrij vertaald)!

Ik kom tot mijn overwegingen naar aanleiding van onze organisatie, grondslag, ontwikkeling, leiderschap, verantwoording van mijn standpuntbepaling. Dennenoord had in de 60-er en 70-er jaren een evolutie doorgemaakt. In 1968 werd de oude Stichtingsraad, die ’s maandags begon met gebed, opgeheven: de Staf kwam daarna vrijdagsmiddags bijeen; nog later vrijblijvend, met borrel. Tot die tijd werd er ook regelmatig een nieuwjaars-gebedssamenkomst in de Stichtingskerk (na 1975 Ontmoetingskerk) gehouden, waarin we eerst onder leiding van de geestelijk verzorger samen baden voor ons werk en onze patiënten. Patiënten waren daarbij niet aanwezig; hun gebed voor ons leek mijzelf niet overbodig (over ‘Bidden als uitweg’ leze men het artikel van Peter de Rijk in dit tijdschrift van juni 1992). Maar de christelijke organisatievorm raakte van binnenuit uitgehold. We waren niet meer eensgeestes (als we dit ooit geweest waren). We zochten het steeds meer in humane waarden. Voor mijzelf ging er iets verloren; u proeft wellicht nostalgie. Maar met zo’n pretentie leek het me toe: òf helemaal òf helemaal niet. Bovendien: zo vanzelfsprekend als voor gereformeerden is de christelijke organisatie voor hervormden nooit geweest. En ten diepste zeg ik met Jezus in het evangelie: ‘niet wie zègt Here, Here, maar wie dòet de wil van de Vader’. Het lidmaatschap van een kerkorganisatie garandeert op zichzelf niets. Vanzelfsprekend: de argumentatie tegen een christelijke lagere school “dat men toch niet christelijk rekenen kan” is zwak. Maar het tekent de problematiek. De oprichter van onze Vereniging, Lindeboom (u kent de naam wel via het salarisstrookje) noemde de Vereniging ook niet christelijk maar beoogde christelijke verpleging en verzorging van geestes- en zenuwzieken (voorheen zenuwlijders, krankzinnigen). Ik vermoed dat de tweedeling DennenoordZuidlaren – DennenoordGroningen (waarbij de laatste mogelijk de Hereweg heeft gekozen als een lichte reminiscentie aan vervlogen tijden!) zal uitkomen in een tweedeling van behandeling van psychiatrische patiënten versus verpleging, verzorging, woonvoorbereiding en wonen van geestes- en zenuwzieke mensen.

In de 80-er jaren is de personeelssamenstelling pluriform geworden qua levens-, mens- en maatschappijbeschouwing. In de psychiatrische en psychotherapeutische behandelsfeer draait het in eerste instantie om adaequate behandelmethoden. Op beroepsethisch gebied was er nog wel enige activiteit: een beroepsethische commissie en een referaat van Frits Milders over de ethische achtergronden van behandelvisies. Maar verder is het in dezen al jaren etherstilte. Men is wars geworden van vaak oeverloze discussies op dit gebied, mede m.i. door het dooreenhalen van de idee van de christelijke organisatie en de gedachte aan levensbeschouwelijke achtergronden van ons werk. We zijn ook mogelijk allergisch geworden op dit gebied, omdat de beleving van onze patiënten/cliënten zo vaak negatief heeft ingewerkt op de psychische/geestelijke gezondheid, dat we de positieve kant slechts moeizaam ontwaren. Bovendien zijn hulpverleners sterk beïnvloed door het freudiaanse gedachtegoed, o.a. over christendom als een illusie of als een projectie van eigen onvolgroeide vaderbeelden. Ikzelf zou het een verarming vinden om bij dat oordeel (of was het Freuds vooroordeel?) te blijven stilstaan. Het mens- en levensbeschouwelijk kader voor ons handelen ten behoeve van de psychische gezondheid (niet wezenlijk los te zien van geestelijke gezondheid) mag weer genoemd in deze 90-er jaren: er rustte onmiskenbaar een taboe op. Ik heb hier niet het oog op de Gliaggs naast de Riaggs. Ik bedoel uitdrukkelijk niet de organisatie-kant, maar de mens- en levensbeschouwing van zowel de patiënt/cliënt als van de hulpverle(e)n(st)er persoonlijk. De jarenlange gène hoeft niet meer. Godsdienst kan ziek maken maar ook helpen helen. Godsdienst resp. humanistische levensbeschouwing zijn zijn geen afvalproducten van neurotische mechanismen, maar bestaan ‘sui generis’, dus hebben een eigen oorsprong, onherleidbaar tot het biotische of psychische of sociale aspect van de mens. Ik denk aan Han Fortmann, Schillebeekckx, Kuitert, Wijngaarden, voor de uitwerking van mijn persoonlijke visie. Voor begrip van onze patiënten/cliënten zij verwezen naar de eind 1992 verschenen studie van Vellenga ‘Zin, ziel en zorg’ (over levensbeschouwing en geestelijke gezondheidszorg), stoelend op een onderzoeksverslag over sociaalculturele ontwikkelingen in Nederland (SOCON ’85). Hierin zijn – statistisch onderbouwde – gegevens verwerkt omtrent overtuigingen, waarden en normen, handelingen en ervaringen, en het sociale leven, van acht groeperingen t.w. de R.K.kerk, zes protestantse kerkelijke richtingen en de humanistische beweging. Het is goed om als hulpverlenende kennis te nemen van de overeenkomsten en de verschillen tussen de genoemde groeperingen, zodat men ook over zaken op dit terrein zonder vooroordeel, maar met een gefundeerd oordeel in contact kan treden met (meestal) andersdenkenden en dus ook andersvoelenden. Eigenlijk pleit ik voor een zelfde openheid als welke vanzelfsprekend is t.o.v. degenen met bijv. Islamitische geloofsopvattingen. Naar mijn mening zal bewustwording en doordenking (inclusief terugnemen van projecties) voor onze cliënten een verrijking van het contact betekenen. De studie ‘Zin, ziel en zorg’ betreft RIAGGs, maar is m.i. in hoofdzaak ook toepasbaar op psychiatrische poliklinieken en andere ambulante psychotherapeutische behandelings-settingen. Een aanvulling hierop voor individuele herkenning door de hulpverlenende vormt m.i. het boekje met persoonlijke verhalen ‘Op zoek naar zin’. Uitwerking van het één en ander past wellicht in een latere bijdrage.

Voor dit Liber amicorum voor Harry de (geen den!) Olde gebruik ik de laatste van de mij maximaal toegestane 2500 woorden voor de conclusie: het gaat protestantse, katholieke en humanistische hulpverlenenden om ‘het humanum’: het mens-zijn van de patiënt/cliënt in de relatie tot het mens-zijn van de professioneel hulpverlenende. Harry de Olde heeft onder ons het humanum gediend. Voor hem geldt nu ‘Hora est’: het is tijd. Op Dennenoord is Harry ‘emeritus’ (maar in oude Groninger kerken nog lang niet uitgediend!). Dit geldt Harry, maar natuurlijk ook hem als deel van een
geheel: ‘pars pro Toto’ God bless you, Harry!
P.S.: Harry’s echtgenote heet ‘Toto’, bij de meeste lezers (m/v) wel bekend(P.).

Verwijzingen:

  1. Han M.M. Fortmann: Als ziende de Onzienlijke,deel 3b: geloof en geestelijke gezondheid uitg. Paul Brand/Hilversum 1968
  2. H.M. Kuitert: Het algemeen betwijfeld christelijk geloof – een herziening uitg. Ten Have/Baarn 1992
  3. H.C. Rümke: Over Frederik van Eeden’s Van de koele meren des doods uitg. Scheltema en Holkema/Amsterdam 1964
  4. Edward Schillebeeckx: a. Jezus, het verhaal van een Levende b. Mensen als verhaal van God uitg. Nelissen/Baarn 1974 en 1989
  5. Symposiumverslag : Gereformeerden, Katholieken en hun psychiatrie uitg. Dennenoord 1990
  6. S.J. Vellenga: Zin, ziel, zorg – over levensbeschouwing en geestelijke gezondheidszorg uitg. Kok/Kampen 1992
  7. H.R. Wijngaarden e.a.: Op zoek naar zin – Katholieke, protestantse en humanistische levensverhalen uitg. Nederlands Gespreks Centrum 1991

Zuidlaren, maart 1993 Peet den Hartog.

Lentis Erfgoed is onderdeel van Lentis.